Meer info
     

15/10/1935 Algemeen reglement der scheepvaartwegen
Koninklijk besluit van 15 oktober 1935 [houdende algemeen reglement der scheepvaartwegen van het Koninkrijk]

Artikel 9

[§ 1

1
Het varen met plezierboten op de aan dit reglement onderworpen scheepvaartwegen is toegelaten.
2
De hoofdingenieur-directeur van het gebied mag de vaart met plezierboten verbieden in de panden of delen van panden waar ze enige hinder voor de vrachtscheepvaart kunnen opleveren.
3
[De plezierboten met een romplengte groter dan [20 m] zijn onderworpen aan de voorschriften van titel II, hoofdstuk I, van dit reglement.] Bovendien dragen zij aan weerszijden van de voorsteven of vooraan op een zichtbare plaats, in letters van tenminste 0,08 m hoogte, de naam van het schip en op de achtersteven de naam van de thuishaven en de naam van de eigenaar in letters van tenminste 0,04 m hoogte. De letters moeten van het Latijnse lettertype zijn.
De hierboven vermelde herkenningstekens moeten duidelijk leesbaar en onuitwisbaar zijn; zij moeten licht van kleur zijn op een donkere grond of donker van kleur op een lichte grond.

§ 2

[...]

§ 3

1
Om een plezierboot met een motor van minder dan 7355 watts (10 pk) te mogen besturen moet de bestuurder tenminste 16 jaar oud zijn.
Om een plezierboot met een motor van meer dan 7355 watts (10 pk) te mogen besturen moet de bestuurder tenminste 18 jaar oud zijn. Deze leeftijdsgrens kan tot 16 jaar verlaagd worden indien een andere bestuurder van tenminste 18 jaar oud aan boord is.
2
Onverminderd de bepalingen onder 1 hierboven moet de bestuurder van een motorplezierboot die een of meer waterskiėrs trekt, vergezeld zijn van een medeopvarende van tenminste 15 jaar oud.
3
De bestuurder van een varende motorplezierboot moet zich bevinden op de plaats en in de houding die voor het sturen zijn voorzien.
4
De bestuurder van een plezierboot moet in de gesteldheid zijn om te sturen en het nodige stuurmanschap bezitten. Hij moet voortdurend in staat zijn alle nodige stuurbewegingen uit te voeren en zijn boot bestendig onder controle hebben.

§ 4

1
De plezierboten zijn gehouden aan alle vrachtschepen en drijvende werktuigen de nodige ruimte te laten om hun weg te kunnen voortzetten en om te kunnen manoeuvreren. Bovendien moeten zij zich op een voldoende afstand houden van alle bouwplaatsen op de waterweg.
2
De door een motor voortbewogen plezierboten moeten zich verwijderen uit de vaarroute van alle op een ander wijze voortbewogen plezierboten.
3
De Minister tot wiens bevoegdheid het Bestuur der Waterwegen behoort, mag vakken van de scheepvaartwegen aanduiden die hij voorbehoudt aan de zeilboten.
4
De bestuurder van een plezierboot dient alle nodige maatregelen te nemen ten einde schade aan de waterweg of aan de aanhorigheden ervan te voorkomen.
5
Het is verboden het verkeer te water te hinderen of in gevaar te brengen hetzij door gelijk welke voorwerpen of stoffen in de waterweg te werpen, te leggen, achter te laten of te laten vallen, hetzij door er ongelegen stuurbewegingen uit te voeren. Het is eveneens verboden de gebruikers van de aanhorigheden van de waterweg te hinderen.

§ 5

1
Het is verboden een aantal personen aan boord te nemen dat hierdoor het evenwicht en de veiligheid van de plezierboot in gevaar gebracht worden.
2
Alle varende plezierboten moeten aan boord hebben:
een of meer pagaaien of roeispanen;
voor iedere persoon aan boord, binnen handbereik, hetzij een reddingsgordel, een reddingskussen of een reddingsvest;
een touw van 30 meter;
een of meer meertouwen van 10 m;
een anker of een dreg;
een hoosvat of een handpomp;
een misthoorne of toeter;
een goedgekeurde poederblusser indien de plezierboot van een motor is voorzien.

§ 6

1
De plezierboten mogen niet stilliggen in de vaargeul.
Na gebruik moeten zij op een veilige en stevige wijze worden vastgelegd. Zij mogen de scheepvaart hoegenaamd niet hinderen.
2
Plezierboten mogen niet stilliggen op minder dan 50 m van stuwen.
De hoofdingenieur-directeur van het gebied kan de ligplaatsen voor plezierboten aanwijzen.
3
Bij vloedregime op de rivieren, moeten de eigenaars van plezierboten alle nodige maatregelen nemen of doen nemen om hun boot in volkomen veiligheid te brengen.
4
Het is verboden plezierboten te koop te stellen op de waterwegen.
5
De aanhangwagens of de verplaatsbare tuigen die gebruikt werden om de plezierboten te water te laten of aan land te brengen moeten onmiddellijk aan de aanhorigheden der waterwegen verwijderd worden.]
Wetshistoriek
Art. vervangen bij art. 1 K.B. 14 december 1979 (B.S., 1 januari 1980).
§ 1:
1., a) gewijzigd bij art. 1 K.B. 20 juli 2000 (B.S., 30 augustus 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 45);
3. gewijzigd bij art. 2 K.B. 21 januari 1998 (B.S., 1 april 1998), met ingang van 1 april 1998 (art. 12) en bij art. 3 KB 4 april 2014 (BS 18 april 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 mei 2014 (art. 9).
§ 2 opgeheven bij art. 1 KB 15 december 2013 (BS 6 januari 2014), met ingang van 1 februari 2014 (art. 10).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 2, § 5 K.B. 7 september 1950 (B.S., 14 oktober 1950), met ingang van 14 oktober 1950 (art. 5).
§ 2 vervangen bij art. 1 K.B. 25 mei 1992 (B.S., 30 juli 1992).