Meer info
     

21/12/2001 KB soortenbescherming in zeegebieden
Koninklijk besluit van 21 december 2001 betreffende de soortenbescherming in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België

Hoofdstuk IV Beschermingsmaatregelen in uitvoering van richtlijnen en internationale verdragen

Artikel 5

De in het wild levende exemplaren van de soorten vermeld in de Bijlagen 2 en 3 genieten de volgende beschermingsmaatregelen:
(i)
het is verboden exemplaren van deze soorten opzettelijk te vangen, te verwonden of te doden;
(ii)
het is verboden exemplaren van deze soorten opzettelijk te verstoren; de onopzettelijke verstoring van exemplaren van de soorten waarvoor dit in de Bijlagen 2 en 3 specifiek vermeld wordt dient, voor zover redelijkerwijze mogelijk, vermeden te worden tijdens de periodes van voortplanting, overwintering en trek;
(iii)
het is verboden exemplaren van deze soorten te vervoeren, te verhandelen, te ruilen of te koop of in ruil aan te bieden, behoudens de bepalingen van de wet van 28 juli 1981 houdende goedkeuring van de Overeenkomst van Washington van 3 maart 1973 inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten en de Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van de Europese Unie van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door de controle op het desbetreffende handelsverkeer.

Artikel 6

§ 1

Afwijkingen op de verbodsbepalingen van artikel 5 kunnen worden toegestaan om onderstaande redenen:
(i)
in het belang van de bescherming van de wilde flora en fauna, en van de instandhouding van de natuurlijke habitats en de biodiversiteit;
(ii)
in het belang van de volksgezondheid, de veiligheid van het luchtverkeer, de openbare veiligheid of om andere dwingende redenen van groot openbaar belang;
(iii)
ter voorkoming van ernstige schade aan de gewassen, visgronden en wateren en andere vormen van eigendom;
(iv)
ten behoeve van onderzoek en educatie, repopulatie en herintroductie van soorten, alsmede voor de daartoe benodigde activiteiten.

§ 2

De afwijkingen kunnen enkel worden toegestaan wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en op voorwaarde dat de afwijking geen afbreuk doet aan het streven om de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.

§ 3

De afwijkingsaanvraag wordt gericht aan de minister en betekend aan het bestuur.

§ 4

De afwijkingen worden verleend door de minister, mits gunstig advies van het bestuur. De afwijking kan aan randvoorwaarden onderworpen worden. Het afwijkingsbesluit wordt met redenen omkleed.

§ 5

In het besluit wordt vermeld aan welke toezichtsmaatregelen de activiteiten, waarvoor de afwijking toegestaan wordt, onderworpen worden.

§ 6

De afwijking kan te allen tijde door de minister geschorst of ingetrokken worden, rekening houdende met nieuwe risico's of schadelijke effecten voor het mariene milieu, de betrokken soort of daarvan afhankelijke soorten.