Meer info
     

28/12/1967 Wet onbevaarbare waterlopen
Wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen

Hoofdstuk IV Algemene bepalingen

Artikel 16

De onbevaarbare waterlopen maken deel uit van het openbaar domein van de overheid die de waterloop in kwestie beheert.
De bedding van een onbevaarbare waterloop wordt geacht toe te behoren aan de waterbeheerder.
Als de bedding van de onbevaarbare waterloop verlaten wordt, informeert de voormalige waterbeheerder de aangelanden daarvan. Gedurende zes maanden vanaf de betekening van het bericht waarmee de voormalige waterbeheerder de aangelande daarvan inlicht, kunnen de aangelanden van de verlaten bedding die over een geldige eigendomstitel op de bedding beschikken die hun de naakte eigendom op de bedding toestaat, hun volle eigendomsrecht opeisen als ze de meerwaarde betalen die de grond krijgt door het verlaten van de bedding.
In het derde lid wordt verstaan onder verlaten bedding: de bedding van een onbevaarbare waterloop waarvan de klassering ontnomen is.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 18 Decr.Vl. 26 april 2019 (BS 19 juni 2019).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 16 Decr.Vl. 28 februari 2014 (BS 11 april 2014 (ed. 2)).

Artikel 17

De aangelanden, de gebruikers en de eigenaars van de constructies op de waterlopen:
verlenen doorgang aan de waterbeheerder of aan de personen die de waterbeheerder aangesteld heeft, met het nodige materiaal en materieel om de waterlopen te beheren;
laten het plaatsen van materiaal en materieel op hun gronden of eigendommen toe voor de duur van de werken;
laten maaisel en onschadelijke ruimingsproducten die uit de bedding van de waterloop opgehaald zijn, op hun gronden of eigendommen plaatsen.
De aangelanden, de gebruikers en de eigenaars van constructies kunnen aanspraak maken op een schadeloosstelling voor de schade die ze hebben geleden naar aanleiding van het beheer. Er is echter geen vergoeding verschuldigd voor de doorgang voor het beheer en de deponie van onschadelijke ruimingsproducten en maaisel binnen een strook van vijf meter vanaf het einde van de oeverzone.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 19 Decr.Vl. 26 april 2019 (BS 19 juni 2019).
Voorgeschiedenis
§ 2 gewijzigd bij art. 3 Decr. Vl. Gem. 21 april 1983 (B.S., 15 juli 1983), bij art. 76 Decr. Vl. Parl. 18 juli 2003 (B.S., 14 november 2003 (eerste uitg.)) en bij art. 17, 1° en 2° Decr.Vl. 28 februari 2014 (BS 11 april 2014 (ed. 2)).

Artikel 18

[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 20 Decr.Vl. 26 april 2019 (BS 19 juni 2019).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 18 Decr.Vl. 28 februari 2014 (BS 11 april 2014 (ed. 2)).

Artikel 19

De beslissingen die genomen worden met toepassing van artikel 3, § 1, artikel 4, § 1 en § 2, en artikel 4bis, § 1 en § 4, worden voorafgegaan door een openbaar onderzoek in de betrokken gemeenten. De Vlaamse Regering kan nadere regels over het openbaar onderzoek bepalen inzake de procedurele voorschriften die nageleefd moeten worden bij het voeren van het openbaar onderzoek.
Naast het bestuurlijk toezicht, uitgeoefend op de provincie conform artikel 241 tot en met 253 van het Provinciedecreet van 9 december 2005 en op de gemeente conform artikel 326 tot en met 335 van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur, kan bij de Vlaamse Regering beroep ingesteld worden tegen de beslissingen die genomen zijn met toepassing van artikel 3, § 1, en artikel 4, 8, 9[, 12 en 23ter, § 2, tweede lid].
Het beroep, vermeld in het tweede lid, moet ingesteld worden binnen zestig dagen vanaf de derde dag nadat de bestreden beslissing naar hen is gestuurd of nadat ze er op een andere manier kennis van hebben genomen, door:
de provincie;
de gemeente[, polder of watering];
het betrokken publiek;
[de aanvrager van de machtiging, vermeld in artikel 12, § 1, eerste lid[, en artikel 23ter, § 2, tweede lid].]
Als de machtiging, vermeld in artikel 12 [en 23ter, § 2, tweede lid] , wordt geïntegreerd in de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen, vervallen de beroepsmogelijkheden, vermeld in het tweede en derde lid.
Wetshistoriek
Art. vervangen bij art. 21 Decr.Vl. 26 april 2019 (BS 19 juni 2019).
Lid 2 gewijzigd bij art. 2, 1° Decr.Vl. 26 april 2024 (BS 5 juni 2024).
Lid 3:
2° gewijzigd bij art. 4, 1° Decr.Vl. 24 juni 2022 (BS 16 september 2022);
4° ingevoegd bij art. 4, 2° Decr.Vl. 24 juni 2022 (BS 16 september 2022) en gewijzigd bij art. 2, 2° Decr.Vl. 26 april 2024 (BS 5 juni 2024).
Lid 4 gewijzigd bij art. 2, 3° Decr.Vl. 26 april 2024 (BS 5 juni 2024).
Voorgeschiedenis
Art. gewijzigd bij art. 10 Decr.Vl. 23 maart 2012 (BS 20 april 2012 (ed. 2)) en vervangen bij art. 19 Decr.Vl. 28 februari 2014 (BS 11 april 2014 (ed. 2)).
Lid 4 gewijzigd bij art. 9 Decr.Vl. 30 juni 2017 (BS 7 juli 2017).

Artikel 20

Voor deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan verloopt het uitoefenen van toezicht, het opleggen van bestuurlijke maatregelen, het onderzoeken van milieu-inbreuken, het opleggen van bestuurlijke geldboeten, het innen en invorderen van verschuldigde bedragen, het opsporen van milieumisdrijven, het strafrechtelijk bestraffen van milieumisdrijven en het opleggen van veiligheidsmaatregelen conform de regels, vermeld in titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 22 Decr.Vl. 26 april 2019 (BS 19 juni 2019).

Artikel 21

De Vlaamse Regering zal een algemeen reglement van de onbevaarbare waterlopen en grachten opmaken. Het algemeen reglement moet aangelanden en gebruikers duidelijke richtlijnen bieden die gerespecteerd moeten worden om een goed beheer toe te laten. In dat reglement kunnen verdere bepalingen opgenomen worden over het beheer van en de toegankelijkheid tot de onbevaarbare waterlopen en grachten, waaronder kan worden begrepen:
de bepalingen over de afrastering langs waterlopen, zoals de nood tot plaatsing van afrastering, de nodige afstanden bij plaatsing en de wegneembaarheid met het oog op het uitvoeren van taken door de waterbeheerder;
de aanwezigheid van beplantingen langs waterlopen;
het peilbeheer;
de bevaarbaarheid van onbevaarbare waterlopen;
het beheer van grachten, waaronder de maatregelen en procedures tot het behouden van de goede werking van de gracht voor de lokale waterhuishouding.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 23 Decr.Vl. 26 april 2019 (BS 19 juni 2019).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 20, 1° tot 3° Decr.Vl. 28 februari 2014 (BS 11 april 2014 (ed. 2)).

Artikel 22

[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 24, 1° Decr.Vl. 26 april 2019 (BS 19 juni 2019).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 21 Decr.Vl. 28 februari 2014 (BS 11 april 2014 (ed. 2)).

Artikel 23

[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 24, 2° Decr.Vl. 26 april 2019 (BS 19 juni 2019), met ingang van 8 juli 2021 (art. 44 B.Vl.Reg. 7 mei 2021 (BS 28 juni 2021)).
Voorgeschiedenis
§ 1 gewijzigd bij art. 11 Decr.Vl. 23 maart 2012 (BS 20 april 2012 (ed. 2)) en bij art. 10 Decr.Vl. 30 juni 2017 (BS 7 juli 2017).
§ 2 gewijzigd bij art. 22 Decr.Vl. 28 februari 2014 (BS 11 april 2014 (ed. 2)).

Artikel 23bis

De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast die het onttrekken van water uit onbevaarbare waterlopen en de overeenkomstig artikel 23ter aangeduide publieke grachten verbieden of nader regelen. Daartoe bepaalt de Vlaamse Regering ten minste de modaliteiten voor het capteren en de omstandigheden waarin de onttrekking van water uit de onbevaarbare waterlopen en de overeenkomstig artikel 23ter aangeduide publieke grachten niet toegelaten is en voor tijdelijke maatregelen in periodes van droogte en waterschaarste.
[De nadere regels, vermeld in het eerste lid, kunnen procedures omvatten die volledig of gedeeltelijk elektronisch verlopen. Daarbij kunnen persoonsgegevens verwerkt worden, alsook geografische gegevens die kunnen leiden tot de identificatie van natuurlijke personen. Die gegevens worden verwerkt conform de regelgeving over de bescherming van natuurlijke personen bij de verwerking van persoonsgegevens. De persoonsgegevens en geografische gegevens zijn de identificatiegegevens van de aanvrager, de hoeveelheid water die onttrokken zal worden en de locatie van de onttrekking.
De waterbeheerders, vermeld in artikel 7, eerste lid, worden aangewezen als verwerkingsverantwoordelijke als vermeld in artikel 4, 7), van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming), voor de gegevens, vermeld in het tweede lid, als die gegevens betrekking hebben op de waterlopen en publieke grachten onder hun beheer. Enkel hun personeel betrokken bij de regeling rond wateronttrekkingen heeft toegang tot de vermelde gegevens.
De persoonsgegevens, vermeld in het tweede lid, worden verwerkt om de onttrekking te kunnen reguleren met het oog op het halen van de doelstellingen van het integraal waterbeleid, vermeld in artikel 1.2.2 van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15 juni 2018, en om de heffing te kunnen vestigen als vermeld in artikel 4.2.4.2 van het voormelde decreet. De geografische gegevens worden verwerkt om bij waterschaarste en droogte maatregelen te kunnen nemen in het kader van de droogtecommissie en het provinciale droogteoverleg, alsook om de controle op de verplichte aangifte en de correctheid daarvan te kunnen uitvoeren.
De bewaartermijn van de persoonsgegevens, vermeld in het tweede lid, is zes jaar na de ontvangst ervan. De bewaartermijn van de geografische gegevens, vermeld in het tweede lid, is tien jaar na de ontvangst ervan.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 25 Decr.Vl. 26 april 2019 (BS 19 juni 2019) en gewijzigd bij art. 5 Decr.Vl. 24 juni 2022 (BS 16 september 2022).

Artikel 23ter

§ 1

De gemeente kan het beheer van grachten overnemen van de eigenaars en gebruikers wanneer dit nuttig is voor het watersysteem zoals bedoeld in artikel 1.1.3, § 2, 17°, van het decreet van 18 juli 2003 houdende het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15 juni 2018. De overname van het beheer van de grachten omvat het onderhouden ervan alsook het herstel ervan.
In hun werkingsgebied kunnen polders en wateringen het beheer van grachten overnemen van de eigenaars en gebruikers wanneer dit nuttig is voor het watersysteem zoals bedoeld in artikel 1.1.3, § 2, 17°, van het decreet van 18 juli 2003 houdende het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15 juni 2018. De overname van het beheer van de grachten omvat het onderhouden ervan alsook het herstel ervan.
Dergelijke gracht wordt aangeduid als een publieke gracht.

§ 2

De gemeente, polder of watering kan ten behoeve van het beheer van de publieke grachten een erfdienstbaarheid opleggen met betrekking tot het recht van doorgang dat kan worden voorzien voor personeelsleden van het bestuur en de aangestelden met het nodige materieel die met de uitvoering van werken zijn belast en de deponie van ruimingproducten en maaisel uit de gracht. Er kan maximum een erfdienstbaarheidszone van vijf meter landinwaarts van de rand van de gracht bepaald worden. Andere erfdienstbaarheden of gebruiksbeperkingen kunnen niet opgelegd worden. Deze erfdienstbaarheden kunnen niet gezien worden als gebruiksbeperkingen die aanleiding kunnen geven tot financiële compensatie vanwege de overheid.
Anderen dan de beheerder van de publieke gracht mogen slechts inrichtingswerken of andere werken aan, over of onder de publieke grachten uitvoeren nadat ze daartoe een machtiging ontvingen van de betrokken gemeente, polder of watering. Een gunstig advies uitgebracht door de instantie die bevoegd is voor de aflevering van de machtiging in het kader van de aanvraag tot omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen of voor het verkavelen van gronden geldt als machtiging indien de eventuele voorwaarden waarvan het gunstig advies afhankelijk wordt gemaakt, in de betrokken vergunning worden opgelegd.
De erfdienstbaarheden die niet langer noodzakelijk zijn voor het onderhoud van het grachtenstelsel worden opgeheven door de gemeente, respectievelijk de polder of de watering. De eigenaar of gebruiker van het bezwaarde perceel kan om de opheffing van de nutteloos geworden erfdienstbaarheden verzoeken.
De Vlaamse Regering zal voor het opleggen en opheffen van deze erfdienstbaarheden nadere regels bepalen inzake de procedurele voorschriften die nageleefd moeten worden bij het opleggen en opheffen van dergelijke erfdienstbaarheden.
[Er kan beroep ingesteld worden conform artikel 19, tweede tot en met het vierde lid, tegen de beslissingen, vermeld in het tweede lid.]

§ 3

De beslissing om het beheer over te nemen, bedoeld in paragraaf 1, en de beslissing om erfdienstbaarheden op te leggen die nuttig zijn voor het beheer, bedoeld in paragraaf 2, worden voorafgegaan door een openbaar onderzoek. De Vlaamse Regering zal hiervoor nadere regels bepalen.
Tegen de beslissingen, bedoeld in het eerste lid, kan beroep worden ingesteld bij de provincie binnen dertig dagen na de kennisname ervan door elke belanghebbende. De provincie doet uitspraak binnen zestig dagen na ontvangst van het beroepschrift. De Vlaamse Regering kan hiervoor nadere regels bepalen.
In afwijking van het eerste lid verkrijgen de grachten die reeds het statuut van gracht van algemeen belang hebben het statuut van publieke gracht.
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 26 Decr.Vl. 26 april 2019 (BS 19 juni 2019).
§ 2 gewijzigd bij art. 3 Decr.Vl. 26 april 2024 (BS 5 juni 2024).

Artikel 24

Opgeheven worden:
1.
de wet van 7 mei 1877, op de politie der onbevaarbare en onvlotbare waterlopen;
2.
de wet van 15 maart 1950, tot wijziging van de wetgeving betreffende de onbevaarbare waterlopen, gewijzigd bij de wet van 16 februari 1954, en bij artikel 114, 9°, van de wet van 3 juni 1957, betreffende de polders;
3.
artikel 105 van de wet van 5 juli 1956, betreffende de wateringen en artikel 104 van de wet van 3 juni 1957, betreffende de polders.

Artikel 25

De Koning bepaalt de datum van inwerkingtreding van deze wet.
Inwerkingtreding
Inwerkingtreding: 1 november 1968 (art. 1 K.B. 26 maart 1968 (B.S., 9 april 1968)).