08/06/1867 Strafwetboek
Strafwetboek van 8 juni 1867
Hoofdstuk III Misdaden tegen de inwendige veiligheid van de Staat
Artikel 124
De aanslag met het oogmerk om burgeroorlog te verwekken door de burgers of inwoners tegen elkaar te wapenen of hen aan te zetten zich tegen elkaar te wapenen, wordt gestraft met [hechtenis van vijftien jaar tot twintig jaar].
De samenspanning met hetzelfde oogmerk gesmeed, wordt gestraft met hechtenis van tien jaar tot vijftien jaar, indien enige daad is gepleegd om de uitvoering ervan voor te bereiden; en met hechtenis van vijf jaar tot tien jaar, in het tegenovergestelde geval.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 35 W. 23 januari 2003 (B.S., 13 maart 2003 (eerste uitg.)), met ingang van 13 maart 2003 (art. 128).
Artikel 125
[De aanslag met het oogmerk om verwoesting, mensenslachting of plundering in een of meer gemeenten aan te richten, wordt gestraft met opsluiting van vijftien jaar tot twintig jaar.
De samenspanning met hetzelfde oogmerk gesmeed, wordt gestraft met opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar indien enige daad is gepleegd om de uitvoering ervan voor te bereiden; met opsluiting van vijf jaar tot tien jaar in het tegenovergestelde geval.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 36 W. 23 januari 2003 (B.S., 13 maart 2003 (eerste uitg.)), met ingang van 13 maart 2003 (art. 128).
Artikel 126
Met hechtenis van vijf jaar tot tien jaar worden gestraft zij die gewapende krijgsbenden lichten of doen lichten, krijgslieden aanwerven of ronselen, doen aanwerven of doen ronselen, of hun hetzij wapens, hetzij munitie leveren of verschaffen, zonder bevel of verlof van de Regering.
Artikel 127
Met hechtenis van vijf jaar tot tien jaar worden gestraft:
- Zij die, zonder recht of wettige reden, het bevel nemen over een legerkorps, over troepen, over een oorlogsschip, een versterkte plaats, een post, een haven, een stad;
- Zij die tegen het bevel van de Regering enig militair bevel behouden;
- Bevelhebbers die hun leger of hun troep bijeenhouden nadat de afdanking of de ontbinding ervan is gelast.
Artikel 128
Hij die zich aan het hoofd van gewapende benden stelt of daarin enige functie vervult of enig bevel voert, hetzij om zich van openbare gelden meester te maken, hetzij om domeinen, eigendommen, plaatsen, steden, vestingen, posten, magazijnen, arsenalen, havens, schepen of vaartuigen van de Staat te overweldigen, hetzij om de openbare macht bij haar optreden tegen de daders van die misdaden aan te vallen of te weerstaan, wordt gestraft met [hechtenis van vijftien jaar tot twintig jaar].
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 37 W. 23 januari 2003 (B.S., 13 maart 2003 (eerste uitg.)), met ingang van 13 maart 2003 (art. 128).
Artikel 129
Indien die benden tot doel hebben, hetzij openbare eigendommen of eigendommen van de Staat, of eigendommen van een algemeenheid van burgers te plunderen of te verdelen, hetzij de openbare macht bij haar optreden tegen de daders van die misdaden aan te vallen of te weerstaan, worden zij die zich aan het hoofd van die benden stellen of die daarin enige functie vervullen of enig bevel voeren, gestraft met [opsluiting] van vijftien jaar tot twintig jaar.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 38 W. 23 januari 2003 (B.S., 13 maart 2003 (eerste uitg.)), met ingang van 13 maart 2003 (art. 128).
Artikel 130
De straffen in de twee vorige artikelen onderscheidenlijk bepaald, zijn toepasselijk op hen die de vereniging leiden, de benden lichten of doen lichten, inrichten of doen inrichten.
Artikel 131
Ingeval een van de misdaden, in de artikelen 101, 102, 103 en 104 omschreven, door een bende wordt gepleegd, worden de bij die artikelen bepaalde straffen toegepast op allen, zonder onderscheid van graad, die van de bende deel uitmaken en op de plaats van de oproerige bijeenkomst worden gevat.
Met dezelfde straffen wordt gestraft hij die, hoewel niet ter plaatse gevat, het oproer leidt of in de bende enige bediening uitoefent of enig bevel voert.
Artikel 132
Ingeval de oproerige bijeenkomst niet een van de misdaden, in de artikelen 101, 102, 103 en 104 omschreven, tot voorwerp of tot gevolg heeft, worden de personen die van de hierboven bedoelde benden deel uitmaken, zonder daarin enig bevel te voeren of enige bediening uit te oefenen, en die ter plaatse worden gevat, gestraft met de straf onmiddellijk lager dan die welke tegen de leiders of bevelvoerders van die benden wordt uitgesproken.
Artikel 133
Zij die, bekend met het doel of de aard van die benden, aan deze of aan hun afdelingen, een onderdak, een schuilplaats of een vergaderplaats verschaffen, worden gestraft, in de gevallen van de artikelen 101, 102, 103 en 128, met [opsluiting van vijf jaar tot tien jaar], en, in de gevallen van de artikelen 104 en 127, met hechtenis van vijf jaar tot tien jaar.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 39 W. 23 januari 2003 (B.S., 13 maart 2003 (eerste uitg.)), met ingang van 13 maart 2003 (art. 128).
Artikel 134
Geen straf wordt uit hoofde van oproer uitgesproken tegen hen die van die benden deel uitmaken zonder daarin enig bevel te voeren en zonder daarin enige bediening of enige functie te vervullen en die zich verwijderen op de eerste waarschuwing van de burgerlijke of de militaire overheid, of zelfs naderhand, wanneer zij buiten de plaats van de oproerige bijeenkomst worden gevat zonder tegenstand te bieden en zonder wapens.
Zij worden echter gestraft wegens de andere misdaden of wanbedrijven die zij persoonlijk hebben gepleegd.
Artikel 135
Onder het woord wapens worden begrepen alle toestellen, werktuigen, gereedschappen of andere snijdende, stekende of kneuzende voorwerpen die men heeft ter hand genomen om te doden, te wonden of te slaan, zelfs indien men geen gebruik ervan gemaakt heeft.
Artikel 135bis
Hij die, rechtstreeks of onrechtstreeks, van een vreemde persoon of van een vreemde organisatie giften, geschenken, leningen of andere voordelen in enigerlei vorm ontvangt, ten einde geheel of ten dele te worden bestemd of gebruikt tot het voeren of te vergoeden, in België, van een werkzaamheid of een propaganda, die de integriteit, de soevereiniteit of de onafhankelijkheid van het Rijk kunnen aantasten of de trouw die de burgers aan de Staat en aan de instellingen van het Belgische volk zijn verschuldigd, kunnen doen wankelen, wordt gestraft met gevangenisstraf van zes maanden tot vijf jaar en met geldboete van duizend [euro] tot twintigduizend [euro].
In alle gevallen van overtreding van deze bepaling worden de ontvangen zaken verbeurd verklaard; artikel 9 van de wet van 31 mei 1888 is niet van toepassing op die verbeurdverklaring.
De ontzetting van de uitoefening van de rechten, genoemd in [artikel 31, eerste lid], of van sommige van die rechten kan worden uitgesproken voor een termijn van vijf jaar tot tien jaar.]
Redactionele opmerking
Artikel 9 van de wet van 31 mei 1888 is opgeheven bij art. 20, § 1 W. 29 juni 1964 (B.S., 17 juli 1964).
Wetshistoriek
Ingevoegd bij enig art. W. 20 juli 1939 (B.S., 26 juli 1939), gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9) en bij art. 9 Wet 14 april 2009 (BS 15 april 2009 (ed. 3)), met ingang van 15 april 2009 (art. 70).
Artikel 135ter
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 99 W. 15 juni 1951 (B.S., 6 juli 1951) en opgeheven bij art. 7 W. 1 augustus 1979 (B.S., 24 augustus 1979).
Artikel 135quater
Met gevangenisstraf [van drie maanden tot 2 jaar], wordt gestraft hij die van een minderjarige verkrijgt dat deze zonder toestemming van zijn ouders, zijn voogd of zijn curator dienst neemt in een vreemd leger of een vreemde troep.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij enig art. W. 23 juni 1961 (B.S., 7 juli 1961) en gewijzigd bij art. 6 W. 1 augustus 1979 (B.S., 24 augustus 1979).
Artikel 135quinquies
De poging tot de wanbedrijven in de artikelen 135ter en 135quater omschreven wordt gestraft met dezelfde straffen.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij enig art. W. 23 juni 1961 (B.S., 7 juli 1961).