04/08/1981 Politie- en scheepvaartreglement voor de Belgische territoriale zee
Koninklijk besluit van 4 augustus 1981 houdende politie- en scheepvaartreglement voor de Belgische territoriale zee, de havens en de stranden van de Belgische kust
Hoofdstuk II Scheepvaartregelen
Sectie 1 Algemene bepalingen
Artikel 5
§ 1
Geen vaartuig mag de havens van de Belgische kust binnenvaren indien het om reden van zijn afmetingen of zijn diepgang of om enige andere reden een gevaar vormt of dreigt te vormen voor de veiligheid van het vaartuig zelf of van de scheepvaart, of voor de haven- en kunstwerken of voor het milieu in 't algemeen. Indien bijzondere omstandigheden dit vereisen kan de overheid echter in door haar te bepalen voorwaarden een vaartuig, dat om een der bovengenoemde redenen niet in de havens van de Belgische kust mag binnenvaren, toegang tot een der Belgische havens verlenen.
§ 2
De haven van Blankenberge is alleen toegankelijk voor pleziervaartuigen.
Artikel 6
In de havens van de Belgische kust gelden voor de binnenschepen artikel 1, achtste lid, artikel 2, eerste en tweede lid, en de artikelen 4, 5, 7 en 8 van het koninklijk besluit van 15 oktober 1935 houdende algemeen reglement der scheepvaartwegen van het Koninkrijk.
Artikel 7
§ 1
Behoudens andersluidende bijzonder bepaling moet ieder vaartuig op de romp of op de bovenbouw, op een goed zichtbare plaats, zijn naam en die van zijn thuishaven voeren. Die namen moeten in duidelijk met de achtergornd contrasterende letters aangebracht worden en bij helder weer op een afstand van ten minste 50 m leesbaar zijn. Zijn die namen op de zijkant van het schip aangebracht, dan moeten ze aan beide zijden voorkomen.
§ 2
[...]
§ 3
Met uitzondering van de vissersvaartuigen die gewoonlijk een Belgische haven aandoen, moet elk vaartuig zijn nationale vlag hijsen wanneer het een haven in- of uitvaart en bovendien telkens als de ambtenaren of bedienden van de overheid erom verzoeken.
Wetshistoriek
§ 2 opgeheven bij art. 33 K.B. 4 juni 1999 (B.S., 14 augustus 1999), met ingang van 1 oktober 1999 (art. 38).
Artikel 7bis
De reder of beheerder van een vaartuig met een brutotonnenmaat van 300 of meer dat op weg is naar een haven van de Belgische kust, deelt ten minste vierentwintig uur voor aankomst of uiterlijk op het tijdstip waarop het vaartuig de vorige haven verlaat, indien de reisduur minder dan vierentwintig uur bedraagt, of zodra de aanloophaven bekend is, indien zij nog niet bekend zou zijn of tijdens de reis wordt gewijzigd, aan de bevoegde dienst van het Vlaamse Gewest de in bijlage 8 bedoelde informatie mee.
[Tenzij anders bepaald, zijn de bepalingen van het eerste lid niet van toepassing op]:
- a)
- oorlogsschepen, marinehulpschepen of andere schepen die eigendom zijn van of in dienst bij een lid-Staat en die worden gebruikt voor een niet-commerciële openbare dienst;
- b)
- vissersschepen, traditionele schepen en pleziervaartuigen met een lengte van minder dan 45 meter;
- c)
- [...]
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 10 K.B. 17 september 2005 (B.S., 11 oktober 2005 (eerste uitg.)), met ingang van 11 oktober 2005 (art. 62).
Lid 2:
- –
- inleidende bepaling vervangen bij art. 4, 1° KB 10 september 2010 (BS 26 oktober 2010 (ed. 2)), met ingang van 30 november 2010 (art. 40);
- –
- c) opgeheven bij art. 7 KB 4 november 2014 (BS 1 december 2014).
Voorgeschiedenis
Lid 2, c) vervangen bij art. 4, 2° KB 10 september 2010 (BS 26 oktober 2010 (ed. 2)), met ingang van 30 november 2010 (art. 40).
Artikel 7ter
Ieder vaartuig met een brutotonnenmaat van 300 of meer dat zich op zee bevindt of zich naar zee begeeft, ongeacht of het tussentijds een haven aanloopt, en dat het gebied binnenvaart van een verplicht scheepsrapportagesysteem dat overeenkomstig voorschrift 11 van hoofdstuk V van het SOLAS-verdrag door de IMO is goedgekeurd en overeenkomstig de relevante richtsnoeren en criteria van de IMO mede door de Belgische Staat wordt geëxploiteerd, voldoet aan dat systeem en verstrekt dus de vereiste informatie, onverminderd de aanvullende informatie die wordt verlangd overeenkomstig IMO-resolutie A.851 (20).
[Tenzij anders bepaald, zijn de bepalingen van het eerste lid niet van toepassing op]:
- a)
- oorlogsschepen, marineschepen of andere schepen die eigendom zijn van of in dienst zijn bij een lid-Staat en die worden gebruikt voor een niet-commerciële openbare dienst;
- b)
- vissersschepen, traditionele schepen en pleziervaartuigen met een lengte van minder dan 45 meter;
- c)
- [bunkers op vaartuigen met een brutotonnenmaat van minder dan 1000 en scheepsvoorraden en uitrusting voor gebruik aan boord van alle vaartuigen.]]
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 11 K.B. 17 september 2005 (B.S., 11 oktober 2005 (eerste uitg.)), met ingang van 11 oktober 2005 (art. 62).
Lid 2:
- –
- inleidende bepaling vervangen bij art. 4, 1° KB 10 september 2010 (BS 26 oktober 2010 (ed. 2)), met ingang van 30 november 2010 (art. 40);
- –
- c) vervangen bij art. 4, 2° KB 10 september 2010 (BS 26 oktober 2010 (ed. 2)), met ingang van 30 november 2010 (art. 40).
Artikel 7quater
[§ 1
Passagiersschepen, ongeacht hun omvang, en alle andere vaartuigen met een brutotonnenmaat van 300 of meer, die internationale reizen maken en een haven van de Belgische kust aandoen, moeten zijn uitgerust met een automatisch identificatiesysteem (hierna AIS) overeenkomstig de technische en prestatienormen van hoofdstuk V van het SOLAS-verdrag.
§ 2
Passagiersschepen, ongeacht hun omvang, en alle andere vaartuigen met een brutotonnenmaat van 300 of meer, die niet-internationale reizen maken, moeten zijn uitgerust met een AIS overeenkomstig de technische en prestatienormen van hoofdstuk V van het SOLAS-verdrag.
§ 3
Passagiersschepen van minder dan 15 meter lang of met een brutotonnenmaat van minder dan 300 die niet-internationale reizen maken, worden vrijgesteld van de toepassing van de in dit artikel vastgestelde voorschriften inzake AIS.
[...]
]
§ 4
Elk vaartuig dat is uitgerust met een automatisch identificatiesysteem houdt dit te allen tijde operationeel tenzij internationale overeenkomsten, regels of normen voorzien in de bescherming van navigatiegegevens.
§ 5
[Tenzij anders bepaald, zijn de bepalingen van dit artikel niet van toepassing op]:
- a)
- oorlogsschepen, marinehulpschepen of andere schepen die eigendom zijn van of in dienst bij een lid-Staat en die worden gebruikt voor een niet-commerciële openbare dienst;
- b)
- vissersschepen, traditionele schepen en pleziervaartuigen met een lengte van minder dan 45 meter;
- c)
- [...]
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 12 K.B. 17 september 2005 (B.S., 11 oktober 2005 (eerste uitg.)), met ingang van 11 oktober 2005 (art. 62) en voor binnenschepen die in de Belgische territoriale zee varen met ingang van 1 juli 2007 (art. 48bis van dit besluit, zelf ingevoegd bij art. 23 K.B. 17 september 2005 (B.S., 11 oktober 2005 (eerste uitg.))).
§§ 1 en 2 vervangen bij art. 3 KB 25 januari 2012 (BS 15 februari 2012), met ingang van 16 maart 2012 (art. 16).
§ 3 vervangen bij art. 3 KB 25 januari 2012 (BS 15 februari 2012), met ingang van 16 maart 2012 (art. 16) en gewijzigd bij art. 8, 1° KB 4 november 2014 (BS 1 december 2014).
§ 5, enig lid:
- –
- inleidende bepaling vervangen bij art. 5, 1° KB 10 september 2010 (BS 26 oktober 2010 (ed. 2)), met ingang van 30 november 2010 (art. 40);
- –
- c) opgeheven bij art. 8, 2° KB 4 november 2014 (BS 1 december 2014).
Voorgeschiedenis
Lid 2, c) vervangen bij art. 5, 2° KB 10 september 2010 (BS 26 oktober 2010 (ed. 2)), met ingang van 30 november 2010 (art. 40).
Artikel 7quinquies
Ieder vaartuig [...] dat zich op zee bevindt of zich naar zee begeeft, ongeacht of het tussentijds een haven aanloopt, en dat het gebied binnenvaart van een verplicht scheepsrouteringssysteem dat overeenkomstig voorschrift 10 van hoofdstuk V van het SOLAS-verdrag door de IMO is goedgekeurd en dat mede door de Belgische Staat wordt geëxploiteerd, maakt van het systeem gebruik overeenkomstig de relevante richtsnoeren en criteria van de IMO.
[...]
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 13 K.B. 17 september 2005 (B.S., 11 oktober 2005 (eerste uitg.)), met ingang van 11 oktober 2005 (art. 62).
Lid 1 gewijzigd bij art. 9, 1° KB 4 november 2014 (BS 1 december 2014).
Lid 2 opgeheven bij art. 9, 2° KB 4 november 2014 (BS 1 december 2014).
Voorgeschiedenis
Lid 2:
- –
- inleidende bepaling vervangen bij art. 4, 1° KB 10 september 2010 (BS 26 oktober 2010 (ed. 2)), met ingang van 30 november 2010 (art. 40);
- –
- c) vervangen bij art. 4, 2° KB 10 september 2010 (BS 26 oktober 2010 (ed. 2)), met ingang van 30 november 2010 (art. 40).
Artikel 7sexies
Ieder vaartuig [...] dat zich op zee bevindt of zich naar zee begeeft, ongeacht of het tussentijds een haven aanloopt, en dat het gebied binnenvaart waar een verkeersbegeleidingssysteem wordt toegepast dat mede door het Vlaamse Gewest wordt geëxploiteerd, neemt deel aan dit verkeersbegeleidingssysteem en voldoet aan de regels ervan, overeenkomstig de richtsnoeren van de IMO.
[Tenzij anders bepaald, zijn de bepalingen van het eerste lid niet van toepassing op]:
- a)
- oorlogsschepen, marinehulpschepen of andere schepen die eigendom zijn van of in dienst zijn bij een lid-Staat en die worden gebruikt voor een niet-commerciële openbare dienst;
- b)
- vissersschepen, traditionele schepen en pleziervaartuigen met een lengte van minder dan 45 meter;
- c)
- [...]
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 14 K.B. 17 september 2005 (B.S., 11 oktober 2005 (eerste uitg.)), met ingang van 11 oktober 2005 (art. 62).
Lid 1 gewijzigd bij art. 10, 1° KB 4 november 2014 (BS 1 december 2014).
Lid 2:
- –
- inleidende bepaling vervangen bij art. 4, 1° KB 10 september 2010 (BS 26 oktober 2010 (ed. 2)), met ingang van 30 november 2010 (art. 40);
- –
- c) opgeheven bij art. 10, 2° KB 4 november 2014 (BS 1 december 2014).
Voorgeschiedenis
Lid 2, c) vervangen bij art. 4, 2° KB 10 september 2010 (BS 26 oktober 2010 (ed. 2)), met ingang van 30 november 2010 (art. 40).
Artikel 7septies
Passagiersschepen, ongeacht hun omvang, en alle andere vaartuigen met een brutotonnenmaat van 3 000 of meer, die internationale reizen maken en een haven van de Belgische kust aandoen, moeten zijn uitgerust met een reisgegevensrecorder (hierna VDR), overeenkomstig de technische en prestatienormen van hoofdstuk V van het SOLAS-verdrag. Vrachtschepen die vóór 1 juli 2002 zijn gebouwd, mogen zijn uitgerust met een vereenvoudigde reisgegevensrecorder (hierna S-VDR) overeenkomstig de technische en prestatienormen van hoofdstuk V van het SOLAS-verdrag.
Passagiersschepen, ongeacht hun omvang, en alle andere vaartuigen, met een brutotonnenmaat van 3 000 of meer, die op of na 1 juli 2002 zijn gebouwd en die niet-internationale reizen maken, moeten zijn uitgerust met een VDR overeenkomstig de technische en prestatienormen van hoofdstuk V van het SOLAS-verdrag.
Vrachtschepen met een brutotonnenmaat van 3 000 of meer die vóór 1 juli 2002 zijn gebouwd en die niet-internationale reizen maken, moeten worden uitgerust met een VDR of een S-VDR overeenkomstig de technische en prestatienormen van hoofdstuk V van het SOLAS-verdrag.
Passagiersschepen die uitsluitend worden gebruikt voor reizen in andere zeegebieden dan die van klasse A, zoals bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit van 11 maart 2002 inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen die voor binnenlandse reizen worden gebruikt en tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 november 1981 betreffende voorschriften voor passagiersschepen die geen internationale reis maken en die uitsluitend in een beperkt vaargebied langs de kust varen en van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement, worden vrijgesteld van de verplichting om met een VDR te zijn uitgerust.
Vaartuigen, andere dan ro-ro-passagiersschepen, die vóór 1 juli 2002 zijn gebouwd, worden vrijgesteld van de verplichting om met een VDR te worden uitgerust als kan worden aangetoond aan de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaar die daartoe aangesteld is dat de interfacing tussen een VDR en de bestaande uitrusting van het vaartuig onredelijk en onuitvoerbaar is.
Vrachtschepen die vóór 1 juli 2002 zijn gebouwd en die internationale of niet-internationale reizen maken, worden vrijgesteld van de verplichting om met een S-VDR te worden uitgerust als dergelijke schepen permanent buiten dienst worden gesteld binnen twee jaar na de in hoofdstuk V van het SOLAS-verdrag gespecificeerde tenuitvoerleggingsdatum.
Tenzij anders bepaald, zijn de bepalingen van dit artikel niet van toepassing op:
- a)
- oorlogsschepen, marinehulpschepen of andere schepen die eigendom zijn van of in dienst bij een lid-Staat en die worden gebruikt voor een niet-commerciële openbare dienst;
- b)
- vissersschepen, traditionele schepen en pleziervaartuigen met een lengte van minder dan 45 meter;
- c)
- [...]
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 12 K.B. 17 september 2005 (B.S., 11 oktober 2005 (eerste uitg.)), met ingang van 11 oktober 2005 (art. 62) en voor binnenschepen die in de Belgische territoriale zee varen met ingang van 1 juli 2007 (art. 48bis van dit besluit, zelf ingevoegd bij art. 23 K.B. 17 september 2005 (B.S., 11 oktober 2005 (eerste uitg.))) en vervangen bij art. 4 KB 25 januari 2012 (BS 15 februari 2012), met ingang van 16 maart 2012 (art. 16).
Lid 7, c) opgeheven bij art. 11 KB 4 november 2014 (BS 1 december 2014).
Voorgeschiedenis
Lid 4:
- –
- inleidende bepaling vervangen bij art. 5, 1° KB 10 september 2010 (BS 26 oktober 2010 (ed. 2)), met ingang van 30 november 2010 (art. 40);
- –
- c) vervangen bij art. 5, 2° KB 10 september 2010 (BS 26 oktober 2010 (ed. 2)), met ingang van 30 november 2010 (art. 40).
Artikel 7octies
Elk vissersvaartuig, ongeacht zijn lengte moet in de volgende gevallen zijn uitgerust met een automatisch identificatiesysteem (AIS) (klasse A) dat voldoet aan de door de IMO ntwikkelde prestatienormen:
- 1°
- dienstdoet in de Belgische territoriale wateren of de exclusieve economisch zone van België; of
- 2°
- zijn vangst aan land brengt in een Belgische haven.
Vissersvaartuigen houden dit systeem te allen tijde operationeel. In uitzonderlijke omstandigheden mag het AIS worden uitgeschakeld, wanneer dat volgens de schipper noodzakelijk is voor de veiligheid of de beveiliging van zijn vaartuig.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 6 KB 10 september 2010 (BS 26 oktober 2010 (ed. 2)), met ingang van 30 november 2010 (art. 40) en vervangen bij art. 9 KB 26 juni 2020 (BS 1 oktober 2020), met ingang van 1 oktober 2020 (art. 21).
Artikel 7novies
Vaartuigen waarop Voorschrift 19-1 van hoofdstuk V van het SOLAS-verdrag en de door de IMO aangenomen prestatienormen en functionele eisen van toepassing zijn, worden uitgerust met een LRIT-uitrusting die aan dat voorschrift voldoet, indien zij een haven van de Belgische kust aandoen.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 7 KB 10 september 2010 (BS 26 oktober 2010 (ed. 2)), met ingang van 30 november 2010 (art. 40).
Artikel 8
§ 1
Geen enkele bepaling van dit reglement ontslaat de reder, de kapitein of de bemanning van het vaartuig ervan, alle voorzorgen te nemen die volgens het gewone zeemansgebruik of door de bijzondere omstandigheden waarin het vaartuig zich bevindt, geboden zijn.
§ 2
De reder, de kapitein of de bemanning van een vaartuig houden rekening met de gevaren van de scheepvaart en met het gevaar voor aanvaring, en met de bijzondere omstandigheden, inzonderheid met de beperkingen van het gebruik van het vaartuig, waardoor het geboden mocht zijn dit reglement niet na te komen om een onmiddellijk gevaar te keren.
Artikel 9
Niemand mag, hetzij vrijwillig hetzij onvrijwillig, de veiligheid van de scheepvaart in gevaar brengen of deze scheepvaart vertragen door nalatigheid of onbekwaamheid of door maneuvers uitgevoerd in staat van dronkenschap of in een soortgelijke staat ten gevolge van het gebruik van verdovende of hallucinatieverwekkende middelen.
Sectie 2 Scheepvaartbewegingen
Artikel 10
§ 1
Onder voorbehoud van het bepaalde in de paragrafen 2 tot 11, worden de Voorschriften 4 tot 9 en 11 tot 19 aan boord van elk vaartuig nageleefd.
§ 2
Vaartuigen die de in artikel 13, § 2 voor bovenmaatse zeeschepen voorgeschreven lichten of het dagmerk niet voeren, moeten uitwijken voor vaartuigen die deze seinen wel voeren. Bovenmaatse zeeschepen die de in artikel 13, § 2 voorgeschreven seinen voeren moeten zich onderling gedragen naar de Voorschriften en naar de bepalingen van dit reglement.
§ 3
Ieder vaartuig dat in de havens van de Belgische kust een ander voertuig ontmoet, moet de rechterzijde van de vaargeul of de strook gelegen aan de rechterkant van het midden van de doorvaart houden, voor zover dit materieel mogelijk is zonder zijn veiligheid in gevaar te brengen.
§ 4
In afwijking van Voorschrift 3, g, moet een baggervaartuig dat bezig is met baggeren, zo uitwijken dat het de scheepvaart niet hindert, en zijn kabels en kettingen vieren.
§ 5
In de wateren van de havens van de Belgische kust moeten de vaartuigen tijdig hun vaart verminderen wanneer zij in de nabijheid van kunstwerken, in uitvoering zijnde werken of vaartuigen komen, zodat de door hun doorvaart veroorzaakte golfslag of zuiging geen schade kan berokkenen.
§ 6
Vaartuigen mogen niet op gelijke hoogte blijven varen, tenzij dit zonder hinder of gevaar voor de scheepvaart kan geschieden.
§ 7
Iedere kapitein of schipper moet de havenseinen welke door de overheden worden voorgeschreven en vertoond, in acht nemen.
§ 8
Vaartuigen met een lengte over alles van minder dan 20 m moeten zo dicht als veilig en uitvoerbaar is de stuurboordwal of het stuurboordstaketsel aanhouden, en in ieder geval bijtijds en ruim uit de weg van andere vaartuigen blijven.
§ 9
Zeilvaartuigen mogen niet laveren in de toegangsgeulen tot de havens van de Belgische kust of in de wateren van die havens; indien zij uitgerust zijn met middelen tot werktuiglijke voortbeweging, moeten zij deze in die wateren gebruiken.
§ 10
Pleziervaartuigen nemen in de havens van de Belgische kust de kortste weg om hun bestemming te bereiken, zonder de veiligheid van de scheepvaart in gevaar te brengen.
§ 11
Het is verboden in de vaargeulen van de havens en op de reden van die havens op enigerlei wijze te vissen. Vanaf kunstwerken of aanhorigheden van de havens mag echter met kruisnetten of lijnen worden gevist in zover daardoor de scheepvaart niet wordt gehinderd.
Artikel 11
§ 1
De vaartuigen nemen de lig-, meer- en ankerplaats in die hun door de ambtenaren of bedienden van de overheid wordt toegewezen.
De kapiteins en schippers volgen de richtlijnen op die worden gegeven in verband met de wijze van aanleggen, meren of ankeren.
§ 2
Geen enkel vaartuig mag van lig-, meer- of ankerplaats veranderen zonder de toestemming van de ambtenaren of bedienden van de overheid.
§ 3
Behoudens het bepaalde in § 4 is het verboden te ankeren of gestopt te liggen in een vaargeul. In geen geval mag men het anker werpen of het over de bodem laten krabben op plaatsen waar zich kabels, leidingen, zinkers of sluisdrempels bevinden.
§ 4
Vaartuigen die verplicht zijn in de vaargeul te ankeren of te blijven liggen, hetzij om op het tij te wachten, hetzij omdat zij niet rechtstreeks naar de toegewezen lig-, meer- of ankerplaats kunnen doorvaren, mogen de scheepvaart niet hinderen. Zij moeten zodra mogelijk zee kiezen of zich naar de hun toegewezen plaats begeven.
§ 5
Onder voorbehoud van het bepaalde in paragraaf 1 mag geen vaartuig zich in de nabijheid van een sluis ophouden.
Artikel 12
§ 1
Bij het in- en uitvaren van de sluizen, moeten de vaartuigen zich gedragen naar de bevelen van de ambtenaren of bedienden van de overheid.
§ 2
Niet door de sluizen worden gelaten de vaartuigen die geen voldoende bemanning aan boord hebben om de bewegingen met de nodige spoed uit te voeren.
§ 3
Bestaat er gevaar voor het bedienen van de sluisdeuren, dan kan de doorvaart verboden worden.
Sectie 3 Lichten, dagmerken en seinen
A Vaartuigen
Artikel 13
§ 1
Onder voorbehoud van het bepaalde in de paragrafen 2 tot 6 en in de artikelen 14 tot 16, gedraagt ieder vaartuig zich naar de Voorschriften 20, 22 tot 31 en 33 tot 38 en naar de daarin vermelde bijlagen.
§ 2
Wanneer de loods het heeft aangewezen, voert elk varend bovenmaats zeeschip in de havens van de Belgische kust, op de reden van en in de toegangsgeulen tot die havens behalve de lichten die voor varende werktuiglijk voortbewogen vaartuigen zijn voorgeschreven, drie rondom zichtbare rode lichten loodrecht ten opzichte van elkaar geplaatst en een dagmerk bestaande uit een cilinder, daar waar deze het best kunnen worden gezien.
§ 3
Elk werktuiglijk voortbewogen vaartuig dat in de havens van de Belgische kust op de reden van en in de toegangsgeulen tot die havens één of meer vaartuigen assisteert, voert, behalve de lichten die voor varende werktuiglijk voortbewogen vaartuigen voorgeschreven, vooraan een tweede wit toplicht. Indien verscheidene werktuiglijk voortbewogen vaartuigen één of meer vaartuigen assisteren, voert elk assisterend vaartuig vooraan een derde wit toplicht. Deze toplichten staan loodrecht onder elkaar.
§ 4
Werktuiglijk voortbewogen vaartuigen die voorzien zijn van een stuurinrichting aan de voorsteven en daarvan gebruik maken bij het over de achtersteven in- of uitvaren van een haven van de Belgische kust, moeten zolang zij aldus varende zijn, een dagmerk voeren bestaande uit twee zwarte bollen van tenminste 0,60 m middellijn.
De bollen worden op gelijke hoogte en op een onderlinge afstand van ten minste 2 meter gevoerd. Het dagmerk wordt vertoond daar waar het het best kan worden gezien.
Ten opzichte van de voorschriften van dit reglement moeten de vaartuigen die dat dagmerk voeren, zich gedragen en door andere vaartuigen worden beschouwd als vooruitvarende schepen en wordt te dien einde hun stuurboord voor bakboord en omgekeerd hun bakboord voor stuurboord gehouden.
§ 5
Watervliegtuigen en andere luchtvaartuigen die gebouwd zijn om op het water te maneuvreren zijn aan de Voorschriften en aan dit reglement onderworpen.
§ 6
Onder voorbehoud van de andere bepalingen van dit reglement, voert elk vaartuig dat met een bijzondere politieopdracht belast is, tijdens die opdracht, zowel bij dag als bij nacht, daar waar het het best kan worden gezien, een blauw flikkerlicht dat rondom zichtbaar is. Indien verscheidene vaartuigen het bij deze paragraaf voorgeschreven licht voeren, is de tussen die vaartuigen gelegen zone aan de scheepvaart ontzegd.
Artikel 14
§ 1
Een vaartuig dat bezig is met het leggen, onderhouden of lichten van een navigatiemerk, een onderzeese kabel of pijpleiding, en vaartuigen die bezig zijn met baggeren, opnamewerkzaamheden of werkzaamheden onder water, voeren de lichten en dagmerken voorgeschreven bij Voorschrift 27, b, en in voorkomend geval, d. De onderlinge afstand tussen de lichten en dagmerken mag ten minste 0,50 m en ten hoogste 1,83 m bedragen.
§ 2
Onder voorbehoud van de andere bepalingen van dit reglement, mag een vaartuig dat bezig is met hydrografische verrichtingen, zowel bij dag als bij nacht, daar waar dit het best gezien kan worden, een geel flikkerlicht voeren.
Artikel 15
§ 1
Benevens de in dit reglement voorgeschreven lichten en seinen, voeren zeeschepen welke in de havens, op de reden van en in de toegangsgeulen tot die havens, de in bijlage 1 vermelde gevaarlijke stoffen vervoeren, tijdens de vaart en bij het stilleggen, de in die bijlage voorgeschreven lichten en dagmerk.
§ 2
[Benevens de in dit reglement voorgeschreven lichten en seinen, voeren binnenvaartuigen, welke in de havens, op de reden van en in de toegangsgeulen tot die havens, tijdens de vaart en bij het stilleggen, de in artikel 3.14. van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk voorgeschreven tekens.]
§ 3
De Minister tot wiens bevoegdheid het bestuur van het Zeewezen en van de Binnenvaart behoort is gemachtigd om, overeenkomstig de eisen van een veilige scheepvaart, de bepalingen [in bijlage 1] in overeenstemming te brengen met de internationale normen of overeenkomsten.
Wetshistoriek
§ 2 vervangen bij art. 1, 1° KB 4 juli 2011 (BS 8 juli 2011 (ed. 1)), met ingang van 30 juni 2011 (art. 25).
§ 3 gewijzigd bij art. 1, 2° KB 4 juli 2011 (BS 8 juli 2011 (ed. 1)), met ingang van 30 juni 2011 (art. 25).
Artikel 16
§ 1
Vaartuigen die aan staketsels, kaaien of andere aanlegplaatsen, of terzijde van andere vaartuigen gemeerd liggen, voeren de lichten voorzien bij de Voorschriften voor geankerde schepen.
§ 2
Vaartuigen die gemeerd of ten anker liggen of aan de grond zitten, en vooor welke golfslag of woelingen veroorzaakt door snel voorbijvarende vaartuigen hinderlijk kan zijn, voeren:
- a)
- twee rondom zichtbare heldere lichten, loodrecht onder elkaar, het bovenste rood en het onderste wit;
- b)
- een dagmark bestaande uit een vlag of bord met twee horizontale banen van gelijke breedte waarvan de bovenste rood en de onderste wit is en bovendien wanneer het vaartuig betrokken is in duikerswerkzaamheden eveneens een dagmerk bestaande uit de A-vlag of bord van het Internationaal Seinboek.
§ 3
De lichten worden getoond overeenkomstig Voorschrift 20.
B Vaste kunstwerken
Artikel 17
Indien het vaste installaties betreft, moeten de in uitvoering zijnde werken aan hun uiterste grenzen en zo nodig daartussen aangeduid worden, daar waar het het best kan worden gezien, door een dagmerk bestaande uit twee rode vlaggen boven elkaar en door twee loodrecht geplaatste rode lichten met daarboven een groen licht, met onderlinge afstand van ten minste 0,50 m en ten hoogste 1 m. Die lichten moeten rondom op een afstand van ten minste 1 zeemijl (1852 m) zichtbaar zijn.
Steigers, dukdalven en andere kunstwerken die boven het gemiddelde laagwaterpeil uitsteken, kunnen eveneens aangeduid worden door de in dit artikel voorgeschreven lichten. Die lichten worden getoond in de omstandigheden en op de wijze bepaald in het eerste lid.
C Wrakken en gezonken vaartuigen
Artikel 18
§ 1
De ligging van wrakken en gezonken vaartuigen wordt aangeduid door middel van de lichten en dagmerken, welke in Voorschrift 30 d zijn voorgeschreven voor aan de grond zittende vaartuigen.
§ 2
Wrakken, gezonken vaartuigen en andere obstakels voor de scheepvaart mogen eveneens worden aangeduid door middel van één of meer lichtboeien of tonnen volgens het gecombineerd Kardinaal en Lateraal betonningsstelsel “A” dat in bijlage 5 is bepaald.
§ 3
Voor de toepassing van het in § 2 bedoeld betonningsstelsel, wordt als stuurboord- of bakboordzijde van het vaartuig beschouwd de zijde, welke een van zee komend vaartuig aan zijn stuurboord-of bakboordkant heeft, met dien verstande dat wat de kustroute betreft, het gehele gebied wordt geacht als deel uitmakend van de toegangsweg naar de Schelde.
Sectie 4 Verplichtingen van eigenaars, exploitanten, kapiteins of schippers van vaartuigen
Artikel 19
§ 1
Ieder kapitein of schipper of bij dezes ontstentenis, iedere eigenaar of exploitant van een vaartuig is gehouden:
- 1°
- zijn vaartuig behoorlijk vast te maken of te verankeren;
- 2°
- het vaartuig zo bij nacht als bij dag te bewaken of te doen bewaken;
- 3°
- steeds de nodige manschappen aan boord te hebben of onmiddellijk ter beschikking te stellen, om de maneuvers die door de ambtenaren of bedienden van de overheid zouden bevolen worden, onmiddellijk te kunnen uitvoeren;
- 4°
- aan dek van een geankerd vaartuig voldoende bemanning te houden om het zwaaien van het vaartuig bij het kenteren van het tij gade te doen slaan, en om bijtijds de vereiste maneuvers te kunnen uitvoeren, onder meer, om het schip sneller te doen zwaaien of om meer ketting te steken;
- 5°
- tuig- of takelwerk dat buiten boord uitsteekt in te halen, wanneer het zo geplaatst is dat het de veiligheid van de scheepvaart of de goede orde in de aanhorigheden van de haven in gevaar kan brengen;
- 6°
- wanneer het vaartuig gemeerd ligt, het buitenste anker, en wanneer het de sluizen nadert en doorvaart, alle ankers in kluis te trekken;
- 7°
- de aan staketsels en kaaien of ter zijde van andere vaartuigen liggende of gemeerde vaartuigen, buitenboord te voorzien van behoorlijke onzinkbare wrijfhouten of -worsten;
- 8°
- gevolg te geven aan elk verzoek om een tros aan te nemen en vast te maken, en eventueel eigen meertouwen los te gooien om het verhalen van andere vaartuigen te vergemakkelijken;
- 9°
- elke voorzorgsmaatregel te treffen opdat het proefdraaien van motor met ingeschakelde schroeven geen schade aan derden zou kunnen veroorzaken.
§ 2
In de havens van de Belgische kust zijn artikel 528, eerste, tweede en vijfde lid, en de artikelen 529 en 531 van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming van toepassing.
Artikel 20
§ 1
Het is verboden sluisdeuren en draaibruggen als steunpunten te gebruiken.
§ 2
Ongeacht hun lig- of meerplaats mogen vaartuigen slechts aan de daartoe dienende bolders, palen, meer- en kabelringen worden vastgemeerd. Het is inzonderheid verboden vaartuigen vast te maken aan ladders, palen, oplangers, steunbalken, bovenbalken van borstweringen van staketsels en kaaien, alsook aan gelijk welke bebakeningsinrichting.
§ 3
Het is verboden een vaartuig vast te meren aan een lichtschip of aan een daartoe niet bestemde boei.
Het is eveneens verboden het anker te werpen binnen de zwaaikring van een lichtschip of een boei.
§ 4
Het is verboden het scheepsverkeer in de vaargeul te belemmeren, onder meer door het spannen van meerlijnen. Is het voor het verhalen van een vaartuig nodig een meerlijn over de vaargeul te brengen, dan moet deze tijdig losgemaakt of gevierd worden om een ander vaartuig te laten voorbijvaren.