Meer info
     

15/10/1935 Algemeen reglement der scheepvaartwegen
Koninklijk besluit van 15 oktober 1935 [houdende algemeen reglement der scheepvaartwegen van het Koninkrijk]

Plezierboten

Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 1 K.B. 14 december 1979 (B.S., 1 januari 1980).
I Algemene bepalingen
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 1 K.B. 14 december 1979 (B.S., 1 januari 1980).
Artikel 9

[§ 1

1
Het varen met plezierboten op de aan dit reglement onderworpen scheepvaartwegen is toegelaten.
2
De hoofdingenieur-directeur van het gebied mag de vaart met plezierboten verbieden in de panden of delen van panden waar ze enige hinder voor de vrachtscheepvaart kunnen opleveren.
3
[De plezierboten met een romplengte groter dan [20 m] zijn onderworpen aan de voorschriften van titel II, hoofdstuk I, van dit reglement.] Bovendien dragen zij aan weerszijden van de voorsteven of vooraan op een zichtbare plaats, in letters van tenminste 0,08 m hoogte, de naam van het schip en op de achtersteven de naam van de thuishaven en de naam van de eigenaar in letters van tenminste 0,04 m hoogte. De letters moeten van het Latijnse lettertype zijn.
De hierboven vermelde herkenningstekens moeten duidelijk leesbaar en onuitwisbaar zijn; zij moeten licht van kleur zijn op een donkere grond of donker van kleur op een lichte grond.

§ 2

[...]

§ 3

1
Om een plezierboot met een motor van minder dan 7355 watts (10 pk) te mogen besturen moet de bestuurder tenminste 16 jaar oud zijn.
Om een plezierboot met een motor van meer dan 7355 watts (10 pk) te mogen besturen moet de bestuurder tenminste 18 jaar oud zijn. Deze leeftijdsgrens kan tot 16 jaar verlaagd worden indien een andere bestuurder van tenminste 18 jaar oud aan boord is.
2
Onverminderd de bepalingen onder 1 hierboven moet de bestuurder van een motorplezierboot die een of meer waterskiėrs trekt, vergezeld zijn van een medeopvarende van tenminste 15 jaar oud.
3
De bestuurder van een varende motorplezierboot moet zich bevinden op de plaats en in de houding die voor het sturen zijn voorzien.
4
De bestuurder van een plezierboot moet in de gesteldheid zijn om te sturen en het nodige stuurmanschap bezitten. Hij moet voortdurend in staat zijn alle nodige stuurbewegingen uit te voeren en zijn boot bestendig onder controle hebben.

§ 4

1
De plezierboten zijn gehouden aan alle vrachtschepen en drijvende werktuigen de nodige ruimte te laten om hun weg te kunnen voortzetten en om te kunnen manoeuvreren. Bovendien moeten zij zich op een voldoende afstand houden van alle bouwplaatsen op de waterweg.
2
De door een motor voortbewogen plezierboten moeten zich verwijderen uit de vaarroute van alle op een ander wijze voortbewogen plezierboten.
3
De Minister tot wiens bevoegdheid het Bestuur der Waterwegen behoort, mag vakken van de scheepvaartwegen aanduiden die hij voorbehoudt aan de zeilboten.
4
De bestuurder van een plezierboot dient alle nodige maatregelen te nemen ten einde schade aan de waterweg of aan de aanhorigheden ervan te voorkomen.
5
Het is verboden het verkeer te water te hinderen of in gevaar te brengen hetzij door gelijk welke voorwerpen of stoffen in de waterweg te werpen, te leggen, achter te laten of te laten vallen, hetzij door er ongelegen stuurbewegingen uit te voeren. Het is eveneens verboden de gebruikers van de aanhorigheden van de waterweg te hinderen.

§ 5

1
Het is verboden een aantal personen aan boord te nemen dat hierdoor het evenwicht en de veiligheid van de plezierboot in gevaar gebracht worden.
2
Alle varende plezierboten moeten aan boord hebben:
een of meer pagaaien of roeispanen;
voor iedere persoon aan boord, binnen handbereik, hetzij een reddingsgordel, een reddingskussen of een reddingsvest;
een touw van 30 meter;
een of meer meertouwen van 10 m;
een anker of een dreg;
een hoosvat of een handpomp;
een misthoorne of toeter;
een goedgekeurde poederblusser indien de plezierboot van een motor is voorzien.

§ 6

1
De plezierboten mogen niet stilliggen in de vaargeul.
Na gebruik moeten zij op een veilige en stevige wijze worden vastgelegd. Zij mogen de scheepvaart hoegenaamd niet hinderen.
2
Plezierboten mogen niet stilliggen op minder dan 50 m van stuwen.
De hoofdingenieur-directeur van het gebied kan de ligplaatsen voor plezierboten aanwijzen.
3
Bij vloedregime op de rivieren, moeten de eigenaars van plezierboten alle nodige maatregelen nemen of doen nemen om hun boot in volkomen veiligheid te brengen.
4
Het is verboden plezierboten te koop te stellen op de waterwegen.
5
De aanhangwagens of de verplaatsbare tuigen die gebruikt werden om de plezierboten te water te laten of aan land te brengen moeten onmiddellijk aan de aanhorigheden der waterwegen verwijderd worden.]
Wetshistoriek
Art. vervangen bij art. 1 K.B. 14 december 1979 (B.S., 1 januari 1980).
§ 1:
1., a) gewijzigd bij art. 1 K.B. 20 juli 2000 (B.S., 30 augustus 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 45);
3. gewijzigd bij art. 2 K.B. 21 januari 1998 (B.S., 1 april 1998), met ingang van 1 april 1998 (art. 12) en bij art. 3 KB 4 april 2014 (BS 18 april 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 mei 2014 (art. 9).
§ 2 opgeheven bij art. 1 KB 15 december 2013 (BS 6 januari 2014), met ingang van 1 februari 2014 (art. 10).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 2, § 5 K.B. 7 september 1950 (B.S., 14 oktober 1950), met ingang van 14 oktober 1950 (art. 5).
§ 2 vervangen bij art. 1 K.B. 25 mei 1992 (B.S., 30 juli 1992).
II Varen met grote snelheid
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 1 K.B. 14 december 1979 (B.S., 1 januari 1980).
Artikel 9bis

§ 1

1
De plezierboten mogen met een grotere snelheid dan de in dit algemeen reglement of in de bijzondere reglementen van de scheepvaartwegen bepaalde snelheden varen op de daartoe aangewezen vakken. Deze snelheden worden grote snelheden genoemd.
2
De Minister tot wiens bevoegdheid het Bestuur der Waterwegen behoort kan deze grote snelheden beperken.
Hij bepaalt en begrenst de vakken waar met grote snelheid mag gevaren worden.
Hij bepaalt eveneens de periode gedurende welke het varen met grote snelheid is toegelaten evenals de dagelijkse uren gedurende dewelke zij mogen beoefend worden.
3
In de vakken waar met grote snelheid mag gevaren worden, is de pleziervaart met zeil- en roeiboten verboden gedurende de tijd dat het varen met grote snelheid aldaar werkelijk wordt beoefend.
De Minister tot wiens bevoegdheid het Bestuur der Waterwegen behoort kan echter afhankelijk van de afmetingen van bedoelde vakken de doorvaart van zeil- en roeiboten aldaar toestaan onder de door hem te stellen voorwaarden.

§ 2

Buiten de inschrijvingsplaat voorgeschreven bij artikel 9, § 2, moeten de motorplezierboten die de vaart met grote snelheid beoefenen aan weerszijden van de voorsteven een bijzonder identificatienummer dragen, dat door het Bestuur der Waterwegen wordt toegekend.
Dit nummer kan voorafgegaan worden door een letterteken ter identificatie van kantoor van toekenning.
De kenletters evenals de cijfers moeten ten minste 21 cm hoog, 12 cm breed en 4 cm dik zijn.

§ 3

Snelheids- en behendigheidswedstrijden van motorbootjes zijn verboden, behoudens schriftelijke toestemming van de hoofdingenieur-directeur van het gebied, die in voorkomend geval de nadere regelen daarvoor vaststelt.

§ 4

Het varen met grote snelheid is verboden wanneer het zicht minder dan 150 m bedraagt.

§ 5

Snelvarende plezierboten moeten hun snelheid zodanig regelen dat zij geen schadelijke golfslag veroorzaken.

§ 6

1
Op de vakken waar met grote snelheid mag gevaren worden is waterskiėn toegelaten.
2
Ter wille van de veiligheid kan de Minister tot wiens bevoegdheid het Bestuur der Waterwegen behoort het waterskiėn verbieden op sommige vakken waar met grote snelheid gevaren wordt, op bepaalde delen van deze vakken, of gedurende sommige perioden van het jaar of uren van de dag. In voorkomend geval kan hij eveneens de vaarrichting bepalen van de vaartuigen die waterskiėrs trekken.

§ 7

Een plezierboot die een of meer skiėrs trekt moet op zodanige wijze varen en iedere skiėr moet zich zodanig gedragen dat zij noch hinder noch gevaar voor de andere gebruikers van de waterweg en aanhorigheden ervan opleveren.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 1 K.B. 14 december 1979 (B.S., 1 januari 1980).
III Buitenlandse plezierboten
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 1 K.B. 14 december 1979 (B.S., 1 januari 1980).
Artikel 9ter

§ 1

De bestuurders van buitenlandse plezierboten die over de waterweg Belgiė binnenkomen moeten zich bij hun aankomst aanmelden in het eerste ontvangstkantoor der scheepvaartrechten dat zij ontmoeten, om aldaar aangifte van aankomst in Belgiė te doen. Wanneer deze plezierboten Belgiė verlaten moeten de bestuurders ervan aangifte van vertrek doen aan de laatste sluis die zij ontmoeten.
Hetzelfde geldt voor de buitenlandse plezierboten die te water gelaten worden binnen het Belgische scheepvaartwegennet of die er uit getrokken worden.

§ 2

[...]

§ 3

[...]

§ 4

[...]
]
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 1 K.B. 14 december 1979 (B.S., 1 januari 1980).
§§ 2 tot 4 opgeheven bij art. 3 KB 4 april 2014 (BS 18 april 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 mei 2014 (art. 9).
Voorgeschiedenis
§ 3 vervangen bij art. 2 K.B. 25 mei 1992 (B.S., 30 juli 1992).
IV Uitzonderingen
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 1 K.B. 14 december 1979 (B.S., 1 januari 1980).
Artikel 9quater
[...]
]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 1 K.B. 14 december 1979 (B.S., 1 januari 1980) en opgeheven bij art. 4 KB 4 april 2014 (BS 18 april 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 mei 2014 (art. 9).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 3 K.B. 25 mei 1992 (B.S., 30 juli 1992).

Artikel 10
Onverminderd de toepassing der straffen, bepaald bij artikel 100, hebben de agenten van het bestuur het recht elk vaartuig, trein, vlot, bootje of plezierboot, waarvoor bovenstaande voorschriften niet opgevolgd werden, stil te doen houden en van ambtswege naar een door hen aan te wijzen plaats te verhalen, waar het zal opgehouden worden totdat de schipper al de voorschriften nagekomen heeft.
[Nochtans, wanneer de schipper van een geladen schip geen meetbrief kan tonen, of een vervallen meetbrief voorlegt, kan hem door de inspecteur der scheepvaart van het gebied de toelating worden gegeven om zijn reis voort te zetten, mits hij zijn schip dadelijk na het lossen zal doen hermeten. In dit geval, worden de scheepvaartrechten overeenkomstig de bijzondere regelen van artikel 81, 4 berekend.]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 4 K.B. 12 juli 1957 (B.S., 22 juli 1957, err., B.S., 3 augustus 1957).