§ 1
De geldboeten toepasselijk op misdrijven gepleegd door rechtspersonen, zijn:
In criminele en correctionele zaken:
- –
- wanneer de wet op het feit levenslange vrijheidsstraf stelt: geldboete van tweehonderdveertig duizend [euro] tot zevenhonderdtwintigduizend [euro];
- –
- wanneer de wet op het feit vrijheidsstraf en geldboete stelt, of een van de straffen alleen: geldboete van minimum vijfhonderd [euro] vermenigvuldigd met het getal van de maanden van de minimumvrijheidsstraf, doch niet lager dan de minimumgeldboete op het feit gesteld; met als maximum tweeduizend [euro] vermenigvuldigd met het getal van de maanden van de maximumvrijheidsstraf, doch niet lager dan het dubbele van de maximumgeldboete op het feit gesteld;
- –
- wanneer de wet op het feit enkel geldboete stelt: geldboete met minimum en maximum als door de wet op het feit gesteld.
In politiezaken:
- –
- geldboete van vijfentwintig [euro] tot tweehonderdvijftig [euro].
§ 2
Voor het bepalen van de straf bedoeld in § 1 zijn de bepalingen van boek I van toepassing.]
§ 1gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).
Ingevoegd bij art. 8 W. 4 mei 1999 (B.S., 22 juni 1999 (eerste uitg.)).