15/05/2009 Vlaamse Codex RO
Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening
Hoofdstuk IV Afwijkingen van stedenbouwkundige voorschriften
Afdeling 1 Algemene bepaling
Wetshistoriek
Afdeling 1 ingevoegd bij art. 80 Decr.Vl. 17 mei 2024 (BS 10 juli 2024).
Artikel 4.4.1/0
Er kan slechts toepassing gemaakt worden van de afwijkingen, vermeld in dit hoofdstuk, op gemotiveerd verzoek van de vergunningsaanvrager.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 81 Decr.Vl. 17 mei 2024 (BS 10 juli 2024).
Afdeling 1/1 Afwijkingsmogelijkheden
Wetshistoriek
Opschrift gewijzigd bij art. 80 Decr.Vl. 17 mei 2024 (BS 10 juli 2024).
Onderafdeling 1 Beperkte afwijkingen
Artikel 4.4.1
[§ 1]
In een vergunning kunnen, na een openbaar onderzoek, beperkte afwijkingen worden toegestaan op stedenbouwkundige voorschriften en verkavelingsvoorschriften met betrekking tot perceelsafmetingen, de afmetingen en de inplanting van constructies, de dakvorm en de gebruikte materialen.
Afwijkingen kunnen niet worden toegestaan voor wat betreft:
- 1°
- de bestemming;
- 2°
- de maximaal mogelijke vloerterreinindex;
- 3°
- het aantal bouwlagen.
[§ 2 [
De volgende handelingen worden niet beschouwd als afwijkend van stedenbouwkundige voorschriften en verkavelingsvoorschriften, [tenzij de voorschriften, andere dan verkavelingsvoorschriften, die handelingen uitdrukkelijk verbieden]:
- 1°
- de plaatsing van fotovoltaïsche zonnepanelen of zonneboilers geïntegreerd in het dakvlak;
- 2°
- de creatie van een zorgwoning in de zin van [artikel 4.2.4];
- 3°
- het aanbrengen van [isolatie] aan de buitenzijde van een woning met een dikte van ten hoogste 26 centimeter.
]]
§ 3
De volgende zaken worden niet beschouwd als strijdig met voorschriften van het gewestplan, [algemene plannen van aanleg,] gewestelijke of [provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen en meer dan vijftien jaar oude verkavelingen]:
- 1°
- onderhoudswerken aan een hoofdzakelijk vergunde constructie;
- 2°
- handelingen die vrijgesteld zijn [van de vergunningsplicht voor stedenbouwkundige handelingen], op voorwaarde dat de op het perceel aanwezige gebouwen of constructies hoofdzakelijk vergund zijn.
De gemeenteraad kan in een gemeentelijke stedenbouwkundige verordening de lijst vaststellen van de bijzondere plannen van aanleg, gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen en [minder dan vijftien jaar oude verkavelingen], of delen ervan, waarbinnen de volgende zaken niet worden beschouwd als strijdig met de voorschriften:
- 1°
- onderhoudswerken aan een hoofdzakelijk vergunde constructie;
- 2°
- handelingen die vrijgesteld zijn [van de vergunningsplicht voor stedenbouwkundige handelingen], op voorwaarde dat de op het perceel aanwezige gebouwen of constructies hoofdzakelijk vergund zijn.]
[Behoudens de onderhoudswerken vermeld in het eerste en tweede lid, worden niet-vergunningsplichtige handelingen niet beschouwd als strijdig met de voorschriften van het gewestplan, de algemene plannen van aanleg, gewestelijke of provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen, noch met de voorschriften van bijzondere plannen van aanleg, gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen en [verkavelingen][, tenzij deze voorschriften deze handelingen uitdrukkelijk en specifiek beperken of verbieden].]
[De termijn van vijftien jaar, vermeld in het eerste lid en tweede lid, wordt berekend vanaf de datum van afgifte van de oorspronkelijke vergunning in laatste administratieve aanleg. Als de vergunning uitdrukkelijk melding maakt van de verschillende fasen van het verkavelingsproject, wordt de termijn gerekend per fase. Voor de tweede fase en volgende fasen wordt de termijn dientengevolge gerekend vanaf de aanvangsdatum van de fase in kwestie.]
Wetshistoriek
§ 1 genummerd bij art. 14 Decr.Vl. 16 juli 2010 (BS 9 augustus 2010).
§ 2 ingevoegd bij art. 14 Decr.Vl. 16 juli 2010 (BS 9 augustus 2010), vervangen bij art. 62, 1° Decr.Vl. 8 december 2017 (BS 20 december 2017 (ed. 2)).
§ 2, enig lid:
- –
- inleidende bepaling gwijzigd bij art. 80 Decr.Vl. 26 mei 2023 (BS 3 juli 2023),met ingang van 15 april 2024 (art. 95, 12° B.Vl.Reg. 22 maart 2024 (BS 10 april 2024));
- –
- 2° gewijzigd bij art. 4 Decr.Vl. 18 juni 2021 (BS 2 juli 2021 (ed. 1)), met ingang van 16 augustus 2021 en van toepassing op meldingen die worden ingediend vanaf 16 augustus 2021 (art. 5 B.Vl.Reg. 16 juli 2021 (BS 29 juli 2021));
- –
- 3° gewijzigd bij art. 103 Decr.Vl. 26 april 2019 (BS 19 juni 2019).
§ 3 ingevoegd bij art. 14 Decr.Vl. 16 juli 2010 (BS 9 augustus 2010).
§ 3, lid 1:
- –
- inleidende bepaling gewijzigd bij art. 22 Decr.Vl. 11 mei 2012 (BS 6 juni 2012) en bij art. 62, 2° Decr.Vl. 8 december 2017 (BS 20 december 2017 (ed. 2)), van toepassing op vergunningsaanvragen die worden ingediend vanaf 30 december 2017 (art. 226);
- –
- 2° gewijzigd bij art. 313, 1° Decr.Vl. 25 april 2014 (BS 23 oktober 2014), met ingang van 23 februari 2017 (art. 397, zelf vervangen bij art. 8 Decr.Vl. 3 februari 2017 (BS 9 februari 2017)).
§ 3, lid 2:
- –
- inleidende bepaling gewijzigd bij art. 62, 3° Decr.Vl. 8 december 2017 (BS 20 december 2017 (ed. 2)), van toepassing op vergunningsaanvragen die worden ingediend vanaf 30 december 2017 (art. 226);
- –
- 2° gewijzigd bij art. 313, 1° Decr.Vl. 25 april 2014 (BS 23 oktober 2014), met ingang van 23 februari 2017 (art. 397, zelf vervangen bij art. 8 Decr.Vl. 3 februari 2017 (BS 9 februari 2017)).
§ 3, lid 3 ingevoegd bij art. 102 Decr.Vl. 18 december 2015 (BS 29 december 2015) en gewijzigd bij art. 62, 4° Decr.Vl. 8 december 2017 (BS 20 december 2017 (ed. 2)).
§ 3, lid 4 ingevoegd bij art. 62, 5° Decr.Vl. 8 december 2017 (BS 20 december 2017 (ed. 2)), van toepassing op vergunningsaanvragen die worden ingediend vanaf 30 december 2017 (art. 226).
Voorgeschiedenis
§ 3, lid 2, inleidende bepaling gewijzigd bij art. 313, 2° Decr.Vl. 25 april 2014 (BS 23 oktober 2014), met ingang van 23 februari 2017 (art. 397, zelf vervangen bij art. 8 Decr.Vl. 3 februari 2017 (BS 9 februari 2017)).
Onderafdeling 2 Stabiliteitswerken
Artikel 4.4.2
§ 1
In een [omgevingsvergunning] voor het uitvoeren van stabiliteitswerken ten behoeve van een bestaande, hoofdzakelijk vergunde en niet-verkrotte constructie, kan worden afgeweken van stedenbouwkundige voorschriften of van verkavelingsvoorschriften.
§ 2 [
Als in laatste administratieve aanleg een omgevingsvergunning wordt geweigerd voor stabiliteitswerken aan constructies als vermeld in paragraaf 1, kan de eigenaar eisen dat het Vlaamse Gewest zijn perceel aankoopt, met inbegrip van alle op dat perceel vergunde of als vergund te beschouwen constructies. De bepalingen van titel 3, hoofdstuk 1 tot en met 6, van het Instrumentendecreet van 26 mei 2023 zijn van toepassing op die koopplicht.
]
§ 3
[...]
§ 4
De Vlaamse Regering kan nadere regelen bepalen voor de toepassing van dit artikel.
Wetshistoriek
§ 1 gewijzigd bij art. 314 Decr.Vl. 25 april 2014 (BS 23 oktober 2014), met ingang van 23 februari 2017 (art. 397, zelf vervangen bij art. 8 Decr.Vl. 3 februari 2017 (BS 9 februari 2017)).
§ 2 vervangen bij art. 81, 1° Decr.Vl. 26 mei 2023 (BS 3 juli 2023), met ingang van 15 april 2024 (art. 95, 12° B.Vl.Reg. 22 maart 2024 (BS 10 april 2024)).
§ 3 opgeheven bij art. 81, 2° Decr.Vl. 26 mei 2023 (BS 3 juli 2023), met ingang van 15 april 2024 (art. 95, 12° B.Vl.Reg. 22 maart 2024 (BS 10 april 2024)).
Voorgeschiedenis
§ 2 gewijzigd bij art. 23 Decr.Vl. 11 mei 2012 (BS 6 juni 2012) en bij art. 314 Decr.Vl. 25 april 2014 (BS 23 oktober 2014), met ingang van 23 februari 2017 (art. 397, zelf vervangen bij art. 8 Decr.Vl. 3 februari 2017 (BS 9 februari 2017)).
Onderafdeling 3 Afwerkingsregel
Artikel 4.4.3
Voor een perceel [dat in een woonreservegebied ligt, kan een omgevingsvergunning] voor het bouwen van een eengezinswoning worden afgegeven, indien voldaan is aan alle hiernavolgende voorwaarden:
- 1°
- de nieuwe woning is van:
- a)
- hetzij het driegeveltype, in welk geval zij aangebouwd wordt bij een wachtmuur van een bestaande woning op een belendend perceel,
- b)
- hetzij het gesloten bouwtype, in welk geval zij gebouwd wordt op een perceel dat gelegen is tussen twee wachtmuren;
- 2°
- [...];
- 3°
- het bouwvolume van de nieuwe woning bedraagt ten hoogste 1 000 m3;
- 4°
- de aanpalende bestaande woning of woningen is of zijn per 1 september 2009 op het ogenblik van de vergunningsaanvraag voor de nieuwe woning hoofdzakelijk vergund en niet verkrot.
[De mogelijkheid, vermeld in het eerste lid, geldt niet als een aanbouw bij de bestaande woning of woningen uitdrukkelijk verboden wordt door een bijzonder plan van aanleg of een ruimtelijk uitvoeringsplan.]
Voor de toepassing van het eerste lid, 1°, wordt onder “wachtmuur” verstaan:
- 1°
- een wand die op 1 september 2009 deel uitmaakt van een dubbele wand, opgetrokken op de perceelsgrens;
- 2°
- een enkele wand die reeds op 1 september 2009 is opgetrokken tot tegen de perceelsgrens, en die beschermd is door een tijdelijke waterafstotende bekleding.
Wetshistoriek
Lid 1, inleidende bepaling gewijzigd bij art. 82, 1° Decr.Vl. 17 mei 2024 (BS 10 juli 2024), van toepassing op aanvragen voor een omgevingsvergunning die worden ingediend na 20 juli 2024 (art. 130).
Lid 1, 2° opgeheven bij art. 82, 2° Decr.Vl. 17 mei 2024 (BS 10 juli 2024), van toepassing op aanvragen voor een omgevingsvergunning die worden ingediend na 20 juli 2024 (art. 130).
Lid 2 vervangen bij art. 82, 3° Decr.Vl. 17 mei 2024 (BS 10 juli 2024), van toepassing op aanvragen voor een omgevingsvergunning die worden ingediend na 20 juli 2024 (art. 130).
Voorgeschiedenis
Lid 1, inleidende bepaling gewijzigd bij art. 24 Decr.Vl. 11 mei 2012 (BS 6 juni 2012).
Lid 1, inleidende bepaling gewijzigd bij art. 315 Decr.Vl. 25 april 2014 (BS 23 oktober 2014), met ingang van 23 februari 2017 (art. 397, zelf vervangen bij art. 8 Decr.Vl. 3 februari 2017 (BS 9 februari 2017)).
Onderafdeling 4 Sociaal-cultureel of recreatief medegebruik en tijdelijk gebruik in afwachting van de realisatie van een bestemming
Wetshistoriek
Opschrift gewijzigd bij art. 25 Decr.Vl. 11 mei 2012 (BS 6 juni 2012).
Artikel 4.4.4
§ 1
In alle bestemmingsgebieden kunnen, naast de handelingen die gericht zijn op de verwezenlijking van de bestemming, ook handelingen worden vergund die gericht zijn op het sociaal-culturele of recreatieve medegebruik, voor zover ze door hun beperkte impact de verwezenlijking van de algemene bestemming niet in het gedrang brengen.
Voor niet van vergunningsplicht vrijgestelde handelingen die verbonden zijn met occasionele of hoogdynamische sociaal-culturele of recreatieve activiteiten, kan slechts een tijdelijke [omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen] worden afgeleverd, of een [omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen] onder de voorwaarde dat de betrokken handelingen slechts gedurende een specifieke periode of op bepaalde momenten aanwezig kunnen zijn.
Sociaal-culturele of recreatieve activiteiten waarvan de inrichtingen [een omgevingsvergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit vereisen], kunnen slechts op occasionele basis worden toegestaan.
§ 2 [
In gebieden met een gebiedsaanduiding die tot de categorie “bedrijvigheid” behoort, gelegen in de havengebieden aangeduid met toepassing van het decreet van 2 februari 1999 houdende het beleid en het beheer van de zeehavens, kunnen op gronden waarvan de bedrijfsbestemming nog niet is gerealiseerd, handelingen worden vergund die gericht zijn op lawaaisporten, voor zover aan alle hierna vermelde voorwaarden wordt voldaan:
- 1°
- de vergunning wordt verleend voor een bepaalde duur;
- 2°
- het tijdelijke gebruik heeft geen of slechts een verwaarloosbare impact op de activiteiten op gronden waar de bedrijfsbestemming wel al is gerealiseerd;
- 3°
- het tijdelijke gebruik brengt de latere realisatie van de bedrijfsbestemming niet in het gedrang.
Gebieden met bestemmingsvoorschriften van een plan van aanleg die overeenkomstig artikel 7.4.13 werden geconcordeerd naar de categorie met de gebiedsaanduiding “bedrijvigheid” worden voor de toepassing van het eerste lid gelijkgesteld met gebieden met een gebiedsaanduiding die behoort tot de categorie “bedrijvigheid”.
]
[§ 3
De Vlaamse Regering kan de in § 1 en § 2 gehanteerde begrippen verfijnen.
]
Wetshistoriek
§ 1, lid 2 gewijzigd bij art. 316, 1° Decr.Vl. 25 april 2014 (BS 23 oktober 2014), met ingang van 23 februari 2017 (art. 397, zelf vervangen bij art. 8 Decr.Vl. 3 februari 2017 (BS 9 februari 2017)).
§ 1, lid 3 gewijzigd bij art. 316, 2° Decr.Vl. 25 april 2014 (BS 23 oktober 2014), met ingang van 23 februari 2017 (art. 397, zelf vervangen bij art. 8 Decr.Vl. 3 februari 2017 (BS 9 februari 2017)).
§ 2 vervangen bij art. 26, 1° Decr.Vl. 11 mei 2012 (BS 6 juni 2012).
§ 3 ingevoegd bij art. 26, 2° Decr.Vl. 11 mei 2012 (BS 6 juni 2012).
Onderafdeling 5 Medegebruik inzake natuurschoon
Artikel 4.4.5
In alle bestemmingsgebieden kunnen, naast de handelingen die gericht zijn op de verwezenlijking van de bestemming, ook handelingen worden vergund die gericht zijn op de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van de natuur en het natuurlijk milieu en van landschapswaarden, voor zover ze door hun beperkte impact de verwezenlijking van de algemene bestemming niet in het gedrang brengen.
[In alle bestemmingsgebieden, gelegen binnen een kavelplan, vastgesteld overeenkomstig artikel 11, tweede lid, van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van wet, kan de Vlaamse Regering bij haar beslissing met toepassing van artikel 65, eerste lid, van de voormelde wet van 22 juli 1970 om over te gaan tot ruilverkaveling, beslissen dat, naast handelingen die gericht zijn op de verwezenlijking van de bestemming, ook handelingen kunnen worden vergund die gericht zijn op de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van de natuur en het natuurlijk milieu en van landschapswaarden.
De Vlaamse Regering kan bij haar beslissing met toepassing van artikel 65 van de voormelde wet van 22 juli 1970 om over te gaan tot ruilverkaveling, beslissen dat de bevoegde overheid voor het geheel of een gedeelte van de ruilverkaveling binnen de drie jaar na het verlijden van de ruilverkavelingsakte zoals bedoeld in artikel 37 van de voormelde wet van 22 juli 1970, een ontwerp van ruimtelijk uitvoeringsplan voorlopig moet vaststellen.]
De Vlaamse Regering kan nadere regelen bepalen voor de toepassing van het eerste lid.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 105 Decr.Vl. 26 april 2019 (BS 19 juni 2019).
Onderafdeling 6 Beschermde monumenten, stads- en dorpsgezichten en landschappen
Artikel 4.4.6
In een [omgevingsvergunning] betreffende een bestaand hoofdzakelijk vergunde constructie die krachtens decreet definitief of voorlopig beschermd is als monument, of deel uitmaakt van een krachtens decreet definitief of voorlopig beschermd stads- of dorpsgezicht, [cultuurhistorisch landschap of archeologische site], kan worden afgeweken van stedenbouwkundige voorschriften, voor zover de betrokken handelingen [...] worden geadviseerd vanuit het beleidsveld onroerend erfgoed.
[Hetzelfde geldt voor handelingen aan of in de omgeving van een beschermd monument of binnen een beschermd stads- of dorpsgezicht, cultuurhistorisch landschap of archeologische site die aan al de volgende voorwaarden voldoen:
- 1°
- ze betreffen ontsluitingen, parkings, verhardingen, reliëfwijzigingen, ondergrondse constructies, technische constructies of onthaalinfrastructuur met een maximale vloeroppervlakte van 100 vierkante meter;
- 2°
- ze bevorderen het functioneren van de aanwezige of te vergunnen activiteiten binnen de beschermde goederen, vermeld in het eerste lid, of ze zorgen voor de valorisatie ervan.
]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 317 Decr.Vl. 25 april 2014 (BS 23 oktober 2014), met ingang van 23 februari 2017 (art. 397, zelf vervangen bij art. 8 Decr.Vl. 3 februari 2017 (BS 9 februari 2017)), en bij art. 63, 1° tot 3° Decr.Vl. 8 december 2017 (BS 20 december 2017 (ed. 2)), van toepassing op vergunningsaanvragen die worden ingediend vanaf 30 december 2017 (art. 227).
Onderafdeling 7 Handelingen van algemeen belang
Artikel 4.4.7
§ 1
In een vergunning voor handelingen van algemeen belang mag worden afgeweken van stedenbouwkundige voorschriften, zodra [het vergunningverlenende bestuursorgaan] kennis heeft van de resultaten van het openbaar onderzoek met betrekking tot een ontwerp van nieuw ruimtelijk uitvoeringsplan of plan van aanleg waarmee de handelingen van algemeen belang verenigbaar zijn, voor zover:
- 1°
- het nieuwe plan de bestaande stedenbouwkundige voorschriften vervangt of van rechtswege opheft;
- 2°
- de Vlaamse Regering, het departement [...] of de deputatie geen strijdigheid vaststelt van het ontwerpplan met hogere plannen of andere normen.
§ 2
[In een vergunning voor handelingen van algemeen belang die een ruimtelijk beperkte impact hebben, mag worden afgeweken van stedenbouwkundige voorschriften en verkavelingsvoorschriften. Handelingen van algemeen belang kunnen een ruimtelijk beperkte impact hebben vanwege hun aard of omvang, of omdat ze slechts een wijziging of uitbreiding van bestaande of geplande infrastructuren of voorzieningen tot gevolg hebben.
De Vlaamse Regering bepaalt welke handelingen van algemeen belang onder het toepassingsgebied van het eerste lid vallen. Ze kan ook de regels bepalen op basis waarvan kan worden beslist dat niet door haar opgesomde handelingen toch onder het toepassingsgebied van het eerste lid vallen.]
Deze paragraaf verleent nimmer vrijstelling van de toepassing van de bepalingen inzake de milieueffectrapportage over projecten, opgenomen in hoofdstuk III van titel IV van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid.
Wetshistoriek
§ 1, enig lid:
- –
- inleidende bepaling gewijzigd bij art. 64 Decr.Vl. 8 december 2017 (BS 20 december 2017 (ed. 2));
- –
- 2° gewijzigd bij art. 27, 1° Decr.Vl. 11 mei 2012 (BS 6 juni 2012).
§ 2, leden 1 en 2 vervangen bij art. 27, 2° Decr.Vl. 11 mei 2012 (BS 6 juni 2012), met ingang van 1 september 2012 art. 7 B.Vl.Reg. 20 juli 2012 (BS 13 augustus 2012).
Voorgeschiedenis
§ 1, enig lid, inleidende bepaling gewijzigd bij art. 46 Decr.Vl. 4 april 2014 (BS 15 april 2014 (ed. 1)).
Artikel 4.4.7/1
Bij de beoordeling van [aanvragen voor een omgevingsvergunning] kan geen toepassing worden gemaakt van artikel 20 van het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en de gewestplannen.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 28 Decr.Vl. 11 mei 2012 (BS 6 juni 2012), met ingang van 1 september 2012 art. 7 B.Vl.Reg. 20 juli 2012 (BS 13 augustus 2012) en gewijzigd bij art. 318 Decr.Vl. 25 april 2014 (BS 23 oktober 2014), met ingang van 23 februari 2017 (art. 397, zelf vervangen bij art. 8 Decr.Vl. 3 februari 2017 (BS 9 februari 2017)).
Artikel 4.4.8
In de gebieden die op de gewestplannen zijn aangewezen als gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen, kunnen handelingen van algemeen belang en de daarmee verbonden activiteiten te allen tijde worden toegelaten, ongeacht het publiek- of privaatrechtelijk statuut van de aanvrager of het al dan niet aanwezig zijn van enig winstoogmerk.
Onderafdeling 7/1 Handelingen in industriegebied
Wetshistoriek
Onderafdeling 7/1 (art. 4.4.8/1) ingevoegd bij art. 47 Decr.Vl. 4 april 2014 (BS 15 april 2014 (ed. 1)).
Artikel 4.4.8/1
Ambachtelijke bedrijven of kleine en middelgrote ondernemingen kunnen worden toegelaten in gebieden die niet groter zijn dan drie hectare en die op de gewestplannen als een van de volgende gebieden zijn aangewezen:
- 1°
- gebied voor milieubelastende industrieën of voor vervuilende industrieën;
- 2°
- regionaal bedrijventerrein, regionaal bedrijventerrein met openbaar karakter of regionaal bedrijventerrein, ingericht door de overheid.
Als de in het eerste lid vermelde gebieden groter zijn dan drie hectare en niet groter zijn dan tien hectare, kan de afwijkingsregeling, vermeld in het eerste lid, worden toegepast op voorwaarde dat op minstens de helft van het gebied in kwestie al bedrijven gevestigd zijn.
Niet-milieubelastende regionale bedrijven kunnen worden toegelaten in gebieden die groter zijn dan tien hectare en die op de gewestplannen zijn aangewezen als lokaal bedrijventerrein met openbaar karakter, als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
- 1°
- het bedrijf is geen inrichting of activiteit met een GPBV-installatie;
- 2°
- het bedrijf ligt op minstens dertig meter van woongebied in de ruime zin.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 48 Decr.Vl. 4 april 2014 (BS 15 april 2014 (ed. 1)) en vervangen bij art. 65 Decr.Vl. 8 december 2017 (BS 20 december 2017 (ed. 2)).
Onderafdeling 7/2 Stallen voor weidedieren
Wetshistoriek
Onderafdeling 7/2 (art. 4.4.8/2) ingevoegd bij art. 66 Decr.Vl. 8 december 2017 (BS 20 december 2017 (ed. 2)).
Artikel 4.4.8/2
§ 1
In gebieden met een gebiedsaanduiding die tot de categorie “landbouw” behoren, kan, voor zover er geen bestaande stallingsmogelijkheden zijn, een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen worden afgegeven voor het oprichten van één stal voor weidedieren die geen betrekking heeft op een effectief beroepslandbouwbedrijf, als voldaan is aan alle hiernavolgende voorwaarden:
- 1°
- de stal wordt volledig opgericht binnen een straal van vijftig meter van een hoofdzakelijk vergunde of vergund geachte residentiële woning of bedrijfswoning;
- 2°
- de stal heeft een maximale kroonlijsthoogte van 3,5 meter;
- 3°
- de stal heeft een maximale vloeroppervlakte van 120 vierkante meter per hectare graasland, met een absoluut maximum van 200 vierkante meter.
Bij de beoordeling van vergunningsaanvragen wordt rekening gehouden met de landschappelijke inpasbaarheid in het gebied.
Gebieden met bestemmingsvoorschriften van een plan van aanleg die overeenkomstig artikel 7.4.13 werden geconcordeerd naar de categorie met de gebiedsaanduiding “landbouw” worden voor de toepassing van het eerste lid gelijkgesteld met gebieden met een gebiedsaanduiding die behoren tot de categorie “landbouw”.
De mogelijkheid, vermeld in het eerste lid, geldt niet in de volgende gebieden:
- 1°
- ruimtelijk kwetsbaar gebied;
- 2°
- gebieden aangewezen op de plannen van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen als:
- a)
- bouwvrij agrarisch gebied;
- b)
- agrarisch gebied met overdruk natuurverweving.
§ 2
De omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen voor het oprichten van een stal voor weidedieren, verleend met toepassing van paragraaf 1, vervalt van rechtswege naast de gevallen, vermeld in artikel 99 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, als gedurende een periode van vijf opeenvolgende jaren geen weidedieren worden gehouden op het perceel of de percelen waarop de vergunning betrekking heeft.
Na het verval van de vergunning, vermeld in het eerste lid, moet de stal voor weidedieren binnen zes maanden worden afgebroken.
§ 3
De Vlaamse Regering kan nadere regelen bepalen voor de toepassing van dit artikel, onder meer inzake de berekening en de vaststelling van de termijn van vijf opeenvolgende jaren opgenomen in paragraaf twee, eerste lid.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 67 Decr.Vl. 8 december 2017 (BS 20 december 2017 (ed. 2)).
Onderafdeling 7/3
Wetshistoriek
Onderafdeling 7/3 (art. 4.4.8/3) ingevoegd bij art. 68 Decr.Vl. 8 december 2017 (BS 20 december 2017 (ed. 2)), zelf vernietigd bij arrest GwH nr. 144/2018, 18 oktober 2018 (BS 8 november 2018).
Artikel 4.4.8/3
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 69 Decr.Vl. 8 december 2017 (BS 20 december 2017 (ed. 2)), zelf vernietigd bij arrest GwH nr. 144/2018, 18 oktober 2018 (BS 8 november 2018).
Onderafdeling 8 Handelingen sorterend onder voorschriften van een gewestplan
Wetshistoriek
Opschrift gewijzigd bij art. 15, 1° Decr.Vl. 16 juli 2010 (BS 9 augustus 2010).
Artikel 4.4.9
§ 1
Het vergunningverlenende bestuursorgaan mag bij het verlenen van [een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen][voor windturbines en windturbineparken, alsook voor andere installaties voor de productie van energie of energierecuperatie] in een gebied dat sorteert onder de voorschriften van een [gewestplan], afwijken van de bestemmingsvoorschriften, indien het aangevraagde kan worden vergund op grond van de voor de vergelijkbare categorie of subcategorie van gebiedsaanduiding bepaalde standaardtypebepalingen, vermeld in de bijlage bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 april 2008 tot vaststelling van nadere regels met betrekking tot de vorm en de inhoud van de ruimtelijke uitvoeringsplannen, zoals de tekst ervan is vastgesteld bij het besluit van 11 april 2008.
Het eerste lid laat geen afwijkingen toe op de voorschriften van het [gewestplan] die betrekking hebben op de inrichting en het beheer van het gebied.
§ 2
Voor de toepassing van § 1, eerste lid, geldt dat een bestemmingsvoorschrift van een [gewestplan] alleszins vergelijkbaar is met een categorie of subcategorie van gebiedsaanduiding, indien deze concordantie vermeld wordt in de tabel, opgenomen in artikel 7.4.13, eerste lid, of in de concordantielijst, bepaald krachtens voornoemd artikel 7.4.13, tweede lid.
[De Vlaamse Regering kan die concordanties verfijnen en bepalen voor welke bestemmingsvoorschriften van de gewestplannen geen vergelijkbare categorie of subcategorie van gebiedsaanduiding bestaat.]
Wetshistoriek
§ 1 gewijzigd bij art. 15, 2° Decr.Vl. 16 juli 2010 (BS 9 augustus 2010), bij art. 49 Decr.Vl. 4 april 2014 (BS 15 april 2014 (ed. 1)), alleen van toepassing op aanvragen die worden ingediend na 25 april 2014 (art. 110) en bij art. 319 Decr.Vl. 25 april 2014 (BS 23 oktober 2014), met ingang van 23 februari 2017 (art. 397, zelf vervangen bij art. 8 Decr.Vl. 3 februari 2017 (BS 9 februari 2017)).
§ 2 gewijzigd bij art. 15, 2° en 3° Decr.Vl. 16 juli 2010 (BS 9 augustus 2010).
Onderafdeling 9 Handelingen sorterend onder voorschriften van een bijzonder plan van aanleg dat ouder is dan vijftien jaar
Wetshistoriek
Onderafdeling 9 ingevoegd bij art. 70 Decr.Vl. 8 december 2017 (BS 20 december 2017 (ed. 2)).
Artikel 4.4.9/1
Het vergunningverlenende bestuursorgaan mag bij het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de stedenbouwkundige voorschriften van een bijzonder plan van aanleg, voor zover dit plan ouder is dan vijftien jaar op het ogenblik van de indiening van de aanvraag.
Afwijkingen kunnen niet toegestaan worden voor wat betreft wegenis, openbaar groen en erfgoedwaarden.
De afwijkingsmogelijkheid, vermeld in het eerste lid, kan slechts worden toegepast voor stedenbouwkundige voorschriften van bijzondere plannen van aanleg die een aanvulling vormen op:
- 1°
- de volgende gebiedsaanduidingen, vermeld in het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en gewestplannen:
- a)
- woongebieden, met uitzondering van woonparken;
- b)
- industriegebieden in de ruime zin;
- c)
- dienstverleningsgebieden;
- d)
- gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen;
- 2°
- de volgende aanvullende voorschriften van het gewestplan:
- a)
- gebieden voor service-residentie;
- b)
- kantoor- en dienstenzones;
- c)
- gebieden voor handelsbeursactiviteiten en grootschalige activiteiten;
- d)
- lokale en regionale bedrijventerreinen;
- e)
- luchthavengebonden bedrijventerreinen;
- f)
- gebieden voor luchthavengerelateerde kantoren en diensten;
- g)
- businessparken;
- h)
- teleport;
- i)
- gebieden voor hoofdkwartierfunctie;
- j)
- gebieden hoofdzakelijk bestemd voor de vestiging van grootwinkelbedrijven;
- k)
- zones voor kleinhandel en kleine en middelgrote ondernemingen;
- l)
- kleinhandelszones;
- m)
- zones van handelsvestigingen;
- n)
- gebieden voor zeehaven- en watergebonden bedrijven;
- o)
- zeehavengebieden;
- p)
- gebieden voor watergebonden bedrijven;
- q)
- transportzones;
- r)
- regionale gemengde zones voor diensten en handel;
- s)
- research-, universiteits- en wetenschapsparken;
- t)
- bedrijfsgebied met stedelijk karakter;
- u)
- gemengde woon- en industriegebieden;
- v)
- gemengde gemeenschapsvoorzienings- en dienstverleningsgebied;
- w)
- stedelijke ontwikkelingsgebieden;
- x)
- gebieden voor duurzame stedelijke ontwikkeling;
- y)
- gebieden voor kernontwikkeling.
De afwijkingsmogelijkheid, vermeld in het eerste lid, kan niet worden toegepast voor bijzondere plannen van aanleg die voorzien in stedenbouwkundige voorschriften voor agrarisch gebied, ruimtelijk kwetsbaar gebied of recreatiegebied in afwijking van het gewestplan of voor gebieden die in uitvoering van artikel 5.6.8 van deze codex aangeduid zijn als watergevoelig openruimtegebied.
Elke aanvraag tot afwijking overeenkomstig het eerste lid, wordt onderworpen aan een openbaar onderzoek.
[De gemeenteraad kan gemotiveerd beslissen dat voor een bijzonder plan van aanleg, de afwijkingsmogelijkheid, vermeld in het eerste lid, niet kan worden toegepast. Deze gemeenteraadsbeslissing wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Ze treedt in werking veertien dagen na de bekendmaking ervan en is van toepassing op vergunningsaanvragen die worden ingediend vanaf de inwerkingtreding ervan.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 71 Decr.Vl. 8 december 2017 (BS 20 december 2017 (ed. 2)) en gewijzigd bij art. 106 Decr.Vl. 26 april 2019 (BS 19 juni 2019).
Afdeling 2 Basisrechten voor zonevreemde constructies
Onderafdeling 1 Toepassingsgebied, draagwijdte en algemene bepalingen
Artikel 4.4.10
§ 1
Deze afdeling is van toepassing op vergunningsaanvragen die betrekking hebben op hoofdzakelijk vergunde en niet verkrotte zonevreemde constructies, met uitzondering van publiciteitsinrichtingen [...].
Het voldoen aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, wordt beoordeeld op het ogenblik van de eerste vergunningsaanvraag tot verbouwen, herbouwen of uitbreiden, of, in de gevallen, vermeld in onderafdeling 3 en 4, op de vooravond van de afbraak, de vernietiging of de beschadiging.
§ 2
De basisrechten van deze afdeling zijn van toepassing in gebieden, geordend door een ruimtelijk uitvoeringsplan of een plan van aanleg.
Een ruimtelijk uitvoeringsplan kan de basisrechten van deze afdeling aanvullen en uitbreiden. Dergelijk plan kan evenwel ook strengere voorwaarden bepalen op het vlak van de maximaal toegelaten volumes bij herbouw.
Wetshistoriek
§ 1, lid 1 gewijzigd bij art. 83 Decr.Vl. 17 mei 2024 (BS 10 juli 2024).
Artikel 4.4.11
Bij de afgifte van een vergunning op grond van deze afdeling geldt de toetsing aan de goede ruimtelijke ordening, vermeld in artikel 4.3.1, § 1, eerste lid, 1°, onverkort. [...]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 50 Decr.Vl. 4 april 2014 (BS 15 april 2014 (ed. 1)).
Onderafdeling 2 Bestaande zonevreemde constructies
Sectie 1 Bestaande zonevreemde woningen
Subsectie 1 VerbouwenArtikel 4.4.12
In alle bestemmingsgebieden geldt dat de vigerende bestemmingsvoorschriften op zichzelf geen weigeringsgrond vormen bij de beoordeling van een aanvraag voor een [omgevingsvergunning] voor het verbouwen van een bestaande zonevreemde woning, op voorwaarde dat het aantal woongelegenheden beperkt blijft tot het bestaande aantal. [De creatie van een zorgwoning in de zin van [artikel 4.2.4, eerste lid, 1°,] is wel toegelaten.]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 320 Decr.Vl. 25 april 2014 (BS 23 oktober 2014), met ingang van 23 februari 2017 (art. 397, zelf vervangen bij art. 8 Decr.Vl. 3 februari 2017 (BS 9 februari 2017)), bij art. 72 Decr.Vl. 8 december 2017 (BS 20 december 2017 (ed. 2)) en bij art. 5 Decr.Vl. 18 juni 2021 (BS 2 juli 2021 (ed. 1)), met ingang van 16 augustus 2021 en van toepassing op meldingen die worden ingediend vanaf 16 augustus 2021 (art. 5 B.Vl.Reg. 16 juli 2021 (BS 29 juli 2021)).
Subsectie 2 Herbouwen op dezelfde plaatsArtikel 4.4.13
§ 1
De vigerende bestemmingsvoorschriften vormen op zichzelf geen weigeringsgrond bij de beoordeling van een aanvraag voor een [omgevingsvergunning] voor het herbouwen van een bestaande zonevreemde woning op dezelfde plaats, op voorwaarde dat het aantal woongelegenheden beperkt blijft tot het bestaande aantal. [De creatie van een zorgwoning in de zin van [artikel 4.2.4, eerste lid, 1°,] is wel toegelaten.]
Als het bestaande bouwvolume meer dan 1000 m3 bedraagt, is het maximale volume van de herbouwde woning beperkt tot 1000 m3.
§ 2
Voor de toepassing van § 1, eerste lid, is sprake van een herbouw op dezelfde plaats indien de nieuwe woning ten minste drie kwart van de bestaande woonoppervlakte overlapt. De bestaande woonoppervlakte sluit zowel de oppervlakte van het hoofdgebouw in als deze van de fysisch aansluitende aanhorigheden die in bouwtechnisch opzicht een rechtstreekse aansluiting of steun vinden bij het hoofdgebouw.
§ 3
De mogelijkheden, vermeld in § 1, gelden niet in:
- 1°
- ruimtelijk kwetsbare gebieden, met uitzondering van parkgebieden;
- 2°
- recreatiegebieden, zijnde de als dusdanig door een plan van aanleg aangewezen gebieden, en de gebieden, geordend door een ruimtelijk uitvoeringsplan, die onder de categorie van gebiedsaanduiding “recreatie” sorteren.
Wetshistoriek
§ 1 gewijzigd bij art. 321 Decr.Vl. 25 april 2014 (BS 23 oktober 2014), met ingang van 23 februari 2017 (art. 397, zelf vervangen bij art. 8 Decr.Vl. 3 februari 2017 (BS 9 februari 2017)), bij art. 73 Decr.Vl. 8 december 2017 (BS 20 december 2017 (ed. 2)) en bij art. 6 Decr.Vl. 18 juni 2021 (BS 2 juli 2021 (ed. 1)), met ingang van 16 augustus 2021 en van toepassing op meldingen die worden ingediend vanaf 16 augustus 2021 (art. 5 B.Vl.Reg. 16 juli 2021 (BS 29 juli 2021)).
Subsectie 3 Herbouwen op een gewijzigde plaatsArtikel 4.4.14
§ 1
De vigerende bestemmingsvoorschriften vormen op zichzelf geen weigeringsgrond bij de beoordeling van een aanvraag voor een [omgevingsvergunning] voor het herbouwen van een bestaande zonevreemde woning op een gewijzigde plaats, op voorwaarde dat voldaan is aan alle hiernavolgende vereisten:
- 1°
- het aantal woongelegenheden blijft beperkt tot het bestaande aantal. [De creatie van een zorgwoning in de zin van [artikel 4.2.4, eerste lid, 1°,] is wel toegelaten];
- 2°
- voor het herbouwen is ten minste één van volgende oorzaken aanwijsbaar:
- a)
- de woning is getroffen door een rooilijn,
- b)
- de woning bevindt zich in een achteruitbouwzone,
- c)
- de verplaatsing volgt uit redenen van een goede ruimtelijke ordening, en wordt door de aanvrager uitdrukkelijk gemotiveerd vanuit een betere integratie in de omgeving, een betere terreinbezetting of een kwalitatief concept;
- 3°
- ten minste één van volgende voorwaarden is vervuld:
- a)
- de herbouwde woning krijgt dezelfde voorbouwlijn als de dichtstbijzijnde constructie,
- b)
- de nieuwe toestand levert een betere plaatselijke aanleg op, en richt zich op de omgevende bebouwing of plaatselijk courante inplantingswijzen.
Als het bestaande bouwvolume meer dan 1 000 m3 bedraagt, is het maximale volume van de herbouwde woning beperkt tot 1 000 m3.
§ 2
De mogelijkheden, vermeld in § 1, gelden niet in:
- 1°
- ruimtelijk kwetsbare gebieden, met uitzondering van parkgebieden;
- 2°
- recreatiegebieden, zijnde de als dusdanig door een plan van aanleg aangewezen gebieden, en de gebieden, geordend door een ruimtelijk uitvoeringsplan, die onder de categorie van gebiedsaanduiding “recreatie” sorteren.
Wetshistoriek
§ 1, lid 1:
- –
- inleidende bepaling gewijzigd bij art. 322 Decr.Vl. 25 april 2014 (BS 23 oktober 2014), met ingang van 23 februari 2017 (art. 397, zelf vervangen bij art. 8 Decr.Vl. 3 februari 2017 (BS 9 februari 2017));
- –
- 1° gewijzigd bij art. 74 Decr.Vl. 8 december 2017 (BS 20 december 2017 (ed. 2)) en bij art. 7 Decr.Vl. 18 juni 2021 (BS 2 juli 2021 (ed. 1)), met ingang van 16 augustus 2021 en van toepassing op meldingen die worden ingediend vanaf 16 augustus 2021 (art. 5 B.Vl.Reg. 16 juli 2021 (BS 29 juli 2021)).
Subsectie 4 UitbreidenArtikel 4.4.15
Het uitbreiden van een bestaande zonevreemde woning is vergunbaar, voor zover het bouwvolume beperkt blijft tot ten hoogste 1 000 m3 en op voorwaarde dat het aantal woongelegenheden beperkt blijft tot het bestaande aantal. [De creatie van een zorgwoning in de zin van [artikel 4.2.4, eerste lid, 1°,] is wel toegelaten.]
De mogelijkheden, vermeld in het eerste lid, gelden niet in:
- 1°
- ruimtelijk kwetsbare gebieden, met uitzondering van parkgebieden;
- 2°
- recreatiegebieden, zijnde de als dusdanig door een plan van aanleg aangewezen gebieden, en de gebieden, geordend door een ruimtelijk uitvoeringsplan, die onder de categorie van gebiedsaanduiding “recreatie” sorteren.
Wetshistoriek
Lid 1 gewijzigd bij art. 75 Decr.Vl. 8 december 2017 (BS 20 december 2017 (ed. 2)) en bij art. 8 Decr.Vl. 18 juni 2021 (BS 2 juli 2021 (ed. 1)), met ingang van 16 augustus 2021 en van toepassing op meldingen die worden ingediend vanaf 16 augustus 2021 (art. 5 B.Vl.Reg. 16 juli 2021 (BS 29 juli 2021)).
Sectie 2 Bestaande zonevreemde constructies, niet zijnde woningbouw
Subsectie 1 VerbouwenArtikel 4.4.16
In alle bestemmingsgebieden geldt dat de vigerende bestemmingsvoorschriften op zichzelf geen weigeringsgrond vormen bij de beoordeling van een aanvraag voor een [omgevingsvergunning] voor het verbouwen van een bestaande zonevreemde constructie, niet zijnde woningbouw. [De creatie van een zorgwoning in de zin van artikel 4.2.4, eerste lid, 2°, is wel toegelaten.]
Indien de verbouwingswerken betrekking hebben op [projecten waarvoor een omgevingsvergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit vereist is], gelden de mogelijkheden, vermeld in het eerste lid, slechts indien voldaan is aan alle hiernavolgende voorwaarden:
- 1°
- de [opdrachtgever] beschikt op het ogenblik van de vergunningsaanvraag over de voor een normale bedrijfsvoering noodzakelijke [omgevingsvergunning];
- 2°
- de constructie werd in het jaar voorafgaand aan de vergunningsaanvraag daadwerkelijk uitgebaat.
Wetshistoriek
Lid 1 gewijzigd bij art. 323, 1° Decr.Vl. 25 april 2014 (BS 23 oktober 2014), met ingang van 23 februari 2017 (art. 797 B.Vl.Reg. 27 november 2015 (BS 23 februari 2016 (ed. 1))) en bij art. 9 Decr.Vl. 18 juni 2021 (BS 2 juli 2021 (ed. 1)), met ingang van 16 augustus 2021 en van toepassing op meldingen die worden ingediend vanaf 16 augustus 2021 (art. 5 B.Vl.Reg. 16 juli 2021 (BS 29 juli 2021)).
Lid 2:
- –
- inleidende bepaling gewijzigd bij art. 323, 2° Decr.Vl. 25 april 2014 (BS 23 oktober 2014), met ingang van 23 februari 2017 (art. 397, zelf vervangen bij art. 8 Decr.Vl. 3 februari 2017 (BS 9 februari 2017));
- –
- 1° gewijzigd bij art. 323, 3° Decr.Vl. 25 april 2014 (BS 23 oktober 2014), met ingang van 23 februari 2017 (art. 397, zelf vervangen bij art. 8 Decr.Vl. 3 februari 2017 (BS 9 februari 2017)) en bij art. 103 Decr.Vl. 18 december 2015 (BS 29 december 2015).
Subsectie 2 Herbouwen op dezelfde plaatsArtikel 4.4.17
§ 1
De vigerende bestemmingsvoorschriften vormen op zichzelf geen weigeringsgrond bij de beoordeling van een aanvraag voor een [omgevingsvergunning] voor het op dezelfde plaats herbouwen van een bestaande zonevreemde constructie, niet zijnde woningbouw. Er is sprake van een herbouw op dezelfde plaats indien de nieuwe constructie ten minste drie kwart van de bestaande oppervlakte overlapt.
Indien de herbouwingswerken betrekking hebben op [projecten waarvoor een omgevingsvergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit vereist is], gelden de mogelijkheden, vermeld in het eerste lid, slechts indien voldaan is aan alle hiernavolgende voorwaarden:
- 1°
- de [opdrachtgever] beschikt op het ogenblik van de vergunningsaanvraag over de voor een normale bedrijfsvoering noodzakelijke [omgevingsvergunning];
- 2°
- de constructie werd in het jaar voorafgaand aan de vergunningsaanvraag daadwerkelijk uitgebaat.
§ 2
De mogelijkheden, vermeld in § 1, gelden niet in:
- 1°
- ruimtelijk kwetsbare gebieden, met uitzondering van parkgebieden;
- 2°
- recreatiegebieden, zijnde de als dusdanig door een plan van aanleg aangewezen gebieden, en de gebieden, geordend door een ruimtelijk uitvoeringsplan, die onder de categorie van gebiedsaanduiding “recreatie” sorteren.
Wetshistoriek
§ 1, lid 1 gewijzigd bij art. 324, 1° Decr.Vl. 25 april 2014 (BS 23 oktober 2014), met ingang van 23 februari 2017 (art. 397, zelf vervangen bij art. 8 Decr.Vl. 3 februari 2017 (BS 9 februari 2017)).
§ 1, lid 2:
- –
- inleidende bepaling gewijzigd bij art. 324, 2° Decr.Vl. 25 april 2014 (BS 23 oktober 2014), met ingang van 23 februari 2017 (art. 397, zelf vervangen bij art. 8 Decr.Vl. 3 februari 2017 (BS 9 februari 2017));
- –
- 1° gewijzigd bij art. 324, 3° Decr.Vl. 25 april 2014 (BS 23 oktober 2014), met ingang van 23 februari 2017 (art. 397, zelf vervangen bij art. 8 Decr.Vl. 3 februari 2017 (BS 9 februari 2017)) en bij art. 104 Decr.Vl. 18 december 2015 (BS 29 december 2015).
Subsectie 3 Herbouwen op een gewijzigde plaatsArtikel 4.4.18
§ 1
De vigerende bestemmingsvoorschriften vormen op zichzelf geen weigeringsgrond bij de beoordeling van een aanvraag voor een [omgevingsvergunning] voor het op een gewijzigde plaats herbouwen van een bestaande zonevreemde constructie, niet zijnde woningbouw, op voorwaarde dat voldaan is aan alle hiernavolgende vereisten:
- 1°
- voor het herbouwen is ten minste één van volgende oorzaken aanwijsbaar:
- a)
- de constructie is getroffen door een rooilijn,
- b)
- de constructie bevindt zich in een achteruitbouwzone,
- c)
- de verplaatsing volgt uit redenen van een goede ruimtelijke ordening, en wordt door de aanvrager uitdrukkelijk gemotiveerd vanuit een betere integratie in de omgeving, een betere terreinbezetting of een kwalitatief concept;
- 2°
- ten minste één van volgende voorwaarden is vervuld:
- a)
- de herbouwde constructie krijgt dezelfde voorbouwlijn als de dichtstbijzijnde constructie,
- b)
- de nieuwe toestand levert een betere plaatselijke aanleg op, en richt zich op de omgevende bebouwing of plaatselijk courante inplantingswijzen.
Indien de herbouwingswerken betrekking hebben op [projecten waarvoor een omgevingsvergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit vereist is], gelden de mogelijkheden, vermeld in het eerste lid, slechts indien voldaan is aan beide hiernavolgende voorwaarden:
- 1°
- de [opdrachtgever] beschikt op het ogenblik van de vergunningsaanvraag over de voor een normale bedrijfsvoering noodzakelijke [omgevingsvergunning];
- 2°
- de constructie werd in het jaar voorafgaand aan de vergunningsaanvraag daadwerkelijk uitgebaat.
§ 2
De mogelijkheden, vermeld in § 1, gelden niet in:
- 1°
- ruimtelijk kwetsbare gebieden, met uitzondering van parkgebieden;
- 2°
- recreatiegebieden, zijnde de als dusdanig door een plan van aanleg aangewezen gebieden, en de gebieden, geordend door een ruimtelijk uitvoeringsplan, die onder de categorie van gebiedsaanduiding “recreatie” sorteren.
Wetshistoriek
§ 1, lid 1 gewijzigd bij art. 325, 1° Decr.Vl. 25 april 2014 (BS 23 oktober 2014), met ingang van 23 februari 2017 (art. 397, zelf vervangen bij art. 8 Decr.Vl. 3 februari 2017 (BS 9 februari 2017)).
§ 1, lid 2:
- –
- inleidende bepaling gewijzigd bij art. 325, 2° Decr.Vl. 25 april 2014 (BS 23 oktober 2014), met ingang van 23 februari 2017 (art. 397, zelf vervangen bij art. 8 Decr.Vl. 3 februari 2017 (BS 9 februari 2017));
- –
- 1° gewijzigd bij art. 325, 3° Decr.Vl. 25 april 2014 (BS 23 oktober 2014), met ingang van 23 februari 2017 (art. 397, zelf vervangen bij art. 8 Decr.Vl. 3 februari 2017 (BS 9 februari 2017)) en bij art. 105 Decr.Vl. 18 december 2015 (BS 29 december 2015).
Subsectie 4 Uitbreiden en aanpassenArtikel 4.4.19
§ 1
Het uitbreiden van een bestaande zonevreemde constructie, niet zijnde woningbouw, is vergunbaar, op voorwaarde dat de uitbreiding noodzakelijk is omwille van:
- 1°
- milieuvoorwaarden;
- 2°
- gezondheidsredenen;
- 3°
- maatregelen opgelegd door de sociale inspecteurs die bevoegd zijn in het kader van de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie;
- 4°
- de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen, de dierengezondheid of het dierenwelzijn;
- 5°
- [infrastructurele behoeften ingevolge de uitbreiding van de werking van erkende, gesubsidieerde of gefinancierde onderwijsinstellingen of van een erkende jeugdvereniging in de zin van het decreet van 14 februari 2003 houdende de ondersteuning en de stimulering van het gemeentelijk, het intergemeentelijk en het provinciaal jeugd- en jeugdwerkbeleid en het decreet van 18 juli 2008 houdende het voeren van een Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleid [of van een toeristisch logies dat aangemeld is als jeugdverblijf conform het decreet van 5 februari 2016 houdende het toeristische logies].]
Indien de uitbreidingswerken betrekking hebben op [projecten waarvoor een omgevingsvergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit vereist is], gelden de mogelijkheden, vermeld in het eerste lid, slechts indien voldaan is aan beide hiernavolgende voorwaarden:
- 1°
- de [opdrachtgever] beschikt op het ogenblik van de vergunningsaanvraag over de voor een normale bedrijfsvoering noodzakelijke [omgevingsvergunning];
- 2°
- de constructie werd in het jaar voorafgaand aan de vergunningsaanvraag daadwerkelijk uitgebaat.
De Vlaamse Regering kan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, nader omschrijven.
§ 2
Aanpassingswerken aan of bij een zonevreemde constructie, niet zijnde woningbouw, zijn vergunbaar, op voorwaarde dat het overdekte volume niet wordt uitgebreid.
§ 3
De mogelijkheden, vermeld in § 1 en § 2, gelden niet in:
- 1°
- ruimtelijk kwetsbare gebieden, met uitzondering van parkgebieden;
- 2°
- recreatiegebieden, zijnde de als dusdanig door een plan van aanleg aangewezen gebieden, en de gebieden, geordend door een ruimtelijk uitvoeringsplan, die onder de categorie van gebiedsaanduiding “recreatie” sorteren.
Wetshistoriek
§ 1, lid 1, 5° vervangen bij art. 16 Decr.Vl. 16 juli 2010 (BS 9 augustus 2010) en gewijzigd bij art. 14 Decr.Vl. 11 februari 2022 (BS 11 maart 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 31, 1° B.Vl.Reg. 23 december 2022 (BS 31 augustus 2023)).
§ 1, lid 2:
- –
- inleidende bepaling gewijzigd bij art. 326, 1° Decr.Vl. 25 april 2014 (BS 23 oktober 2014), met ingang van 23 februari 2017 (art. 397, zelf vervangen bij art. 8 Decr.Vl. 3 februari 2017 (BS 9 februari 2017));
- –
- 1° gewijzigd bij art. 326, 2° Decr.Vl. 25 april 2014 (BS 23 oktober 2014), met ingang van 23 februari 2017 (art. 397, zelf vervangen bij art. 8 Decr.Vl. 3 februari 2017 (BS 9 februari 2017)) en bij art. 106 Decr.Vl. 18 december 2015 (BS 29 december 2015).
Onderafdeling 3 Recent afgebroken zonevreemde woningen of andere constructies
Artikel 4.4.20
§ 1
De mogelijkheden, vermeld in onderafdeling 2, zijn van overeenkomstige toepassing op zonevreemde woningen of andere constructies die geheel of gedeeltelijk zijn afgebroken, indien voldaan is aan beide hiernavolgende voorwaarden:
- 1°
- voorafgaand aan de afbraak werd een [omgevingsvergunning] tot verbouw of tot herbouw afgeleverd, en de aanvrager wenst het plan nu aan te passen of om te zetten naar herbouw;
- 2°
- de aanvraag wordt ingediend binnen de geldigheidstermijn van de initiële [omgevingsvergunning] tot herbouw of tot verbouw [of wordt ingediend binnen een termijn van een jaar na de dag waarop het arrest van de Raad voor Vergunningsbetwistingen waarbij de initiële omgevingsvergunning wordt vernietigd, definitief wordt].
Telkens in onderafdeling 2 gerefereerd wordt aan het bestaande bouwvolume van een woning of een andere constructie, wordt daaronder voor de toepassing van het eerste lid het bouwvolume, voorafgaand aan de afbraak, verstaan.
§ 2
De mogelijkheden die ingevolge de toepassing van § 1 worden geboden, gelden niet in:
- 1°
- ruimtelijk kwetsbare gebieden, met uitzondering van parkgebieden;
- 2°
- recreatiegebieden, zijnde de als dusdanig door een plan van aanleg aangewezen gebieden, en de gebieden, geordend door een ruimtelijk uitvoeringsplan, die onder de categorie van gebiedsaanduiding “recreatie” sorteren.
Wetshistoriek
§ 1, lid 1:
- –
- 1° gewijzigd bij art. 327 Decr.Vl. 25 april 2014 (BS 23 oktober 2014), met ingang van 23 februari 2017 (art. 397, zelf vervangen bij art. 8 Decr.Vl. 3 februari 2017 (BS 9 februari 2017));
- –
- 2° gewijzigd bij art. 327 Decr.Vl. 25 april 2014 (BS 23 oktober 2014), met ingang van 23 februari 2017 (art. 397, zelf vervangen bij art. 8 Decr.Vl. 3 februari 2017 (BS 9 februari 2017)) en bij art. 107 Decr.Vl. 26 april 2019 (BS 19 juni 2019).
Onderafdeling 4 Herstelwerken bij vernietiging of beschadiging door vreemde oorzaak
Sectie 1 Vernietigde of beschadigde woningen
Artikel 4.4.21
Als een zonevreemde woning vernield of beschadigd werd ten gevolge van een vreemde oorzaak die de eigenaar niet kan worden toegerekend, kunnen herstelwerken worden vergund, in afwijking van de bestemmingsvoorschriften, voor zover voldaan is aan alle hiernavolgende voorwaarden:
- 1°
- de woning werd in het jaar voorafgaand aan de vernieling of beschadiging daadwerkelijk bewoond, waarbij de bewoning kan worden aangetoond middels alle rechtens toegelaten bewijsmiddelen;
- 2°
- de aanvraag gebeurt binnen de drie jaar na de toekenning van het verzekeringsbedrag of, zo de vernieling of beschadiging niet door een verzekering gedekt zijn, binnen de vijf jaar na het optreden van deze vernieling of beschadiging;
- 3°
- het bouwvolume van de herstelde woning blijft beperkt tot:
- a)
- het vergunde of vergund geachte bouwvolume, met een maximum van 1 000 m3, indien de woning gelegen is in een ruimtelijk kwetsbaar gebied, met uitzondering van parkgebieden en agrarische gebieden met ecologisch belang of ecologische waarde,
- b)
- 1000 m3, indien de woning gelegen is in een ruimtelijk niet kwetsbaar gebied, in een parkgebied of in een agrarisch gebied met ecologisch belang of ecologische waarde;
- 4°
- het aantal woongelegenheden blijft beperkt tot het voor de vernietiging of de beschadiging bestaande aantal. [De creatie van een zorgwoning in de zin van [artikel 4.2.4] is wel toegelaten.]
Wetshistoriek
Enig lid, 4° gewijzigd bij art. 76 Decr.Vl. 8 december 2017 (BS 20 december 2017 (ed. 2)) en bij art. 10 Decr.Vl. 18 juni 2021 (BS 2 juli 2021 (ed. 1)), met ingang van 16 augustus 2021 en van toepassing op meldingen die worden ingediend vanaf 16 augustus 2021 (art. 5 B.Vl.Reg. 16 juli 2021 (BS 29 juli 2021)).
Sectie 2 Andere vernietigde of beschadigde constructies
Artikel 4.4.22
Als een zonevreemde constructie, niet zijnde woningbouw, vernield of beschadigd werd ten gevolge van een vreemde oorzaak die de eigenaar niet kan worden toegerekend, kunnen herstelwerken worden vergund, in afwijking van de bestemmingsvoorschriften, voor zover voldaan is aan alle hiernavolgende voorwaarden:
- 1°
- de constructie werd in het jaar voorafgaand aan de vernieling of beschadiging daadwerkelijk uitgebaat, waarbij deze uitbating kan worden aangetoond middels alle rechtens toegelaten bewijsmiddelen;
- 2°
- de aanvraag gebeurt binnen de drie jaar na de toekenning van het verzekeringsbedrag of, zo de vernieling of beschadiging niet door een verzekering gedekt zijn, binnen de vijf jaar na het optreden van deze vernieling of beschadiging;
- 3°
- het bouwvolume van de herstelde constructie blijft beperkt tot het vergunde of vergund geachte bouwvolume.
Voor wat bedrijfsgebouwen betreft waarin [activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit vereist is,] uitgevoerd worden, is tevens vereist dat deze activiteiten zijn vergund.
Wetshistoriek
Lid 2 gewijzigd bij art. 328 Decr.Vl. 25 april 2014 (BS 23 oktober 2014), met ingang van 23 februari 2017 (art. 397, zelf vervangen bij art. 8 Decr.Vl. 3 februari 2017 (BS 9 februari 2017)).
Afdeling 3 Zonevreemde functiewijzigingen
Artikel 4.4.23
Het vergunningverlenende bestuursorgaan mag bij het verlenen van een [omgevingsvergunning] die betrekking heeft op een vergunningsplichtige functiewijziging van een gebouw of een gebouwencomplex, afwijken van de bestemmingsvoorschriften, voor zover voldaan is aan [alle] hiernavolgende voorwaarden:
- 1°
- het gebouw of het gebouwencomplex beantwoordt op het ogenblik van de aanvraag aan alle hiernavolgende vereisten:
- a)
- het gebouw of het gebouwencomplex bestaat,
- b)
- het gebouw of het gebouwencomplex is niet verkrot,
- c)
- het gebouw of het gebouwencomplex is hoofdzakelijk vergund,
- d)
- het gebouw of het gebouwencomplex is niet gelegen in:
- 1)
- ruimtelijk kwetsbare gebieden, met uitzondering van parkgebieden en agrarische gebieden met ecologisch belang of ecologische waarde,
- 2)
- recreatiegebieden, zijnde de als dusdanig door een plan van aanleg aangewezen gebieden, en de gebieden, geordend door een ruimtelijk uitvoeringsplan, die onder de categorie van gebiedsaanduiding “recreatie” sorteren;
- 2°
- de functiewijziging komt voor op een door de Vlaamse Regering vast te stellen lijst, waarin nadere regelen en bijkomende voorwaarden voor de betrokken wijzigingen van gebruik kunnen worden bepaald;
- 3°
- [de functiewijziging mag de normale bedrijfsvoering van vergunde of vergund geachte bedrijven in de omgeving niet in het gedrang brengen.]
De weigering om een afwijking, vermeld in het eerste lid, te verlenen, geeft nimmer aanleiding tot een planschadevergoeding.
[Bij de beoordeling van de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, 1°, c), wordt, voor wat de functie betreft, de laatst vergunde of vergund geachte functie als uitgangspunt genomen.]
Wetshistoriek
Lid 1, inleidende bepaling gewijzigd bij art. 329 Decr.Vl. 25 april 2014 (BS 23 oktober 2014), met ingang van 23 februari 2017 (art. 397, zelf vervangen bij art. 8 Decr.Vl. 3 februari 2017 (BS 9 februari 2017)) en bij art. 84, 1° Decr.Vl. 17 mei 2024 (BS 10 juli 2024).
Lid 1, 3° ingevoegd bij art. 84, 2° Decr.Vl. 17 mei 2024 (BS 10 juli 2024).
Lid 3 ingevoegd bij art. 84, 3° Decr.Vl. 17 mei 2024 (BS 10 juli 2024).
Afdeling 4 Planologische attesten
Artikel 4.4.24
Een planologisch attest vermeldt of een bestaand, hoofdzakelijk vergund en niet-verkrot bedrijf al dan niet behouden kan worden op de plaats waar het gevestigd is. Bij behoud vermeldt het planologisch attest welke ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden er op korte en op lange termijn mogelijk zijn. Zowel aan het behoud als aan de ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden kunnen voorwaarden worden verbonden.
[...]
Het planologisch attest vermeldt, rekening gehouden met de uitspraak over het behoud en de ontwikkelingsmogelijkheden, of een procedure tot opmaak of tot wijziging van een ruimtelijk uitvoeringsplan of een plan van aanleg zal worden opgestart.[Als het attest de opmaak of wijziging van een ruimtelijk uitvoeringsplan vooropstelt om in ontwikkelingsmogelijkheden te voorzien, vermeldt het attest ook op welke wijze daarbij voldaan zou kunnen worden aan de bepalingen van artikel 2.2.6/1.]
In het planologisch attest worden de ruimtelijke behoeften van de verschillende maatschappelijke activiteiten gelijktijdig tegen elkaar afgewogen. Daarenboven houdt het planologisch attest rekening met de ruimtelijke draagkracht, de gevolgen voor het leefmilieu, en de culturele, economische, esthetische en sociale gevolgen.
[Het planologisch attest kan worden aangevraagd door en voor een bedrijf dat voldoet aan een van de volgende voorwaarden:
- 1°
- het bedrijf is onderworpen aan de vergunnings- of meldingsplicht, voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit, vermeld in het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning;
- 2°
- het bedrijf betreft een volwaardig land- of tuinbouwbedrijf;
- 3°
- [[...]]
]
Wetshistoriek
Lid 2 ingevoegd bij art. 77, 1° Decr.Vl. 8 december 2017 (BS 20 december 2017 (ed. 2)), van toepassing op aanvragen tot planologisch attest die worden ingediend vanaf 30 december 2017 (art. 228), zelf vernietigd bij arrest GwH nr. 179/2019, 14 november 2019 (BS 27 december 2019 (ed. 2)).
Lid 3 gewijzigd bij art. 85 Decr.Vl. 17 mei 2024 (BS 10 juli 2024).
Lid 5 vervangen bij art. 330 Decr.Vl. 25 april 2014 (BS 23 oktober 2014), met ingang van 23 februari 2017 (art. 397, zelf vervangen bij art. 8 Decr.Vl. 3 februari 2017 (BS 9 februari 2017)).
Lid 5, 3° ingevoegd bij art. 77, 2° Decr.Vl. 8 december 2017 (BS 20 december 2017 (ed. 2)), van toepassing op aanvragen tot planologisch attest die worden ingediend vanaf 30 december 2017 (art. 228), zelf vernietigd bij arrest GwH nr. 179/2019, 14 november 2019 (BS 27 december 2019 (ed. 2)).
Artikel 4.4.25
§ 1
[De aanvraag tot planologisch attest wordt op straffe van onontvankelijkheid per beveiligde zending bezorgd aan het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waarin het voorwerp van de aanvraag ligt. Als het voorwerp van de aanvraag op het grondgebied van twee of meer gemeenten ligt, dan wordt de aanvraag ingediend bij de gemeente waar de hoofdtoegang tot het bestaande bedrijf zich bevindt.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de opbouw van het aanvraagdossier. Ze kan daarbij diverse vormen van dossiersamenstelling onderscheiden naargelang van de aard, de ruimtelijke implicaties en de complexiteit van de beoogde ontwikkelingsmogelijkheden. Als de gebouwen of de functies slechts gedeeltelijk vergund zijn, dan moet de aanvraag duidelijkheid bieden over de verwijdering of regularisatie van de niet-vergunde delen.
De opmaak van een aanvraag gebeurt onder de verantwoordelijkheid van één of meerdere ruimtelijk planners.]
§ 2
[Het college van burgemeester en schepenen of de gemeentelijke omgevingsambtenaar] onderzoekt de volledigheid van de aanvraag. Indien een aanvraag niet voldoet aan de gestelde regelen, [wordt de aanvrager de gelegenheid geboden] binnen een daartoe gestelde termijn het verzuim te herstellen. Indien van deze gelegenheid geen dan wel op niet afdoende wijze gebruik wordt gemaakt, wordt de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard.
[Als de aanvraag volledig en ontvankelijk is, dan geeft [het college van burgemeester en schepenen of de gemeentelijke omgevingsambtenaar] een ontvangstbewijs af.]
[De gemeenteraad is bevoegd om over de aanvraag te beslissen behoudens in de gevallen die door de Vlaamse Regering zijn bepaald. De Vlaamse Regering bepaalt in welke gevallen rekening houdend met de omvang, de aard en de ligging van het bedrijf en van de met de aanvraag beoogde ontwikkelingen, de Vlaamse Regering [dan wel de provincieraad] over de aanvraag beslist. In dergelijk geval stuurt [het college van burgemeester en schepenen of de gemeentelijke omgevingsambtenaar] na de afgifte van het ontvangstbewijs de aanvraag door naar de Vlaamse Regering of de deputatie.
Ingeval de gemeenteraad bevoegd is maar het voorwerp van de aanvraag op het grondgebied van twee of meer gemeenten ligt, stuurt [het college van burgemeester en schepenen of de gemeentelijke omgevingsambtenaar] na de afgifte van het ontvangstbewijs een exemplaar of een kopie van de aanvraag naar het college van burgemeester en schepenen van de andere betrokken gemeente of gemeenten. De betrokken gemeenteraden beslissen dan over de aanvraag elk voor wat het grondgebied van zijn gemeente betreft.
Ingeval [de provincieraad bevoegd] is maar het voorwerp van de aanvraag op het grondgebied van twee of meer provincies ligt, stuurt [het college van burgemeester en schepenen of de gemeentelijke omgevingsambtenaar] na de afgifte van het ontvangstbewijs een exemplaar of een kopie van de aanvraag naar de deputatie van elke betrokken provincie. De [provincieraden] beslissen dan over de aanvraag elk voor wat het grondgebied [van zijn provincie] betreft.
[...]]
§ 3
Het bevoegde bestuursorgaan vraagt advies aan alle bij of krachtens decreet aangewezen instanties die over het op te maken ruimtelijk uitvoeringsplan advies moeten geven.
[Als [de provincieraad of de gemeenteraad] het bevoegde bestuursorgaan is, worden de adviezen vermeld in het eerste lid, aan de bevoegde commissie voor ruimtelijke ordening bezorgd.]
§ 4
Het bevoegde bestuursorgaan richt over de aanvraag een openbaar onderzoek in, gedurende dertig dagen. Binnen die periode moeten [schriftelijke of digitale bezwaren en technische opmerkingen] naar de bevoegde commissie voor ruimtelijke ordening [of, als de Vlaamse Regering het bevoegde bestuursorgaan is, naar de Vlaamse Regering] gestuurd worden.
[Wat betreft de planologische attesten die afgegeven worden door [de provincieraad of door de gemeenteraad], bundelt en coördineert de bevoegde commissie voor ruimtelijke ordening] alle adviezen, bezwaren en technische opmerkingen, en brengt een gemotiveerd advies uit bij het bestuursorgaan dat het ruimtelijk uitvoeringsplan moet opmaken.[Dat advies bevat het integrale advies van het departement. Op hetzelfde ogenblik bezorgt de bevoegde commissie voor ruimtelijke ordening de gebundelde adviezen, opmerkingen en bezwaren aan het bevoegde bestuursorgaan.]
[...]
§ 5 [
De beslissing wordt per beveiligde zending aan de aanvrager bezorgd. Als het planologisch attest wordt uitgereikt door de provincieraad, wordt onverwijld een afschrift ervan aan het departement bezorgd. Als het planologisch attest wordt uitgereikt door de gemeenteraad, wordt onverwijld een afschrift ervan aan het departement en aan de deputatie bezorgd.
]
§ 6
In zoverre een planologisch attest dat het betrokken bestuursorgaan conform artikel 4.4.26, § 1, verplicht tot de opmaak of de wijziging van een ruimtelijk uitvoeringsplan of een plan van aanleg, onverenigbaar is met [een ruimtelijk structuurplan of een ruimtelijk beleidsplan], kan bij de Vlaamse Regering een schorsend administratief beroep worden ingesteld door:
- 1°
- [de leidend ambtenaar van het departement], voor wat betreft planologisch attesten, afgegeven door [de provincieraad];
- 2°
- [de leidend ambtenaar van het departement of de deputatie], voor wat betreft planologische attesten, afgegeven door [de gemeenteraad].
Het beroep wordt schriftelijk ingesteld binnen een termijn van dertig dagen, die ingaat de dag na deze van ontvangst van het afschrift van het planologisch attest. Een afschrift van het beroepschrift wordt bezorgd aan de houder van het planologisch attest en aan de deputatie, respectievelijk het college van burgemeester en schepenen.
De Vlaamse Regering kan de houder van het planologisch attest en de [provincieraad], respectievelijk [de gemeenteraad], in staat stellen om schriftelijk hun zienswijzen over te maken, voor zover zulks nodig wordt geacht voor een zorgvuldige feitenvinding.
[Indien de Vlaamse Regering het beroep verwerpt, wordt de schorsing opgeheven en krijgt het planologische attest, zoals het werd afgegeven door het bevoegde bestuursorgaan, uitwerking. Indien de Vlaamse Regering het beroep inwilligt, wordt het planologische attest vernietigd, en moet [de provincieraad of de gemeenteraad] opnieuw beslissen over de aanvraag tot planologisch attest, rekening houdend met de motieven voor de inwilliging van het beroep.]
De Vlaamse Regering verstuurt haar beroepsbeslissing per beveiligde zending naar de houder van het planologisch attest en naar de deputatie, respectievelijk het college van burgemeester en schepenen. De beroepsbeslissing wordt verstuurd binnen een ordetermijn van zestig dagen, ingaande de dag na deze waarop het beroep is ingesteld.
Een afschrift van de beroepsbeslissing wordt aan [het departement], respectievelijk [de deputatie] bezorgd.
Wetshistoriek
§ 1 vervangen bij art. 3, 1° Decr.Vl. 8 juli 2011 (BS 15 juli 2011 (ed. 2)), met ingang van 1 augustus 2013 (art. 14, 1° B.Vl.Reg. 29 maart 2013 (BS 2 juli 2013 (ed. 1))).
§ 2 gewijzigd bij art. 3, 3° en 4° Decr.Vl. 8 juli 2011 (BS 15 juli 2011 (ed. 2)), met ingang van 1 augustus 2013 (art. 14, 1° B.Vl.Reg. 29 maart 2013 (BS 2 juli 2013 (ed. 1))), bij art. 51, 1° en 2° Decr.Vl. 4 april 2014 (BS 15 april 2014 (ed. 1)), in werking op 25 april 2014 en op 17 oktober 2014, voor wat betreft de bevoegdheid van de provincieraad om te beslissen over aanvragen tot planologisch attest (art. 118 juncto art. 35 B.Vl.Reg. 6 juni 2014 (BS 17 september 2014 (ed. 2))) en bij art. 331, 1° tot 3° Decr.Vl. 25 april 2014 (BS 23 oktober 2014), met ingang van 23 februari 2017 (art. 397, zelf vervangen bij art. 8 Decr.Vl. 3 februari 2017 (BS 9 februari 2017)).
§ 4 gewijzigd bij art. 3, 5° Decr.Vl. 8 juli 2011 (BS 15 juli 2011 (ed. 2)), met ingang van 1 augustus 2013 (art. 14, 1° B.Vl.Reg. 29 maart 2013 (BS 2 juli 2013 (ed. 1))), bij art. 11, 2° en 3° Decr.Vl. 18 november 2011 (BS 16 december 2011 (ed. 3)), met ingang van 1 augustus 2013 (art. 14, 2° B.Vl.Reg. 29 maart 2013 (BS 2 juli 2013 (ed. 1))), bij art. 51, 4° tot 6° Decr.Vl. 4 april 2014 (BS 15 april 2014 (ed. 1)), in werking op 25 april 2014 en op 17 oktober 2014, voor wat betreft de bevoegdheid van de provincieraad om te beslissen over aanvragen tot planologisch attest (art. 118 juncto art. 35 B.Vl.Reg. 6 juni 2014 (BS 17 september 2014 (ed. 2))) en bij art. 107 Decr.Vl. 18 december 2015 (BS 29 december 2015), van toepassing op aanvragen tot planologisch attest die worden ingediend na 8 januari 2016 (art. 180).
§ 5 vervangen bij art. 51, 7° Decr.Vl. 4 april 2014 (BS 15 april 2014 (ed. 1)), in werking op 25 april 2014 en op 17 oktober 2014, voor wat betreft de bevoegdheid van de provincieraad om te beslissen over aanvragen tot planologisch attest (art. 118 juncto art. 35 B.Vl.Reg. 6 juni 2014 (BS 17 september 2014 (ed. 2))).
§ 6, lid 1:
- –
- inleidende bepaling gewijzigd bij art. 78 Decr.Vl. 8 december 2017 (BS 20 december 2017 (ed. 2));
- –
- 1° gewijzigd bij art. 51, 8° Decr.Vl. 4 april 2014 (BS 15 april 2014 (ed. 1)), in werking op 25 april 2014 en op 17 oktober 2014, voor wat betreft de bevoegdheid van de provincieraad om te beslissen over aanvragen tot planologisch attest (art. 118 juncto art. 35 B.Vl.Reg. 6 juni 2014 (BS 17 september 2014 (ed. 2)));
- –
- 2° gewijzigd bij art. 3, 5° Decr.Vl. 8 juli 2011 (BS 15 juli 2011 (ed. 2)), met ingang van 1 augustus 2013 (art. 14, 1° B.Vl.Reg. 29 maart 2013 (BS 2 juli 2013 (ed. 1))) en bij art. 51, 9° Decr.Vl. 4 april 2014 (BS 15 april 2014 (ed. 1)), in werking op 25 april 2014 en op 17 oktober 2014, voor wat betreft de bevoegdheid van de provincieraad om te beslissen over aanvragen tot planologisch attest (art. 118 juncto art. 35 B.Vl.Reg. 6 juni 2014 (BS 17 september 2014 (ed. 2))).
§ 6, lid 3 gewijzigd bij art. 51, 10° Decr.Vl. 4 april 2014 (BS 15 april 2014 (ed. 1)), in werking op 25 april 2014 en op 17 oktober 2014, voor wat betreft de bevoegdheid van de provincieraad om te beslissen over aanvragen tot planologisch attest (art. 118 juncto art. 35 B.Vl.Reg. 6 juni 2014 (BS 17 september 2014 (ed. 2)))
§ 6, lid 4 gewijzigd bij art. 29 Decr.Vl. 11 mei 2012 (BS 6 juni 2012) en bij art. 51, 11° Decr.Vl. 4 april 2014 (BS 15 april 2014 (ed. 1)), in werking op 25 april 2014 en op 17 oktober 2014, voor wat betreft de bevoegdheid van de provincieraad om te beslissen over aanvragen tot planologisch attest (art. 118 juncto art. 35 B.Vl.Reg. 6 juni 2014 (BS 17 september 2014 (ed. 2)))
§ 6, lid 6 gewijzigd bij art. 51, 12° Decr.Vl. 4 april 2014 (BS 15 april 2014 (ed. 1)), in werking op 25 april 2014 en op 17 oktober 2014, voor wat betreft de bevoegdheid van de provincieraad om te beslissen over aanvragen tot planologisch attest (art. 118 juncto art. 35 B.Vl.Reg. 6 juni 2014 (BS 17 september 2014 (ed. 2)))
Voorgeschiedenis
§ 2 gewijzigd bij art. 3, 2° Decr.Vl. 8 juli 2011 (BS 15 juli 2011 (ed. 2)), met ingang van 1 augustus 2013 (art. 14, 1° B.Vl.Reg. 29 maart 2013 (BS 2 juli 2013 (ed. 1))).
§ 5 gewijzigd bij art. 3, 6° Decr.Vl. 8 juli 2011 (BS 15 juli 2011 (ed. 2)), met ingang van 1 augustus 2013 (art. 14, 1° B.Vl.Reg. 29 maart 2013 (BS 2 juli 2013 (ed. 1))).
Artikel 4.4.26
§ 1
Indien het planologisch attest besluit dat het bedrijf behouden kan worden op de plaats waar het gevestigd is, al dan niet met ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden, en als dat behoud of die ontwikkelingsmogelijkheden de opmaak of de wijziging van een ruimtelijk uitvoeringsplan of een plan van aanleg veronderstellen, dan is het betrokken bestuursorgaan ertoe verplicht om binnen het jaar na de afgifte van het planologisch attest [advies te vragen over de startnota voor het ruimtelijk uitvoeringsplan overeenkomstig artikel 2.2.7, § 2, eerste lid, artikel 2.2.12, § 2, eerste lid, of artikel 2.2.18, § 2, eerste lid].
Indien het betrokken bestuursorgaan dat nalaat, dan wordt voor dat bestuursorgaan de mogelijkheid tot het voorlopig vaststellen van een ruimtelijk uitvoeringsplan of tot het voorlopig aannemen van een plan van aanleg voor een ander bestaand bedrijf of voor een nieuw bedrijventerrein opgeschort, totdat alsnog voldaan is aan de rechtsplicht, vermeld in het eerste lid, tenzij het attest inmiddels vervallen is.
§ 2
Op vraag van de houder van een planologisch attest dat het betrokken bestuursorgaan conform § 1 verplicht tot de opmaak of de wijziging van een ruimtelijk uitvoeringsplan of een plan van aanleg, kan bij de aanvraag voor [een omgevingsvergunning] worden afgeweken van de vigerende stedenbouwkundige voorschriften.
Vereist is dat de houder van het attest bewijst dat aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
- 1°
- de aanvraag is ingediend binnen een jaar na de afgifte van het planologisch attest;
- 2°
- de aanvraag beperkt zich tot regelingen en voorwaarden voor de invulling van kortetermijnbehoeften, zoals aangegeven in het planologisch attest.
Wetshistoriek
§ 1, lid 1 gewijzigd bij art. 104 Decr.Vl. 26 april 2019 (BS 19 juni 2019).
§ 2, lid 1 gewijzigd bij art. 332 Decr.Vl. 25 april 2014 (BS 23 oktober 2014), met ingang van 23 februari 2017 (art. 397, zelf vervangen bij art. 8 Decr.Vl. 3 februari 2017 (BS 9 februari 2017)).
Artikel 4.4.27
Bij de afgifte van een attest dat het behoud van het bedrijf op de plaats waar het gevestigd is, uitsluit, bevestigt het bevoegde bestuursorgaan op het eerste verzoek van het bedrijf of er al dan niet een mogelijkheid tot herlocalisatie voorhanden is.
Artikel 4.4.28
Een planologisch attest dat het betrokken bestuursorgaan conform artikel 4.4.26, § 1, verplicht tot de opmaak of de wijziging van een ruimtelijk uitvoeringsplan of een plan van aanleg, blijft gelden tot het ruimtelijk uitvoeringsplan definitief wordt vastgesteld.
Dergelijk planologisch attest vervalt evenwel:
- 1°
- als binnen het jaar [na betekening van het planologisch attest] geen aanvraag werd ingediend voor een [omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen][in geval het gaat om een attest dat met toepassing van artikel 4.4.26, § 2, het mogelijk maakt een vergunning af te geven waarbij afgeweken wordt van de vigerende stedenbouwkundige voorschriften;]
- 2°
- als deze [omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen] is vervallen;
- 3°
- als het bedrijf zijn activiteit stopzet;
- 4°
- bij overdracht van enig zakelijk recht op het bedrijf of individuele bedrijfsgebouwen;
- 5°
- vijf jaar na de afgifte van het planologisch attest.
Wetshistoriek
Lid 2:
- –
- 1° gewijzigd bij art. 17 Decr.Vl. 16 juli 2010 (BS 9 augustus 2010), bij art. 333 Decr.Vl. 25 april 2014 (BS 23 oktober 2014), met ingang van 23 februari 2017 (art. 397, zelf vervangen bij art. 8 Decr.Vl. 3 februari 2017 (BS 9 februari 2017)) en bij art. 86 Decr.Vl. 17 mei 2024 (BS 10 juli 2024);
- –
- 2° gewijzigd bij art. 333 Decr.Vl. 25 april 2014 (BS 23 oktober 2014), met ingang van 23 februari 2017 (art. 397, zelf vervangen bij art. 8 Decr.Vl. 3 februari 2017 (BS 9 februari 2017)).
Artikel 4.4.29
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regelen voor de toepassing van deze afdeling, in het bijzonder:
- 1°
- [...] ;
- 2°
- de regeling van de termijnen doorheen de procedure;
- 3°
- de procedureregeling voor het administratief beroep, vermeld in artikel 4.4.25, § 6.
[...]
Wetshistoriek
Lid 1, 1° opgeheven bij art. 4 Decr.Vl. 8 juli 2011 (BS 15 juli 2011 (ed. 2)), met ingang van 1 augustus 2013 (art. 14, 1° B.Vl.Reg. 29 maart 2013 (BS 2 juli 2013 (ed. 1))).
Lid 2 ingevoegd bij art. 79 Decr.Vl. 8 december 2017 (BS 20 december 2017 (ed. 2))), zelf vernietigd bij arrest GwH nr. 179/2019, 14 november 2019 (BS 27 december 2019 (ed. 2)).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 7 Decr.Vl. 8 juli 2011 (BS 15 juli 2011 (ed. 2)).