Meer info
     

03/06/1957 Polderwet
Wet van 3 juni 1957 betreffende de polders

Artikel 114

§ 1

Worden opgeheven:
De artikelen 5 tot 12 en 29 tot 42 van het keizerlijk decreet van 11 Januari 1811 houdende reglement op het bestuur en het onderhoud van de polders;
Het keizerlijk decreet van 28 December 1811 houdende reglement van algemeen bestuur voor de polders van het Schelde-departement;
Het koninklijk besluit van 21 Maart 1818 houdende bepalingen betreffende het bestuur van en het toezicht op de verdedigingswerken langs de zee en de rivieren, en waarbij dit toezicht gesteld wordt in de bevoegdheden van de Waterstaat;
Het koninklijk besluit van 22 Mei 1819 betreffende het bestuur van en het toezicht op de verdedigingswerken tegen het water van de zee en van de rivieren;
Het koninklijk besluit van 17 December 1819 waarbij het bestuur van de Openbare Werken opnieuw aan de provinciėn wordt opgedragen, voor zover het op de polders betrekking heeft;
Het koninklijk besluit van 23 Augustus 1831 betreffende de benoeming van de bestuursleden van de polders;
De wet van 5 Mei 1898 betreffende het beheer der polders;
Het koninklijk besluit van 12 Maart 1934 tot wijziging van art. 20 van voornoemd keizerlijk decreet van 28 December 1811;
Artikel 19 van de wet van 15 Maart 1950 tot wijziging van de wetgeving betreffende de onbevaarbare waterlopen, wat de polders betreft.

§ 2

Op de datum van inwerkingtreding van het algemeen politiereglement, waarin artikel 111 voorziet, worden opgeheven:
het keizerlijk decreet van 16 December 1811 houdende het politiereglement van de polders in de departementen van de Schelde, van de Scheldemondingen, van de Leie en van de twee Netes;
het koninklijk besluit van 19 Augustus 1823 houdende bepalingen betreffende de wijze om vervolgingen in te stellen tegen degenen die diefstallen van materialen ten gerieve van de dijken plegen;
artikel 138, 5° van het Wetboek van strafvordering, gewijzigd bij het Koninklijk besluit nr. 252 van 8 Maart 1936.