Meer info
     

10/12/1982 VN-zeerechtverdrag
Verdrag van 10 december 1982 van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee

Deel VI Continentaal plat

Artikel 76 Begripsomschrijving van het continentale plat

1.
Het continentale plat van een kuststaat omvat de zeebodem en de ondergrond van de onder water gelegen gebieden die zich buiten zijn territoriale zee uitstrekken door de natuurlijke voortzetting van zijn landterritorium tot de buitenste grens van de continentale rand, of tot een afstand van 200 zeemijl van de basislijnen vanwaar de breedte van de territoriale zee wordt gemeten wanneer de buitenste grens van de continentale rand zich niet tot die afstand uitstrekt.
2.
Het continentale plat van een kuststaat strekt zich niet verder uit dan de grenzen bepaald in de leden 4 tot en met 6.
3.
De continentale rand omvat de onder water gelegen voortzetting van de landmassa van de kuststaat en bestaat uit de zeebodem en ondergrond van het plat, de helling en de voet. Deze rand omvat niet de diepe oceaanbodem met de oceaanruggen of de ondergrond daarvan.
4.
a)
Voor de toepassing van dit verdrag stelt de kuststaat de buitenste grens van de continentale rand vast wanneer deze zich verder uitstrekt dan 200 zeemijl van de basislijnen vanwaar de breedte van de territoriale zee wordt gemeten door:
i)
een lijn, getrokken overeenkomstig lid 7, uitgaande van de uiterste vaste punten bij elk waarvan de dikte van de sedimentaire rotsen ten minste 1 procent is van de kortste afstand van een zodanig punt tot de voet van de continentale helling; of
ii)
een lijn, getrokken overeenkomstig lid 7, uitgaande van vaste punten niet verder dan 60 zeemijl van de voet van de continentale helling.
b)
Bij gebreke van bewijs van het tegendeel wordt de voet van de continentale helling bepaald als het punt van de maximale verandering van de hellingshoek aan zijn basis.
5.
De vaste punten die de lijn bepalen van de buitengrenzen van het continentale plat op de zeebodem, getrokken overeenkomstig lid 4, onder a), i) en ii), mogen ofwel niet verder liggen dan 350 zeemijl van de basislijnen vanwaar de breedte van de territoriale zee wordt gemeten ofwel niet verder liggen dan 100 zeemijl van de 2 500-meter-isobath, die de lijn is welke de diepten van 2500 meter verbindt.
6.
Niettegenstaande de bepalingen van lid 5 mag op onderzeese ruggen de buitengrens van het continentale plat niet meer belopen dan 350 zeemijl van de basislijnen vanwaar de breedte van de territoriale zee wordt gemeten. Dit lid is niet van toepassing op onderzeese bodemverheffingen die natuurlijke onderdelen van de continentale rand zijn, zoals de hoogvlakten, opgaande hellingen, drempels, banken en uitsteeksels.
7.
De kuststaat legt de buitengrenzen van zijn continentale plat vast, waar dat plat zich verder uitstrekt dan 200 zeemijl van de basislijnen vanwaar de breedte van de territoriale zee wordt gemeten, door rechte lijnen van niet langer dan 60 zeemijl lengte, die vaste punten verbinden, omschreven door breedte- en lengtecoördinaten.
8.
Gegevens omtrent de grenzen van het continentale plat dat zich verder uitstrekt dan 200 zeemijl vanaf de basislijnen vanwaar de breedte van de territoriale zee wordt gemeten, dienen door de kuststaat te worden voorgelegd aan de Commissie inzake de grenzen van het continentale plat, in het leven geroepen ingevolge bijlage II op basis van een billijke geografische vertegenwoordiging. De Commissie doet de kuststaten aanbevelingen inzake aangelegenheden betreffende de vaststelling van de buitengrenzen van hun continentale plat. De grenzen van het plat, door de kuststaat vastgesteld op basis van deze aanbevelingen, zijn definitief en bindend.
9.
De kuststaat legt bij de secretaris-generaal van de Verenigde Naties kaarten en van belang zijnde informatie, met inbegrip van geodetische gegevens, neder, door middel waarvan de buitengrenzen van het continentale plat duurzaam worden beschreven. De secretaris-generaal geeft hieraan naar behoren bekendheid.
10.
De bepalingen van dit artikel laten onverlet de kwestie van de afbakening van het continentale plat tussen staten met tegenover elkaar liggende of aan elkaar grenzende kusten.

Artikel 77 Rechten van de kuststaat op het continentale plat

1.
De kuststaat oefent over het continentale plat soevereine rechten uit ter exploratie en exploitatie van de natuurlijke rijkdommen van het plat.
2.
De in lid 1 bedoelde rechten zijn exclusief in die zin dat, indien de kuststaat het continentale plat niet exploreert of de natuurlijke rijkdommen ervan niet exploiteert, niemand deze werkzaamheden mag gaan verrichten dan met de uitdrukkelijke toestemming van de kuststaat.
3.
De rechten van de kuststaat op het continentale plat zijn niet afhankelijk van een daadwerkelijke of fictieve bezetting of van enige uitdrukkelijke proclamatie.
4.
De in dit deel bedoelde natuurlijke rijkdommen bestaan uit de minerale en andere niet-levende rijkdommen van de zeebodem en de ondergrond, alsmede uit levende organismen die tot de sedentaire soorten behoren, dat wil zeggen organismen die ten tijde dat ze geoogst kunnen worden, hetzij zich onbeweeglijk op of onder de zeebodem bevinden, hetzij zich niet kunnen verplaatsen dan in voortdurend fysiek contact met de zeebodem of de ondergrond.

Artikel 78 Juridische status van de bovengelegen wateren en het luchtruim boven die wateren en de rechten en vrijheden van andere staten

1.
De rechten van de kuststaat op het continentale plat doen geen afbreuk aan de juridische status van de bovengelegen wateren of van het luchtruim boven die wateren.
2.
De uitoefening van de rechten van de kuststaat over het continentale plat mag geen inbreuk maken op of leiden tot ongerechtvaardigde belemmering van de scheepvaart en andere rechten en vrijheden van andere staten, zoals bepaald in dit verdrag.

Artikel 79 Onderzeese kabels en pijpleidingen op het continentale plat

1.
Alle staten zijn gerechtigd onderzeese kabels en pijpleidingen op het continentale plat te leggen, overeenkomstig de bepalingen van dit artikel.
2.
Onder voorbehoud van zijn recht redelijke maatregelen te nemen voor de exploratie van het continentale plat en de exploitatie van de natuurlijke rijkdommen daarvan en het voorkomen, verminderen en bestrijden van verontreiniging door pijpleidingen, mag de kuststaat het leggen of het onderhoud van onderzeese kabels of pijpleidingen niet belemmeren.
3.
Het tracé van de pijpleidingen die op het continentale plat worden gelegd, is onderworpen aan de toestemming van de kuststaat.
4.
Niets in dit deel doet afbreuk aan het recht van de kuststaat voorwaarden te stellen voor kabels of pijpleidingen die zijn gebied of territoriale zee binnenkomen, of aan zijn rechtsmacht over kabels en pijpleidingen, aangelegd of gebruikt in verband met de exploratie van zijn continentale plat of de exploitatie van de rijkdommen daarvan of de werkzaamheden van kunstmatige eilanden, installaties en inrichtingen die zich onder zijn rechtsmacht bevinden.
5.
Bij het leggen van onderzeese kabels of pijpleidingen houden de staten naar behoren rekening met reeds aanwezige kabels of pijpleidingen. Inzonderheid dienen de mogelijkheden voor het herstellen van bestaande kabels en pijpleidingen niet te worden aangetast.

Artikel 80 Kunstmatige eilanden, installaties en inrichtingen op het continentale plat

Artikel 60 is mutatis mutandis van toepassing op kunstmatige eilanden, installaties en inrichtingen op het continentale plat.

Artikel 81 Boren op het continentale plat

De kuststaat bezit het exclusieve recht machtiging te verlenen tot het boren op het continentale plat voor alle doeleinden en hiervoor regels te stellen.

Artikel 82 Betalingen en bijdragen met betrekking tot de exploitatie van het continentale plat dat zich verder uitstrekt dan 200 zeemijl

1.
De kuststaat verricht betalingen of levert bijdragen in natura met betrekking tot de exploitatie van de niet-levende rijkdommen van het continentale plat dat zich verder uitstrekt dan 200 zeemijl vanaf de basislijnen vanwaar de breedte van de territoriale zee wordt gemeten.
2.
De betalingen en bijdragen geschieden jaarlijks met betrekking tot de totale productie op een plaats na de eerste vijf jaar van productie op die plaats. Voor het zesde jaar is de hoogte van de betaling of bijdrage 1 procent van de waarde of de omvang van de productie op die plaats. De hoogte stijgt met 1 procent voor elk volgend jaar tot het twaalfde jaar en blijft daarna op 7 procent. De productie omvat niet de natuurlijke rijkdommen gebruikt in verband met de exploitatie.
3.
Een ontwikkelingsstaat die netto-importeur is van een minerale rijkdom die wordt gewonnen uit zijn continentale plat, is vrijgesteld van het verrichten van zulke betalingen of het leveren van zulke bijdragen met betrekking tot die minerale hulpbron.
4.
De betalingen worden verricht of de bijdragen worden geleverd via de Autoriteit, die deze zal verdelen onder de staten die partij zijn bil dit verdrag, op basis van billijke verdelingscriteria, met inachtneming van de belangen en behoeften van de ontwikkelingsstaten, vooral de minst ontwikkelde onder hen, alsmede van de staten zonder zeekust.

Artikel 83 Afbakening van het continentale plat tussen staten met tegenover elkaar liggende of aan elkaar grenzende kusten

1.
De afbakening van het continentale plat tussen staten met tegenover elkaar liggende of aan elkaar grenzende kusten geschiedt bij overeenkomst op basis van het internationale recht, zoals bedoeld in artikel 38 van het statuut van het Internationaal Gerechtshof teneinde een billijke oplossing te bereiken.
2.
Indien niet binnen een redelijke termijn een overeenkomst tot stand komt, maken de betrokken staten gebruik van de procedures bepaald in deel XV.
3.
In afwachting van de totstandkoming van een overeenkomst zoals bepaald in lid 1 stellen de betrokken staten in een geest van wederzijds begrip en samenwerking, alles in het werk om voorlopige overeenkomsten van praktische aard aan te gaan en tijdens deze overgangsperiode de totstandkoming van een definitieve overeenkomst niet te verstoren of te belemmeren. Zodanige regelingen laten de definitieve afbakening onverlet.
4.
Wanneer er een overeenkomst tussen de betrokken staten van kracht is, worden vraagstukken betreffende de afbakening van het continentale plat opgelost overeenkomstig de bepalingen van die overeenkomst.

Artikel 84 Kaarten en lijsten van geografische coördinaten

1.
Onder voorbehoud van dit deel dienen de buitengrenslijnen van het continentale plat en de afbakeningslijnen, getrokken overeenkomstig artikel 83, te worden aangegeven op kaarten van een schaal of schalen groot genoeg om hun positie te kunnen vaststellen. Waar passend kunnen deze buitengrenslijnen of afbakeningslijnen worden vervangen door lijsten van geografische coördinaten van punten, met opgave van het geodetisch reductievlak.
2.
De kuststaat geeft voldoende bekendheid aan zodanige kaarten of lijsten van geografische coördinaten en legt een exemplaar van elke kaart of lijst neder bij de secretaris-generaal van de Verenigde Naties en, in het geval daarop de buitengrenslijnen van het continentale plat staan aangegeven, bij de secretaris-generaal van de Autoriteit.

Artikel 85 Het aanleggen van tunnels

Dit deel doet geen afbreuk aan het recht van de kuststaat de ondergrond te exploiteren door middel van het aanleggen van tunnels, ongeacht de diepte van het water boven de ondergrond.