Meer info
     

02/08/2002 Programmawet fiscaliteit zeescheepvaart
Programmawet van 2 augustus 2002

Titel V Financiën

Hoofdstuk I Zeescheepvaart

Afdeling I Winst uit zeescheepvaart aan de hand van de tonnage

Artikel 115

§ 1

Voor de toepassing van dit hoofdstuk gelden de hierna in dit artikel opgenomen definities.

§ 2

[Winst uit zeescheepvaart:
a)
de winst uit de exploitatie van een zeeschip varend onder de vlag van een Lidstaat van [de Europese Economische Ruimte] voor het vervoer van goederen of personen alsmede alle activiteiten die direct samenhangen [met de exploitatie van een zeeschip voor het vervoer van goederen of personen]:
op internationale zeeroutes;
op routes van en naar installaties op zee bestemd voor de exploratie of exploitatie van natuurlijke rijkdommen.
[Onder “activiteiten die direct samenhangen met de exploitatie van een zeeschip voor het vervoer van goederen of personen” in de zin van het eerste lid, worden aldus verstaan:
essentiële activiteiten voor de exploitatie van een zeeschip voor het vervoer van goederen of personen;
hulpactiviteiten die verband houden met de exploitatie van een zeeschip voor het vervoer van goederen of personen, voor zover de winst uit die activiteiten niet meer bedraagt dan 50 pct. van de totale inkomsten uit de exploitatie van het zeeschip waaraan ze zijn gekoppeld en, indien de hulpactiviteiten diensten aan wal betreffen die integrerend deel uitmaken van de reis, voor zover deze diensten door de belastingplichtige tegen marktvoorwaarden zijn aangekocht.
]
Van de voorwaarde te varen onder de vlag van een Lidstaat van [de Europese Economische Ruimte] wordt afgezien mits aan de voorwaarden vermeld onder punt 3.1, achtste en negende lid, van de Mededeling C(2004) 43 van de Commissie - Communautaire richtsnoeren betreffende staatssteun van het zeevervoer - is voldaan;
b)
de winst uit de exploitatie van een zeeschip varend [onder een vlag van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte] voor het vervoer van opgebaggerd materiaal over volle zee uit de exploratie of exploitatie van natuurlijke rijkdommen op zee wanneer de werkzaamheden van dat zeeschip voor meer dan 50 pct. van de bedrijfstijd tijdens het belastbaar tijdperk bestaat uit het vervoer van zulk opgebaggerd materiaal over volle zee;
c)
de winst uit de exploitatie van een zeeschip varend [onder een vlag van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte] wanneer meer dan 50 pct. van de door dat zeeschip werkelijk verrichte activiteit tijdens het belastbaar tijdperk bestaat uit het verrichten van sleepvaart op volle zee die als zeevervoer kan worden aangemerkt;]
[Voor de toepassing van de artikelen 116 tot 120 is er exploitatie] van een zeeschip wanneer:
a)
de belastingplichtige eigenaar is, mede-eigenaar of rompbevrachter van een zeeschip dat in belangrijke mate [in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte] wordt beheerd, en dat hij zelf niet in rompbevrachting heeft gegeven; of
b)
de belastingplichtige [in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte] hoofdzakelijk [het beheer van een zeeschip voor rekening van derden, in de zin van de bepaling onder 4°], mits het jaartotaal van de netto dagtonnages van de zeeschepen waarvoor hij dit commerciële beheer verricht niet meer bedraagt dan driemaal het jaartotaal van de netto dagtonnages van de zeeschepen die hij beheert op een wijze als bedoeld in lid a, waarbij zeeschepen in mede-eigendom voor hun volledige tonnenmaat meetellen indien die mede-eigendom [minstens 5 pct. beloopt, dat tewerkstelling aan land of aan boord voor ten minste 51 pct. door onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte wordt vervuld; of]
c)
de belastingplichtige [in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte] een zeeschip in tijd- of reischarter houdt, mits het jaartotaal van de netto dagtonnages van de zeeschepen die hij in tijd- of reischarter houdt niet meer bedraagt dan driemaal het jaartotaal van de netto dagtonnages van de zeeschepen die hij beheert op een wijze als bedoeld in lid a, waarbij zeeschepen in mede-eigendom voor hun volledige tonnenmaat meetellen indien die mede-eigendom minstens 5 pct. beloopt.
Divisie: een geheel dat op technisch en organisatorisch gebied een autonome activiteit uitoefent en op eigen kracht kan werken. Teneinde voor deze wet als een divisie te kunnen aanzien worden, is het vereist dat elke divisie als [een bedrijfstak in de zin van artikel 2, § 1, 6°/2, c, van het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992] alsmede dat:
die divisie een afzonderlijk stel rekeningen houdt;
die divisie, wat haar eigen activiteiten betreft, onder haar divisiebenaming naar buiten treedt;
die divisie beschikt over een afzonderlijke personeelslijst voor het personeel dat in die divisie wordt tewerkgesteld;
elke kost wordt toegeschreven aan een bepaalde divisie met dien verstande dat de kosten die niet op duidelijke wijze kunnen worden toegeschreven aan een bepaalde divisie als gemeenschappelijk kunnen worden beschouwd;
tussen de verschillende divisies enkel een doorrekening van kosten kan gebeuren indien het gemeenschappelijke kosten betreft.
[Onder “beheer van een zeeschip voor rekening van derden”, moet worden begrepen, de belastingplichtige die instaat voor het beheer van de bemanning en het technisch beheer van een zeeschip voor rekening van derden, op voorwaarde dat deze laatstgenoemde het volgende van de eigenaar overneemt:
het geheel van plichten en verantwoordelijkheden opgelegd door de EU-wetgeving inzake aansprakelijkheid van ondernemingen;
de volle verantwoordelijkheid voor de exploitatie van het zeeschip en het geheel van de plichten en verantwoordelijkheden opgelegd door de Internationale Managementcode voor de veilige exploitatie van schepen en voorkoming van verontreiniging, zoals goedgekeurd door de Internationale Maritieme Organisatie bij resolutie A.741(18) van 4 november 1993 en bindend verklaard krachtens het hoofdstuk IX van het Internationaal Verdrag van 1 november 1974 voor de beveiliging van mensenlevens op zee en de latere wijzigingen van het vermelde Verdrag van 1974, die voor België internationaal bindend zijn;
het geheel van plichten en verantwoordelijkheden opgelegd door het Verdrag van 1 november 1974 en de latere wijzigingen die voor België internationaal bindend zijn;
het geheel van plichten en verantwoordelijkheden opgelegd door het Internationaal Verdrag van 7 juli 1978 betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, brevettering en wachtdienst en de latere wijzigingen die voor België internationaal bindend zijn, die er met name voor zorgen dat alle zeevaarders aan boord opgeleid zijn en over een bekwaamheidscertificaat beschikken overeenkomstig de bepalingen van het vermelde Verdrag van 7 juli 1978, en dat deze zeevaarders een opleiding inzake de veiligheid van personen aan boord van schepen succesvol hebben voltooid;
het geheel van rechten en plichten opgelegd door de Internationale Arbeidsorganisatie op het vlak van maritieme arbeidsnormen, meer bepaald het Maritiem Arbeidsverdrag van 23 februari 2006.
]

[§ 3

Wanneer de belastingplichtige die om toepassing verzoekt van de in dit hoofdstuk bedoelde bepalingen, naast de winst uit zeescheepvaart bedoeld in artikel 115, § 2, 1°, eveneens inkomsten verkrijgt uit activiteiten waarop deze bepalingen niet van toepassing zijn, moet hij voor elk van de uitgeoefende activiteiten een afzonderlijk stel rekeningen houden.]
Wetshistoriek
§ 2:
1° vervangen bij art. 321, 1° W. 27 december 2004 (B.S., 31 december 2004 (tweede uitg.)), met ingang van 1 januari 2003 (art. 331, lid 1) en gewijzigd bij art. 2, 1° tot 3° en art. 3 Wet 3 juli 2018 (BS 19 juli 2018), in werking vanaf het aanslagjaar 2019 (art. 13);
2° gewijzigd bij art. 321, 2° W. 27 december 2004 (B.S., 31 december 2004 (tweede uitg.)), met ingang van 1 januari 2003 (art. 331, lid 1) en bij art. 4, 1° tot 4° Wet 3 juli 2018 (BS 19 juli 2018), in werking vanaf het aanslagjaar 2019 (art. 13);
3° gewijzigd bij art. 111 Wet 17 maart 2019 (BS 10 mei 2019), met ingang van 1 mei 2019 (art. 119);
4° vervangen bij art. 5 Wet 3 juli 2018 (BS 19 juli 2018), in werking vanaf het aanslagjaar 2019 (art. 13).
§ 3 ingevoegd bij art. 321, 4° W. 27 december 2004 (B.S., 31 december 2004 (tweede uitg.)), met ingang van 1 januari 2003 (art. 331, lid 1).
Voorgeschiedenis
§ 2, 4° vervangen bij art. 321, 3° W. 27 december 2004 (B.S., 31 december 2004 (tweede uitg.)), met ingang van 1 januari 2003 (art. 331, lid 1).

Artikel 116
Met betrekking tot binnenlandse vennootschappen en Belgische inrichtingen van buitenlandse vennootschappen wordt, op verzoek van de belastingplichtige, in afwijking van de artikelen 183, 185, 189 tot 207, 233, eerste lid, en 235 tot 240 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, de in België belastbare winst uit zeescheepvaart op forfaitaire wijze vastgesteld op basis van de tonnage van de zeeschepen waarmee die winst wordt behaald.
[Geen belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling overeenkomstig de artikelen 289quater tot 289novies, 292bis en 530 van hetzelfde Wetboek is van toepassing gedurende de periode waarin de winst uit de zeescheepvaart wordt vastgesteld op basis van de tonnage. Het eventueel niet verrekend deel van het belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling dat overblijft op het einde van het belastbaar tijdperk dat uiterlijk op 31 december 2020 eindigt of dat voorafgaat aan het belastbaar tijdperk waarop de winst uit de zeescheepvaart voor het eerst wordt vastgesteld op basis van de tonnage, kan opnieuw worden verrekend na het verstrijken van de periode waarin de winst zo wordt bepaald.
De overdracht van het niet verrekende belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling als bedoeld in artikel 292bis, § 1, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, wordt geschorst met ingang van het aanslagjaar dat betrekking heeft op het belastbaar tijdperk dat volgt op het tijdperk bedoeld in het eerste lid en wordt hervat na het verstrijken van de periode waarin de winst op basis van tonnage wordt bepaald.]
[Wanneer in de in het eerste lid bedoelde “in België belastbare winst uit zeescheepvaart”, betalingen zijn begrepen die rechtstreeks of onrechtstreeks zijn verricht aan personen, vaste inrichtingen of bankrekeningen die in artikel 307, § 1/2, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 worden bedoeld, dan wordt dit resultaat, verhoogd met het bedrag van deze betalingen indien deze niet zijn aangegeven overeenkomstig het voornoemde artikel 307, § 1/2, eerste lid, of als ze toch aangegeven zijn, indien de belastingplichtige niet door alle rechtsmiddelen heeft aangetoond dat zij in het kader van werkelijke en oprechte verrichtingen en die met personen andere dan artificiële constructies zijn verricht.
In geval van toepassing van het vierde lid, worden de in het vierde lid bedoelde betalingen van het in het vierde lid bedoelde bedrag uitgesloten, wanneer wordt aangetoond dat indien de winst uit zeescheepvaart niet op forfaitaire wijze werd vastgesteld, deze betalingen om een andere reden dan de toepassing van artikel 198, § 1, 10°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zouden worden aangemerkt als een niet aftrekbare beroepskost.]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 79 Wet 21 januari 2022 (BS 28 januari 2022 (ed. 1)), met ingang van 7 februari 2022 (art. 81, zelf vernietigd bij arrest GwH nr. 118/2023, 14 september 2023 (Website Grondwettelijk Hof)) en bij art. 60 Wet 5 juli 2022 (BS 15 juli 2022), van toepassing op de betalingen die vanaf 1 juli 2022 worden gedaan (art. 71).

Artikel 117
Het verzoek als vermeld in artikel 116 wordt ingediend door de belastingplichtige bij de belastingadministratie, die hierover een beslissing neemt binnen een termijn van drie maanden na datum van ontvangst van het verzoek. Deze termijn kan in onderling overleg tussen de belastingplichtige en de belastingadministratie verlengd worden. Tegen de beslissing van de administratie over het verzoek kan overeenkomstig de artikelen 569, 32°, 1385decies en 1385undecies van het Gerechtelijk Wetboek een vordering worden ingesteld.

Artikel 118
Bij inwilliging van het in artikel 116 vermelde verzoek treedt het stelsel inzake de vaststelling van de winst uit zeescheepvaart aan de hand van tonnage, overeenkomstig deze afdeling, in werking met ingang van het belastbaar tijdperk dat volgt op dat waarin het verzoek werd ingediend, tot het verstrijken van het belastbaar tijdperk dat afgesloten wordt tijdens het tiende kalenderjaar na dat waarin het verzoek werd ingediend. Op het einde van voormelde periode wordt het stelsel stilzwijgend verlengd voor eenzelfde periode. Voormeld stelsel kan door de belastingplichtige worden opgezegd ten laatste drie maanden voor het verstrijken van het laatste belastbaar tijdperk van de voormelde periode.

Artikel 119

§ 1

Per schip, per dag en per 100 nettoton wordt de winst van het belastbaar tijdperk uit de zeescheepvaart vastgesteld aan de hand van de in onderstaande tabel vermelde bedragen:
1,00 EUR voor de schijf tot 1000 nettoton;
0,60 EUR voor de schijf van 1000 nettoton tot 10.000 nettoton;
0,40 EUR voor de schijf van 10.000 nettoton tot 20.000 nettoton;
0,20 EUR voor de schijf van 20.000 nettoton tot 40.000 nettoton;
0,05 EUR voor de schijf boven 40.000 nettoton.
[Het tarief van 0,05 EUR voor de schijf boven 40.000 nettoton is slechts van toepassing:
ofwel op zeeschepen die in nieuwe staat zijn verkregen;
ofwel op zeeschepen met een ouderdom van minder dan vijf jaar die vanaf de oplevering gedurende de gehele periode die onmiddellijk voorafgaat aan het belastbaar tijdperk waarin voor het eerst de in België belastbare winst overeenkomstig het eerste lid op forfaitaire wijze wordt vastgesteld, onder de vlag van een land dat geen Lidstaat is van [de Europese Economische Ruimte] zijn geregistreerd;
ofwel op zeeschepen met een ouderdom van tenminste vijf jaar die gedurende de vijf jaar die onmiddellijk voorafgaan aan het belastbaar tijdperk waarin voor het eerst de in België belastbare winst overeenkomstig het eerste lid op forfaitaire wijze wordt vastgesteld, onder de vlag van een land dat geen Lidstaat is van [de Europese Economische Ruimte] zijn geregistreerd.
Voor de toepassing van het vorige lid wordt de ouderdom van een schip bepaald op basis van de opleveringsdatum zoals vastgesteld door de scheepshypotheekbewaarder of de bevoegde registratieautoriteiten.]

§ 2 [

Meerwaarden en minderwaarden op zeeschepen die onderworpen zijn aan de regeling zoals omschreven in deze afdeling, worden geacht begrepen te zijn in de forfaitair vastgestelde winst.
De begunstigde onderneming moet voor elk zeeschip dat vanaf 1 januari 2018 onder het stelsel van de forfaitaire belasting aan de hand van de tonnage is geregistreerd, de meerwaarde bij toetreding van het schip, zoals omschreven in het derde lid, alsook haar netto tonnage bepalen en deze in haar aangifte van de inkomstenbelastingen voor het aanslagjaar verbonden aan het belastbaar tijdperk in de loop waarvan het zeeschip onder het stelsel van de forfaitaire belasting aan de hand van de tonnage is geregistreerd, en aan de negen daaropvolgende belastbare tijdperken, opnemen.
De meerwaarde bij toetreding van een zeeschip dat overeenkomstig de modaliteiten van het tweede lid onder het stelsel van de forfaitaire belasting aan de hand van de tonnage is geregistreerd, is gelijk aan het positieve verschil tussen, enerzijds, de marktwaarde van het zeeschip beoordeeld op het ogenblik van zijn toetreding tot het stelsel en, anderzijds, zijn aanschaffings- of beleggingswaarde verminderd met de voorheen overeenkomstig de artikelen 61 tot 64 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aangenomen waardeverminderingen en afschrijvingen vanaf zijn verwerving tot het eerste tijdperk waarvoor de winst van de activiteiten met betrekking tot het zeeschip aan de hand van de tonnage is vastgesteld.
In afwijking van het eerste lid, leidt de vervreemding van een zeeschip dat is verworven tijdens een belastbaar tijdperk vóór de toetreding tot het stelsel van de forfaitaire belasting aan de hand van de tonnage en is vervreemd binnen de 24 maanden volgend op de datum van zijn toetreding tot het stelsel tot de onderwerping van de in het derde lid bedoelde meerwaarde bij toetreding aan de vennootschapsbelasting of aan de belasting van niet-inwoners volgens het gewone fiscale stelsel, tenzij wanneer bij een groep van vennootschappen het door de begunstigde onderneming vervreemde zeeschip aan een verbonden vennootschap is overgedragen en voor de resterende duur van de periode van 24 maanden ononderbroken onder het stelsel van de forfaitaire belasting aan de hand van de tonnage wordt geëxploiteerd of tenzij het zeeschip door de begunstigde onderneming in het kader van een financieringsverrichting is vervreemd en het zeeschip voor de resterende duur van de periode van 24 maanden ononderbroken onder het stelsel van de forfaitaire belasting aan de hand van de tonnage wordt geëxploiteerd door de begunstigde onderneming die het zeeschip heeft vervreemd of, indien de begunstigde onderneming deel uitmaakt van een groep van vennootschappen, door een verbonden vennootschap.
Een duurzame afname met minstens 30 pct. van de netto-tonnage van de vloot van een begunstigde onderneming die na 1 januari 2018 onder het stelsel van de forfaitaire belasting aan de hand van tonnage is geregistreerd, binnen de negen belastbare tijdperken volgend op het belastbaar tijdperk waarvoor de onderneming tot het stelsel toetreedt, ten opzichte van de overeenkomstig de modaliteiten van het tweede lid bij de toetreding tot het stelsel geregistreerde netto tonnage van de vloot, leidt eveneens tot de onderwerping aan de vennootschapsbelasting of aan de belasting van niet-inwoners volgens het gewone fiscale stelsel van de in het derde lid bedoelde meerwaarde bij toetreding, tenzij wanneer bij een groep van vennootschappen de netto-tonnage van de gehele vloot van de ondernemingen binnen de groep die onderworpen zijn aan het stelsel van de forfaitaire belasting niet duurzaam is afgenomen ten opzichte van de netto tonnage van de gehele vloot van die ondernemingen op het moment van de toetreding van de begunstigde onderneming tot het stelsel van de forfaitaire belasting aan de hand van de tonnage. Onder “duurzame afname” wordt verstaan iedere afname die twee opeenvolgende belastbare tijdperken aanhoudt.
Iedere gehele of gedeeltelijke stopzetting van de activiteiten van een begunstigde onderneming die zich voordoet na 1 januari 2018, binnen de negen belastbare tijdperken volgend op het belastbaar tijdperk waarvoor de onderneming tot het stelsel toetreedt, leidt eveneens tot de onderwerping aan de vennootschapsbelasting of aan de belasting van niet-inwoners volgens het gewone fiscale stelsel van de in het derde lid bedoelde meerwaarde bij toetreding van ieder zeeschip van de vloot van de begunstigde onderneming. Indien de begunstigde onderneming deel uitmaakt van een groep van vennootschappen, leidt de gehele of gedeeltelijke stopzetting van de activiteiten niet tot de onderwerping aan de vennootschapsbelasting of aan de belasting van niet-inwoners volgens het gewone stelsel op voorwaarde dat de netto-tonnage van de gehele vloot van de ondernemingen binnen de groep die onderworpen zijn aan het stelsel van de forfaitaire belasting niet is verminderd ten opzichte van de netto tonnage van de gehele vloot van die ondernemingen op het moment van de toetreding van de begunstigde onderneming tot het stelsel van de forfaitaire belasting aan de hand van de tonnage.
]

§ 3

[...]

§ 4

[...]
Wetshistoriek
§ 1 gewijzigd bij art. 322, 1° W. 27 december 2004 (B.S., 31 december 2004 (tweede uitg.)), met ingang van 1 januari 2003 (art. 331, lid 1) en bij art. 6 Wet 3 juli 2018 (BS 19 juli 2018), in werking vanaf het aanslagjaar 2019 (art. 13).
§ 2 opgeheven bij art. 322, 2° W. 27 december 2004 (B.S., 31 december 2004 (tweede uitg.)), met ingang van 1 januari 2003 (art. 331, lid 1) en opnieuw opgenomen bij art. 7 Wet 3 juli 2018 (BS 19 juli 2018), in werking vanaf het aanslagjaar 2019 (art. 13).
§ 3 opgeheven bij art. 322, 2° W. 27 december 2004 (B.S., 31 december 2004 (tweede uitg.)), met ingang van 1 januari 2003 (art. 331, lid 1).
§ 4 opgeheven bij art. 8 Wet 3 juli 2018 (BS 19 juli 2018), in werking vanaf het aanslagjaar 2019 (art. 13).

Artikel 120

§ 1

[...]

§ 2

Van de winst vastgesteld op grond van artikel 119 kunnen geen [...] beroepsverliezen worden afgetrokken.
Het eventuele niet verrekende gedeelte van de verliezen uit zeescheepvaart zoals het bestaat op het ogenblik dat de winst uit zeescheepvaart voor de eerste keer wordt vastgesteld aan de hand van de tonnage, kan na het verstrijken van de periode waarvoor de winst aldus wordt vastgesteld, opnieuw in mindering worden gebracht.
Wetshistoriek
§ 1 opgeheven bij art. 323, 1° W. 27 december 2004 (B.S., 31 december 2004 (tweede uitg.)), met ingang van 1 januari 2003 (art. 331, lid 1).
§ 2 gewijzigd bij art. 323, 2° W. 27 december 2004 (B.S., 31 december 2004 (tweede uitg.)), met ingang van 1 januari 2003 (art. 331, lid 1).

Afdeling II Bijzonder keuzestelsel van afschrijvingen

Artikel 121

§ 1

Onder voorbehoud van de in deze afdeling vermelde afwijkingen worden de afschrijvingen op nieuwe en tweedehandse zeeschepen bepaald overeenkomstig de artikelen 61 tot 64 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

§ 2

[Voor zeeschepen die in nieuwe staat zijn verkregen die uitsluitend voor het uitoefenen van de activiteiten zoals omschreven in artikel 115, § 2, 1°, worden gebruikt, delen in mede-eigendom van dergelijke nieuwe zeeschepen en scheepsaandelen in dergelijke nieuwe zeeschepen mogen de volgende afschrijvingspercentages worden aangenomen:
voor het boekjaar van de ingebruikneming: 20 pct.;
voor ieder van de volgende twee boekjaren: 15 pct.;
vervolgens per boekjaar tot volledige afschrijving: 10 pct.]

§ 3

De afschrijvingstekorten betreffende de eerste drie boekjaren te rekenen vanaf het boekjaar waarin het zeeschip in de vaart werd gebracht, worden ingehaald tijdens de belastbare tijdperken die volgen op dat waarin het tekort is ontstaan, zelfs buiten de normale afschrijvingsduur overeenkomstig § 2, met dien verstande dat de totale jaarlijkse afschrijvingsannuïteit per zeeschip in geen geval meer dan 20 % van de aanschaffings- of beleggingswaarde mag bedragen.

§ 4

Zeeschepen die overeenkomstig het in dit artikel vermelde stelsel worden afgeschreven, komen niet in aanmerking voor het keuzestelsel van degressieve afschrijvingen voorzien in artikel 64 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

§ 5

[Zeeschepen die niet in nieuwe staat zijn verkregen en die uitsluitend voor het uitoefenen van de activiteiten zoals omschreven in artikel 115, § 2, 1°, worden gebruikt, delen in mede-eigendom van dergelijke zeeschepen en scheepsaandelen in dergelijke zeeschepen komen in aanmerking voor afschrijving als vermeld in de §§ 1 tot 4, wanneer deze schepen voor het eerst in het bezit van een Belgische belastingplichtige komen.]
Zeeschepen die niet in nieuwe staat zijn verkregen en die ingevolge het eerste lid niet in aanmerking komen voor afschrijving als vermeld in de §§ 1 tot 4, mogen lineair worden afgeschreven over de normale gebruiksduur.
[Voor zeeschepen die niet in nieuwe staat zijn verkregen en die uitsluitend voor het uitoefenen van de activiteiten zoals omschreven in artikel 115, § 2, 1°, worden gebruikt, zijn de afschrijvingen als vermeld in de §§ 1 tot 4 mede van toepassing op de bij aankoop van deze zeeschepen gedane kosten wegens grote herstellingen en inrichting.]

§ 6

De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing gedurende de periode tijdens dewelke de winst uit zeescheepvaart wordt vastgesteld aan de hand van de tonnage.

§ 7

Bij vervreemding na afloop van de periode gedurende dewelke de winst uit zeescheepvaart wordt vastgesteld aan de hand van de tonnage wordt voor de berekening van de meerwaarde als vermeld in artikel 122, de fiscale nettowaarde vastgesteld op basis van de normale fiscale afschrijvingsregels, met inbegrip van de periode waarin de winst uit zeescheepvaart werd bepaald aan de hand van de tonnage.
Wetshistoriek
§ 2 vervangen bij art. 324, 1° W. 27 december 2004 (B.S., 31 december 2004 (tweede uitg.)), met ingang van 1 januari 2003 (art. 331, lid 1).
§ 5 gewijzigd bij art. 324, 2° en 3° W. 27 december 2004 (B.S., 31 december 2004 (tweede uitg.)), met ingang van 1 januari 2003 (art. 331, lid 1).

Afdeling III Vrijstelling van meerwaarden op zeeschepen

Artikel 122

§ 1

Onder voorbehoud van de in deze afdeling vermelde afwijkingen, zijn de bepalingen als vermeld in artikel 190 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, van toepassing op de meerwaarden verwezenlijkt op zeeschepen door binnenlandse vennootschappen of Belgische inrichtingen van buitenlandse vennootschappen die uitsluitend activiteiten uitoefenen zoals omschreven in artikel 115, § 2.

§ 2

Wanneer een bedrag gelijk aan de verkoopwaarde wordt herbelegd op de wijze en binnen de termijnen als hierna gesteld, worden de meerwaarden gerealiseerd bij vervreemding van zeeschepen, vrijgesteld, voor zover de vervreemde zeeschepen sedert meer dan 5 jaar vóór hun vervreemding de aard van vaste activa hadden.

§ 3

De herbelegging moet gebeuren in zeeschepen, delen in mede-eigendom in zeeschepen, in scheepsaandelen of in aandelen van een vennootschap-scheepsexploitant die haar [voornaamste inrichting of de zetel van bestuur of beheer] in [de Europese Economische Ruimte] heeft.

§ 4

De herbelegging moet uiterlijk bij de stopzetting van de beroepswerkzaamheid gebeuren en binnen een termijn van 5 jaar vanaf de eerste dag van het belastbaar tijdperk waarin de meerwaarde is verwezenlijkt, of vanaf de eerste dag van het voorlaatste belastbaar tijdperk dat de verwezenlijking van de meerwaarde voorafgaat.

§ 5

Om het in het § 1 vermelde belastingstelsel te rechtvaardigen moet de belastingplichtige bij zijn aangifte in de inkomstenbelastingen, voor het aanslagjaar van de verwezenlijking van de meerwaarde en de erop volgende aanslagjaren tot wanneer de herbelegging overeenkomstig de §§ 2 tot 4 is verricht, een opgave voegen waarvan het model door de Minister van Financiën of zijn afgevaardigde wordt vastgesteld.

§ 6

Indien niet wordt herbelegd op de wijze en binnen de termijnen gesteld in §§ 1 tot § 4, wordt de verwezenlijkte meerwaarde, aangemerkt als winst van het belastbaar tijdperk waarin de herbeleggingstermijn verstreken is.

§ 7

De als herbelegging aangemerkte investering moet gedurende ten minste vijf jaar als actiefbestanddeel behouden blijven, maar kan eventueel vervangen worden binnen de drie maanden na vervreemding ervan. Indien op deze wijze de als herbelegging aangemerkte investering werd vervangen, gelden bij vervreemding van het vervangende actief de regels van dit artikel.

§ 8

De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing gedurende de periode tijdens dewelke de winst uit zeescheepvaart wordt vastgesteld aan de hand van de tonnage.
Wetshistoriek
§ 3 gewijzigd bij art. 9 Wet 3 juli 2018 (BS 19 juli 2018), in werking vanaf het aanslagjaar 2019 (art. 13) en bij art. 112 Wet 17 maart 2019 (BS 10 mei 2019), met ingang van 1 mei 2019 (art. 119).

Afdeling IV Investeringsaftrek

Artikel 123

§ 1

In afwijking van de artikelen 68 en 201 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 kunnen binnenlandse vennootschappen of Belgische inrichtingen van buitenlandse vennootschappen die uitsluitend activiteiten uitoefenen zoals omschreven in artikel 115 met betrekking tot zeeschepen die in nieuwe staat zijn verkregen of tweedehandse zeeschepen die voor het eerst in het bezit van een Belgische belastingplichtige komen, een investeringsaftrek genieten gelijk aan 30 pct. van de aanschaffingsprijs van die zeeschepen.

§ 2

[De in § 1 bedoelde investeringsaftrek kan niet worden verricht] gedurende de periode tijdens dewelke de winst uit zeescheepvaart wordt vastgesteld aan de hand van de tonnage.

§ 3

Indien een belastbaar tijdperk geen of onvoldoende winst oplevert om de investeringsaftrek te kunnen verrichten, wordt de voor dat belastbaar tijdperk niet verleende vrijstelling achtereenvolgens overgedragen op de winst van de volgende belastbare tijdperken [waarvoor de winst uit zeescheepvaart niet aan de hand van de tonnage wordt vastgesteld].

§ 4 [

Het eventuele niet verrekende gedeelte van de investeringsaftrek zoals het bestaat op het ogenblik dat de winst uit zeescheepvaart voor de eerste keer wordt vastgesteld aan de hand van de tonnage, kan gedurende de periode waarvoor de winst aldus wordt vastgesteld, achtereenvolgens van de op basis van artikel 119, § 2, vierde, vijfde of zesde lid belastbare winst in mindering worden gebracht.
]
Wetshistoriek
§ 2 gewijzigd bij art. 10, 1° Wet 3 juli 2018 (BS 19 juli 2018), in werking vanaf het aanslagjaar 2019 (art. 13).
§ 3 gewijzigd bij art. 10, 2° Wet 3 juli 2018 (BS 19 juli 2018), in werking vanaf het aanslagjaar 2019 (art. 13).
§ 4 vervangen bij art. 10, 3° Wet 3 juli 2018 (BS 19 juli 2018), in werking vanaf het aanslagjaar 2019 (art. 13).

Afdeling V Winst op basis van de tonnage uit het beheer van zeeschepen voor rekening van derden

Artikel 124

§ 1

Op verzoek van de belastingplichtige wordt, in afwijking van de artikelen 183, 185, 189 tot 207, 233, eerste lid, en 235 tot 240 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, de belastbare winst uit het beheer van zeeschepen voor rekening van derden op forfaitaire wijze vastgesteld op basis van de tonnage van de zeeschepen waarover het beheer wordt gevoerd.
[Geen belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling overeenkomstig de artikelen 289quater tot 289novies, 292bis en 530 van hetzelfde Wetboek is van toepassing gedurende de periode waarin de winst uit het beheer van zeeschepen voor rekening van derden wordt vastgesteld op basis van de tonnage. Het eventueel niet verrekend deel van het belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling dat overblijft op het einde van het belastbaar tijdperk dat uiterlijk op 31 december 2020 eindigt of dat voorafgaat aan het belastbaar tijdperk waarop de winst uit dit beheer voor het eerst wordt vastgesteld op basis van de tonnage kan opnieuw worden verrekend na het verstrijken van de periode waarin de winst zo wordt bepaald.
De overdracht van het niet verrekende belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling als bedoeld in artikel 292bis, § 1, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, wordt geschorst met ingang van het aanslagjaar dat betrekking heeft op het belastbaar tijdperk dat volgt op het tijdperk bedoeld in het eerste lid en wordt hervat na het verstrijken van de periode waarin de winst uit het beheer van zeeschepen voor rekening van derden op basis van tonnage wordt bepaald.]
[Wanneer in de in het eerste lid bedoelde “belastbare winst uit het beheer van zeeschepen voor rekening van derden”, betalingen zijn begrepen die rechtstreeks of onrechtstreeks zijn verricht aan personen, vaste inrichtingen of bankrekeningen die in artikel 307, § 1/2, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 worden bedoeld, dan wordt dit resultaat, verhoogd met het bedrag van deze betalingen indien deze niet zijn aangegeven overeenkomstig het voornoemde artikel 307, § 1/2, eerste lid, of als ze toch aangegeven zijn, indien de belastingplichtige niet door alle rechtsmiddelen heeft aangetoond dat zij in het kader van werkelijke en oprechte verrichtingen en die met personen andere dan artificiële constructies zijn verricht.
In geval van toepassing van het vierde lid, worden de in het vierde lid bedoelde betalingen van het in het vierde lid bedoelde bedrag uitgesloten, wanneer wordt aangetoond dat indien de winst uit het beheer van zeeschepen niet op forfaitaire wijze werd vastgesteld, deze betalingen om een andere reden dan de toepassing van artikel 198, § 1, 10°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zouden worden aangemerkt als een niet aftrekbare beroepskost.]

§ 2

Het verzoek als vermeld in § 1, wordt ingediend door de belastingplichtige bij de belastingadministratie die hierover een beslissing neemt binnen een termijn van drie maanden na datum van ontvangst van het verzoek. Deze termijn kan in onderling overleg tussen de belastingplichtige en de belastingadministratie verlengd worden. De administratie zal beslissen over het verzoek bij een voor beroep vatbare beschikking.

§ 3

Bij inwilliging van het in § 1 vermelde verzoek treedt het stelsel inzake de vaststelling van de winst uit zeescheepvaart aan de hand van tonnage, overeenkomstig dit artikel in werking met ingang van het belastbaar tijdperk dat volgt op dat waarin het verzoek werd ingediend. Hogervermeld stelsel kan door de belastingplichtige worden opgezegd ten laatste drie maanden voor het verstrijken van het belastbaar tijdperk dat afgesloten wordt tijdens het tiende kalenderjaar, of een veelvoud daarvan, na dat waarin het verzoek werd ingediend.

§ 4

[Per schip, per dag en per 100 nettoton wordt de winst van het belastbaar tijdperk uit het beheer van zeeschepen voor rekening van derden vastgesteld aan de hand van de in de onderstaande tabel vermelde bedragen:
1,00 EUR voor de schijf tot 1000 nettoton;
0,60 EUR voor de schijf van 1000 nettoton tot 10.000 nettoton;
0,40 EUR voor de schijf van 10.000 nettoton tot 20.000 nettoton;
0,20 EUR voor de schijf van 20.000 nettoton tot 40.000 nettoton;
0,05 EUR voor de schijf boven 40.000 nettoton.
Het tarief van 0,05 EUR voor de schijf boven 40.000 nettoton is slechts van toepassing op het beheer van zeeschepen voor rekening van derden wanneer:
ofwel die zeeschepen door de eigenaar in nieuwe staat zijn verkregen;
ofwel die zeeschepen met een ouderdom van minder dan vijf jaar die vanaf de oplevering gedurende de gehele periode die onmiddellijk voorafgaat aan het belastbaar tijdperk waarin voor het eerst de in België belastbare winst overeenkomstig het eerste lid op forfaitaire wijze wordt vastgesteld, onder de vlag van een land dat geen Lidstaat is van de Europese Unie zijn geregistreerd;
ofwel die zeeschepen met een ouderdom van tenminste vijf jaar gedurende de vijf jaar die onmiddellijk voorafgaan aan het belastbaar tijdperk waarin voor het eerst de in België belastbare winst overeenkomstig het eerste lid op forfaitaire wijze wordt vastgesteld, onder de vlag van een land dat geen Lidstaat is van de Europese Unie zijn geregistreerd.]

§ 5

Het eventuele niet verrekende gedeelte van de verliezen uit het beheer van zeeschepen voor rekening van derden zoals het bestaat op het ogenblik dat de winst voor de eerste keer wordt vastgesteld aan de hand van de tonnage, kan na het verstrijken van de periode waarvoor de winst aldus wordt vastgesteld, opnieuw in mindering worden gebracht.

§ 6

De regeling zoals bepaald in dit artikel is voorbehouden voor belastingplichtigen die het beheer van zeeschepen voor rekening van derden verzorgen waarbij ten minste 75 pct. van het aantal voor derden beheerde zeeschepen dient ingeschreven te zijn in het [scheepsregister van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte]. De ondernemingen die wensen gebruik te maken van de regeling vermeld in dit artikel mogen uitsluitend het beheer van zeeschepen als activiteit hebben.
Wetshistoriek
§ 1 gewijzigd bij art. 80 Wet 21 januari 2022 (BS 28 januari 2022 (ed. 1)), met ingang van 7 februari 2022 (art. 81, zelf vernietigd bij arrest GwH nr. 118/2023, 14 september 2023 (Website Grondwettelijk Hof)) en bij art. 61 Wet 5 juli 2022 (BS 15 juli 2022), van toepassing op de betalingen die vanaf 1 juli 2022 worden gedaan (art. 71).
§ 4 vervangen bij art. 325 W. 27 december 2004 (B.S., 31 december 2004 (tweede uitg.)), met ingang van 1 januari 2003 (art. 331, lid 1).
§ 6 gewijzigd bij art. 11 Wet 3 juli 2018 (BS 19 juli 2018), in werking vanaf het aanslagjaar 2019 (art. 13).

Afdeling VI Vermindering van het registratierecht op vestiging van hypotheek op zee- en binnenschepen

Artikel 125

In artikel 88 van het Wetboek der Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten worden de woorden “, de vestigingen van een hypotheek op een zee- of binnenschip,” geschrapt.

Artikel 126

In artikel 91 van hetzelfde Wetboek worden de woorden “door een hypotheek op een zee- of een binnenschip,” geschrapt.

Artikel 127
In artikel 92.2 van hetzelfde Wetboek worden de woorden “op een in België gelegen onroerend goed” ingevoegd tussen de woorden “hypotheek” en de woorden “, met inbegrip van”.

Hoofdstuk II Tax-Shelter

Artikel 128

In titel III, hoofdstuk II, afdeling III, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt met een onderafdeling IV ingevoegd, die een artikel 194ter omvat, luidende:
(...)

Artikel 129

Artikel 416, van hetzelfde Wetboek, wordt aangevuld met het volgende lid:
(...)

Hoofdstuk III Wijzigingen van het wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde

Artikel 130

Artikel 1 van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, gewijzigd bij de wet van 28 december 1992 en bij de koninklijke besluiten van 7 augustus 1995, 22 december 1995, 28 december 1999 en 30 december 1999, wordt aangevuld met een § 9, luidende:
(...)

Artikel 131

In artikel 8, § 1, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 28 december 1992, worden de woorden “van het jaar na dat waarin het voor het eerst is opgenomen in het kohier van de onroerende voorheffing” vervangen door de woorden “van het tweede jaar volgend op het jaar van de eerste ingebruikneming of de eerste inbezitneming van dat gebouw”.

Artikel 132

In artikel 12, § 2, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 28 december 1992, worden de woorden “van het jaar na dat waarin ze voor het eerst zijn opgenomen in het kohier van de onroerende voorheffing” vervangen door de woorden “van het tweede jaar volgend op het jaar van hun eerste ingebruikneming of hun eerste inbezitneming”.

Artikel 133

In artikel 44, § 3, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 28 december 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
(...)

Hoofdstuk IV Wijziging van artikel 168, tiende gedachtestreep, van de programmawet van 30 december 2001, betreffende de datum van inwerkingtreding van de opheffing van artikel 25 van de wet van 19 juli 1930 tot oprichting van de Regie van Telegraaf en Telefoon

Artikel 134

Artikel 168, tiende gedachtestreep, van de programmawet van 30 december 2001, wordt vervangen als volgt:
(...)

Hoofdstuk V Uitbreiding van de bepalingen van de wet houdende oprichting van de begrotingsfondsen

Artikel 135

§ 1

[...]

§ 2

[...]

[§ 3

De Koning bepaalt de modaliteiten op grond waarvan de huurgelden, die niet vereffend zijn door een gemeente of politiezone, ingehouden kunnen worden [op het correctiemechanisme dat] moet uitbetaald worden aan diezelfde gemeente of politiezone.]
Wetshistoriek
§§ 1 en 2 opgeheven bij art. 5, 1° Wet 26 december 2013 (BS 31 december 2013 (ed. 2)), met ingang van 31 december 2012 (art. 8).
§ 3 ingevoegd bij art. 39 Wet 29 maart 2012 (BS 6 april 2012 (ed. 3)) en gewijzigd bij art. 5, 2° Wet 26 december 2013 (BS 31 december 2013 (ed. 2)), met ingang van 31 december 2012 (art. 8).

Hoofdstuk VI Wijziging van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers

Artikel 136

In artikel 37bis, § 4, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers worden het zesde en zevende lid, ingevoegd bij de wet van 30 december 2001, vervangen door de volgende bepalingen:
(...)