Meer info
     

15/05/2009 Vlaamse Codex RO
Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening

Sectie 2 Afwijkingen van de vergunningsplicht
Subsectie 1 Meldingsplichtige en vrijgestelde handelingenArtikel 4.2.2

§ 1

De Vlaamse Regering bepaalt de gevallen waarin de vergunningsplicht voor stedenbouwkundige handelingen vervangen wordt door een verplichte melding van de handelingen. De meldingsplicht betreft gevallen waarin de beoordelingsruimte van het bestuur minimaal is vanwege het eenvoudige en gangbare karakter van de handelingen in kwestie, of de onderworpenheid van de handelingen aan nauwkeurige stedenbouwkundige voorschriften, verkavelingsvoorschriften of integrale ruimtelijke voorwaarden als vermeld in artikel 4.3.1, § 2, tweede lid.
De Vlaamse Regering kan de werken die vrijgesteld zijn van de vergunningsplicht, vermeld in artikel 4.2.1, 5°, c), ook aan de meldingsplicht onderwerpen.
De meldingsplichten, vermeld in het eerste en het tweede lid, kunnen nooit worden ingevoerd voor handelingen die in een ruimtelijk kwetsbaar gebied liggen.

§ 2

Een [meldingsakte] wordt als een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen beschouwd voor de toepassing van regelgeving binnen andere beleidsvelden dan de ruimtelijke ordening. Een [meldingsakte] wordt ook gelijkgesteld met een voorafgaande toelating om te bouwen wat betreft de toepassing van artikel 4 van de wet van 20 februari 1939 op de bescherming van de titel en van het beroep van architect, tenzij de [meldingsakte] alleen betrekking heeft op handelingen die niet gebouwd worden.

[§ 3

Regulariserende meldingen kunnen worden verricht onverminderd de strafbaarstelling van inbreuken op de meldingsplicht.
]
Wetshistoriek
Art. vervangen bij art. 297 Decr.Vl. 25 april 2014 (BS 23 oktober 2014), met ingang van 23 februari 2017 (art. 397, zelf vervangen bij art. 8 Decr.Vl. 3 februari 2017 (BS 9 februari 2017)).
§ 2 gewijzigd bij art. 54, 1° Decr.Vl. 8 december 2017 (BS 20 december 2017 (ed. 2)).
§ 3 ingevoegd bij art. 54, 2° Decr.Vl. 8 december 2017 (BS 20 december 2017 (ed. 2)).
Voorgeschiedenis
§§ 3 tot 7 vervangen bij art. 97 Decr.Vl. 18 december 2015 (BS 29 december 2015), van toepassing op meldingen die worden verricht vanaf 8 januari 2016 (art. 179).

Artikel 4.2.2/1
De stedenbouwkundige vergunning geldt als aktename voor het deel van de handelingen dat meldingsplichtig is, als de handelingen zowel aan de meldings- als aan de vergunningsplicht onderworpen zijn.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 98 Decr.Vl. 18 december 2015 (BS 29 december 2015).

Artikel 4.2.3
De Vlaamse Regering bepaalt de lijst van de handelingen [...] waarvoor in afwijking van artikel 4.2.1 geen [omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen] vereist is. [Ze houdt hierbij rekening met:
het tijdelijk of occasioneel karakter van de handelingen, of;
de ruimtelijke impact van de handelingen omwille van hun omvang, aard of ligging.
Handelingen waarvoor een milieueffectenrapport, een passende beoordeling of een mobiliteitsstudie moet worden opgemaakt, worden uitgesloten van de lijst van handelingen waarvoor in afwijking van artikel 4.2.1 geen [omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen] vereist is.]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 99, 1° en 2° Decr.Vl. 18 december 2015 (BS 29 december 2015) en bij art. 298 Decr.Vl. 25 april 2014 (BS 23 oktober 2014), met ingang van 23 februari 2017 (art. 397, zelf vervangen bij art. 8 Decr.Vl. 3 februari 2017 (BS 9 februari 2017)).
Subsectie 2 Bijzonderheden inzake zorgwonenArtikel 4.2.4
In elk van de volgende gevallen is de verwezenlijking van een ondergeschikte wooneenheid met het oog op de creatie van een vorm van zorgwonen meldingsplichtig, voor de duur van de zorgsituatie, vermeld in artikel 4.1.1, 18°, b), van deze codex:
de ondergeschikte wooneenheid wordt verwezenlijkt binnen het bestaande bouwvolume van de hoofdzakelijk vergunde woning, waarbij voldaan is aan al de volgende voorwaarden:
a)
de ondergeschikte wooneenheid vormt één fysiek geheel met de hoofdwooneenheid;
b)
de brutovloeroppervlakte van de ondergeschikte wooneenheid maakt ten hoogste één derde uit van de brutovloeroppervlakte van de volledige woning. De ruimten die gedeeld worden met de hoofdwooneenheid, worden niet meegerekend bij het bepalen van de brutovloeroppervlakte van de ondergeschikte wooneenheid;
de ondergeschikte wooneenheid wordt verwezenlijkt in een bestaand, hoofdzakelijk vergund vrijstaand bijgebouw, waarbij voldaan is aan al de volgende voorwaarden:
a)
de brutovloeroppervlakte van de ondergeschikte wooneenheid bedraagt maximaal vijftig vierkante meter;
b)
er wordt geen bijkomende verharding aangelegd, met uitzondering van een strikt noodzakelijke toegang tot de ondergeschikte wooneenheid;
c)
de noodzakelijke nutsvoorzieningen van de ondergeschikte wooneenheid takken aan op de bestaande nutsvoorzieningen van de hoofdwooneenheid;
d)
de afvoer van het afvalwater van de ondergeschikte wooneenheid sluit aan op de bestaande waterafvoer van de hoofdwooneenheid;
een tijdelijke, verplaatsbare constructie wordt geplaatst waarin de ondergeschikte wooneenheid wordt verwezenlijkt en waarbij voldaan is aan al de volgende voorwaarden:
a)
de tijdelijke, verplaatsbare constructie wordt volledig geplaatst binnen een straal van dertig meter van de hoofdwooneenheid op hetzelfde perceel als de hoofdwooneenheid of op een perceel dat onmiddellijk paalt aan het perceel van de hoofdwooneenheid;
b)
de tijdelijke, verplaatsbare constructie wordt op een van de volgende plaatsen geplaatst:
1)
in de zijtuin, al dan niet vrijstaand, tot op drie meter van de perceelsgrenzen;
2)
in de achtertuin, al dan niet vrijstaand, tot op een meter van de perceelsgrenzen. De ondergeschikte wooneenheid kan in de achtertuin ook op of tegen de perceelsgrens geplaatst worden als ze tegen een bestaande scheidingsmuur opgericht wordt en als de bestaande scheidingsmuur niet gewijzigd wordt;
c)
de tijdelijke, verplaatsbare constructie heeft een maximale hoogte van 3,5 meter;
d)
de tijdelijke, verplaatsbare constructie heeft een maximale brutovloeroppervlakte van vijftig vierkante meter;
e)
er wordt geen bijkomende verharding aangelegd, met uitzondering van de tijdelijke, verplaatsbare constructie zelf en een strikt noodzakelijke toegang tot de tijdelijke, verplaatsbare constructie;
f)
de plaatsing van de tijdelijke, verplaatsbare constructie gaat niet gepaard met een ontbossing als vermeld in artikel 4, 15, van het Bosdecreet van 13 juni 1990 of met het aanmerkelijk wijzigen van het reliëf van de bodem, en gebeurt niet in een overstromingsgebied, vermeld in artikel 1.1.2, 10°, a), 10), van deze codex, noch in een ruimtelijk kwetsbaar gebied, met uitzondering van agrarisch gebied met ecologische waarde, agrarisch gebied met ecologisch belang en parkgebied;
g)
de noodzakelijke nutsvoorzieningen takken aan op de bestaande nutsvoorzieningen van de hoofdwooneenheid;
h)
de afvoer van het afvalwater sluit aan op de bestaande waterafvoer van de hoofdwooneenheid;
i)
de plaatsing is tijdelijk voor een maximale totale duur van drie jaar per hoofdwooneenheid. De duur van de plaatsing kan met een nieuwe melding één keer verlengd worden met een aanvullende periode van maximaal drie jaar;
j)
binnen een termijn van drie maanden na het beëindigen van de zorgsituatie, vermeld in artikel 4.1.1, 18°, b), van deze codex, worden de tijdelijke, verplaatsbare constructie en de hiervoor aangelegde strikt noodzakelijke toegang verwijderd.
Het beëindigen van de zorgsituatie, vermeld in artikel 4.1.1, 18°, b), is ook meldingsplichtig.
Als de zorgwoning na het beëindigen van de zorgsituatie aangewend zal worden voor de huisvesting van meerdere gezinnen of alleenstaanden is daartoe een voorafgaande omgevingsvergunning voor het wijzigen van het aantal woongelegenheden vereist.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 3 Decr.Vl. 18 juni 2021 (BS 2 juli 2021 (ed. 1)), met ingang van 16 augustus 2021 en van toepassing op meldingen die worden ingediend vanaf 16 augustus 2021 (art. 5 B.Vl.Reg. 16 juli 2021 (BS 29 juli 2021)).
Voorgeschiedenis
§ 1 gewijzigd bij art. 55 Decr.Vl. 8 december 2017 (BS 20 december 2017 (ed. 2)).
§ 2 gewijzigd bij art. 299 Decr.Vl. 25 april 2014 (BS 23 oktober 2014), met ingang van 23 februari 2017 (art. 397, zelf vervangen bij art. 8 Decr.Vl. 3 februari 2017 (BS 9 februari 2017)).