Meer info
     

08/06/1867 Strafwetboek
Strafwetboek van 8 juni 1867

Afdeling VI Straffen aan de drie soorten van misdrijven gemeen

Onderafdeling I De geldboete op natuurlijke personen toepasselijk
Wetshistoriek
Opschrift ingevoegd bij art. 7 W. 4 mei 1999 (B.S., 22 juni 1999 (eerste uitg.)).
Artikel 38
De geldboete wegens overtreding bedraagt ten minste een [euro] en ten hoogste vijfentwintig [euro], behoudens de bij de wet uitgezonderde gevallen.
De geldboete wegens misdaad of wanbedrijf bedraagt ten minste zesentwintig [euro].
De geldboeten worden geïnd ten bate van de Staat.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 39
Wanneer verscheidene personen wegens een zelfde misdrijf worden veroordeeld, wordt de geldboete uitgesproken tegen ieder van hen persoonlijk.

Artikel 40
Bij gebreke van betaling binnen twee maanden te rekenen van het arrest of van het vonnis, indien het op tegenspraak, of te rekenen van de betekening, indien het bij verstek is gewezen, kan de geldboete worden vervangen door gevangenisstraf, waarvan de duur bij het vonnis of het arrest van veroordelingen wordt bepaald en die zes maanden niet zal te boven gaan voor hen die wegens misdaad, drie maanden voor hen die wegens wanbedrijf, en drie dagen voor hen die wegens overtreding zijn veroordeeld.
Veroordeelden die aan vervangende gevangenisstraf zijn onderworpen, kunnen in de inrichting worden gehouden waar zij de hoofdstraf hebben ondergaan.
Indien alleen geldboete is uitgesproken, wordt de gevangenisstraf, te ondergaan bij gebreke van betaling, gelijkgesteld met correctionele gevangenisstraf of met politiegevangenisstraf, al naar de aard van de veroordeling.

Artikel 41
In alle gevallen kan de veroordeelde zich van die gevangenisstraf bevrijden door de geldboete te betalen; hij kan zich niet onttrekken aan het verhaal op zijn goederen door aan te bieden de gevangenisstraf te ondergaan.
Onderafdeling II De geldboete op rechtspersonen toepasselijk
Wetshistoriek
Onderafdeling II (art. 41bis) ingevoegd bij art. 8 W. 4 mei 1999 (B.S., 22 juni 1999 (eerste uitg.)).
Artikel 41bis

§ 1

De geldboeten toepasselijk op misdrijven gepleegd door rechtspersonen, zijn:
In criminele en correctionele zaken:
wanneer de wet op het feit levenslange vrijheidsstraf stelt: geldboete van tweehonderdveertig duizend [euro] tot zevenhonderdtwintigduizend [euro];
wanneer de wet op het feit vrijheidsstraf en geldboete stelt, of een van de straffen alleen: geldboete van minimum vijfhonderd [euro] vermenigvuldigd met het getal van de maanden van de minimumvrijheidsstraf, doch niet lager dan de minimumgeldboete op het feit gesteld; met als maximum tweeduizend [euro] vermenigvuldigd met het getal van de maanden van de maximumvrijheidsstraf, doch niet lager dan het dubbele van de maximumgeldboete op het feit gesteld;
wanneer de wet op het feit enkel geldboete stelt: geldboete met minimum en maximum als door de wet op het feit gesteld.
In politiezaken:
geldboete van vijfentwintig [euro] tot tweehonderdvijftig [euro].

§ 2

Voor het bepalen van de straf bedoeld in § 1 zijn de bepalingen van boek I van toepassing.]
Wetshistoriek
§ 1gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 8 W. 4 mei 1999 (B.S., 22 juni 1999 (eerste uitg.)).
Onderafdeling III Bijzondere verbeurdverklaring
Wetshistoriek
Opschrift ingevoegd bij art. 9 W. 4 mei 1999 (B.S., 22 juni 1999 (eerste uitg.)).
Artikel 42
Bijzondere verbeurdverklaring wordt toegepast:
Op de zaken die het voorwerp van het misdrijf uitmaken, en op die welke gediend hebben of bestemd waren tot het plegen van het misdrijf, wanneer zij eigendom van de veroordeelde zijn;
Op de zaken die uit het misdrijf voortkomen;
[Op de vermogensvoordelen die rechtstreeks uit het misdrijf zijn verkregen, op de goederen en waarden die in de plaats ervan zijn gesteld en op de inkomsten uit de belegde voordelen.]
Wetshistoriek
Enig lid, 3° ingevoegd bij art. 1 W. 17 juli 1990 (B.S., 15 augustus 1990).

Artikel 43
Bij misdaad of wanbedrijf wordt bijzondere verbeurdverklaring [toepasselijk op de zaken bedoeld in artikel 42, 1° en 2°] altijd uitgesproken.
Bij overtreding wordt zij slechts uitgesproken in de gevallen bij de wet bepaald.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 17 juli 1990 (B.S., 15 augustus 1990).

Artikel 43bis
[Bijzondere verbeurdverklaring toepasselijk op de zaken bedoeld in artikel 42, 3°, kan door de rechter in elk geval worden uitgesproken, maar slechts voorzover zij door de procureur des Konings schriftelijk wordt gevorderd.]
Indien de zaken niet kunnen worden gevonden in het vermogen van de veroordeelde, raamt de rechter de geldwaarde ervan en heeft de verbeurdverklaring betrekking op een daarmee overeenstemmend bedrag.
Ingeval de verbeurdverklaarde zaken aan de burgerlijke partij toebehoren, zullen zij aan haar worden teruggegeven. De verbeurdverklaarde zaken zullen haar eveneens worden toegewezen ingeval de rechter de verbeurdverklaring uitgesproken heeft omwille van het feit dat zij goederen en waarden vormen die door de veroordeelde in de plaats gesteld zijn van de zaken die toebehoren aan de burgerlijke partij of omdat zij het equivalent vormen van zulke zaken in de zin van het tweede lid van dit artikel.
Iedere andere derde die beweert recht te hebben op de verbeurdverklaarde zaak, zal dit recht kunnen laten gelden binnen een termijn en volgens modaliteiten bepaald door de Koning.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 3 W. 17 juli 1990 (B.S., 15 augustus 1990) en gewijzigd bij art. 2 W. 19 december 2002 (B.S., 14 februari 2003 (tweede uitg.)).

Artikel 43ter
De bijzondere verbeurdverklaring die van toepassing is op de zaken bedoeld [in de artikelen 42, 43bis en 43quater], kan eveneens worden uitgesproken wanneer die zaken zich buiten het grondgebied van de Belgische Staat bevinden.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 12 W. 20 mei 1997 (B.S., 3 juli 1997) en gewijzigd bij art. 3 W. 19 december 2002 (B.S., 14 februari 2003 (tweede uitg.)).

Artikel 43quater

§ 1

Onverminderd artikel 43bis, derde en vierde lid, kunnen op vordering van de procureur des Konings de in § 2 bedoelde vermogensvoordelen, de goederen en waarden die in de plaats ervan zijn gesteld en de inkomsten uit de belegde voordelen, die worden gevonden in het vermogen of in het bezit van een persoon, verbeurd verklaard worden of kan zulke persoon veroordeeld worden tot betaling van een bedrag dat door de rechter wordt geraamd als zijnde overeenstemmend met de waarde van deze zaken, indien deze persoon schuldig werd bevonden:
a)
[hetzij aan één of meer van de strafbare feiten bedoeld in:
artikel 136sexies en artikel 136septies, 1°;
[1°bis
artikel 137, voor zover deze strafbare feiten gestraft worden met een van de straffen bedoeld in artikel 138, § 1, 4° tot en met 10°, en van dien aard zijn dat zij financieel gewin kunnen opleveren, alsook artikel 140, voor zover deze misdaad of dit wanbedrijf van dien aard is dat het financieel gewin kan opleveren;]
de artikelen 246 tot 251, en artikel 323;
2°bis
[de artikelen 433sexies, 433septies[, 433octies, 433undecies en 433duodecies];]
de artikelen 504bis en 504ter, en artikel 323;
artikel 2bis, § 1, van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de gifstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica, in zoverre de feiten betrekking hebben op de invoer, de uitvoer, de vervaardiging, de verkoop of het te koop stellen van de in dat artikel bedoelde middelen en stoffen, of § 3, b), of § 4, b), van dezelfde wet;
[de artikelen 77ter, 77quater en 77quinquies] van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
artikel 10, § 1, 2°, van de wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale, antihormonale, beta-adrenergische of productiestimulerende werking.]
b)
hetzij aan de strafbare feiten omschreven in artikel 324ter of van een of meer van de hierna bedoelde strafbare feiten wanneer ze gepleegd zijn in het raam van een criminele organisatie, zoals bepaald in artikel 324bis:
[1°
de artikelen 162, 163, 173, 180 en 186;]
[1°bis
de artikelen 379 of 380[en 383bis, § 1];
de artikelen 468, 469, 470, 471 of 472;
artikel 475;
de artikelen 477, 477bis, 477ter, 477quater, 477quinquies, 477sexies of 488bis;
artikel 505, met uitzondering van de zaken die gedekt zijn door artikel 42, 1°;
[5°bis
artikel 2quater, 4°, van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen;]
artikel 10 van de wet van 5 augustus 1991 betreffende de in-, uit- en doorvoer van wapens, munitie en speciaal voor militair gebruik dienstig materieel en daaraan verbonden technologie;
artikel 1 van het koninklijk besluit van 12 april 1974 betreffende sommige verrichtingen in verband met stoffen met hormonale, anti-hormonale, anabole, anti-infectieuze, anti-parasitaire en anti-inflammatoire werking, welk artikel betrekking heeft op strafbare feiten waarop overeenkomstig de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de gifstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica straffen worden gesteld;
de artikelen 3 en 5 van het koninklijk besluit van 5 februari 1990 betreffende sommige stoffen met beta-adrenergische werking, welke artikelen betrekking hebben op strafbare feiten waarop overeenkomstig de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen straffen worden gesteld.
c)
hetzij aan meerdere strafbare feiten die gezamenlijk worden vervolgd, en waarvan de ernst, de finaliteit en de onderlinge afstemming, de rechtbank toelaat zeker en noodzakelijk te besluiten dat deze feiten werden gepleegd in het kader [van ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd.]

§ 2

De verbeurdverklaring zoals bedoeld in § 1 kan worden uitgesproken tegen de daders, mededaders en medeplichtigen die werden veroordeeld wegens één of meerdere van de in dit artikel opgesomde misdrijven en onder de in § 1 bepaalde voorwaarden, wanneer de veroordeelde over een relevante periode verdere vermogensvoordelen heeft ontvangen terwijl er ernstige en concrete aanwijzingen zijn dat deze voordelen voortspruiten, uit het misdrijf waarvoor hij werd veroordeeld, of uit identieke feiten, en de veroordeelde het tegendeel niet geloofwaardig maakt.
Dit tegendeel kan tevens geloofwaardig gemaakt worden door elke derde die beweert recht te hebben op deze voordelen.

§ 3

Als relevante periode in de zin van dit artikel wordt aanzien de periode van vijf jaar voorafgaand aan de inverdenkingstelling van de persoon tot de datum van de uitspraak.
De ernstige en concrete aanwijzingen bedoeld in § 2 kunnen worden geput uit alle geloofwaardige elementen die op regelmatige wijze aan de rechtbank worden overlegd, en die wijzen op een onevenwicht van enig belang tussen enerzijds de tijdelijke of blijvende aangroei van het vermogen en de bestedingen van de veroordeelde in de relevante periode die door het openbaar ministerie wordt aangetoond, en anderzijds de tijdelijke of blijvende aangroei van het vermogen en de bestedingen van de veroordeelde in deze periode, waarvan hij kan geloofwaardig maken dat ze niet voortspruiten uit de feiten waarvoor hij werd veroordeeld of uit identieke feiten.
Onder identieke feiten worden verstaan de feiten die behoren tot de misdrijfomschrijvingen die zijn bepaald in § 1 en die vallen onder:
a)
ofwel dezelfde omschrijving als het misdrijf dat het voorwerp uitmaakt van de veroordeling:
b)
ofwel een aanverwante omschrijving, op voorwaarde dat deze is opgenomen onder dezelfde rubriek van § 1, a), als het misdrijf dat het voorwerp uitmaakt van de veroordeling.
Wanneer de rechtbank de bijzondere verbeurdverklaring in de zin van dit artikel oplegt, kan zij beslissen geen rekening te houden met een door haar te bepalen deel van de relevante periode of met door haar te bepalen inkomsten, goederen en waarden, indien zij zulks gepast acht om de veroordeelde niet te onderwerpen aan een onredelijk zware straf.

§ 4

Het vermogen dat ter beschikking staat van een criminele organisatie moet verbeurd verklaard worden, onder voorbehoud van de rechten van derden te goeder trouw.]
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 4 W. 19 december 2002 (B.S., 14 februari 2003 (tweede uitg.)).
§ 1, enig lid:
a) vervangen bij art. 2 W. 5 augustus 2003 (B.S., 7 augustus 2003 (tweede uitg.)), met ingang van 7 augustus 2003 (art. 29, § 1);
a), 1°bis ingevoegd bij art. 390 W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.));
a), 2°bis ingevoegd bij art. 3, 1° W. 10 augustus 2005 (B.S., 2 september 2005 (eerste uitg.)) en gewijzigd bij art. 2 W. 9 februari 2006 (B.S., 28 februari 2006 (tweede uitg.));
a), 5° gewijzigd bij art. 3, 2° W. 10 augustus 2005 (B.S., 2 september 2005 (eerste uitg.));
b), 1° ingevoegd bij art. 391, 1° W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.));
b), oorspronkelijk 1° vernummerd tot 1bis bij art. 391, 2° W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.));
b), 5°bis ingevoegd bij art. 391, 3° W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.));
c° gewijzigd bij art. 14 Wet 15 juli 2013 (BS 19 juli 2013 (ed. 2)).