Meer info
     

08/06/1867 Strafwetboek
Strafwetboek van 8 juni 1867

Titel IV Misdaden en wanbedrijven tegen de openbare orde, gepleegd door personen die een openbaar ambt uitoefenen of door bedienaren der erediensten in de uitoefening van hun bediening

Wetshistoriek
Opschrift vervangen bij art. 2 W. 10 februari 1999 (B.S., 23 maart 1999).

Hoofdstuk I Samenspanning van ambtenaren

Artikel 233
Wanneer personen of lichamen die met enig gedeelte van het openbaar gezag bekleed zijn, maatregelen die in strijd zijn met de wetten of met koninklijke besluiten, beramen, hetzij op een bijeenkomst van die personen of die lichamen, hetzij door het zenden van afgevaardigden of van mededelingen aan elkaar, worden de schuldigen gestraft met gevangenisstraf van een maand tot zes maanden.

Artikel 234
Indien maatregelen tegen de uitvoering van een wet of van een koninklijk besluit beraamd worden door een van de middelen, in het vorige artikel vermeld, is de straf gevangenisstraf van zes maanden tot vijf jaar.
De schuldigen kunnen bovendien worden veroordeeld tot ontzetting van de rechten genoemd in de eerste drie nummers van [artikel 31, eerste lid].
Indien de beraming plaatsheeft tussen de burgerlijke overheden en militaire korpsen of hun hoofden, worden degenen die ze hebben uitgelokt, gestraft met hechtenis van tien jaar of vijftien jaar; de anderen, met hechtenis van vijf jaar tot tien jaar.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 11 Wet 14 april 2009 (BS 15 april 2009 (ed. 3)), met ingang van 15 april 2009 (art. 70).

Artikel 235
Ingeval de burgerlijke overheden met de militaire korpsen of met hun hoofden een samenspanning smeden tegen de veiligheid van de Staat, worden de uitlokkers gestraft met [hechtenis van vijftien jaar tot twintig jaar]; de anderen, met hechtenis van tien jaar tot vijftien jaar.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 51 W. 23 januari 2003 (B.S., 13 maart 2003 (eerste uitg.)), met ingang van 13 maart 2003 (art. 128).

Artikel 236
Met gevangenisstraf van een maand tot twee jaar en met geldboete van honderd [euro] tot vijfhonderd [euro] worden gestraft de ambtenaren die ten gevolge van een afspraak ontslag nemen met het oogmerk om de rechtsbedeling of de uitoefening van een wettelijke dienst te verhinderen of te schorsen.
Zij kunnen bovendien worden veroordeeld tot ontzetting van het recht om openbare ambten, bedieningen of betrekkingen te vervullen.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Hoofdstuk II Aanmatiging van macht door administratieve en rechterlijke overheden

Artikel 237
Met gevangenisstraf van een maand tot twee jaar en met geldboete van vijftig [euro] tot vijfhonderd [euro] worden gestraft, en tot ontzetting, voor een duur van vijf jaar tot tien jaar, van de rechten genoemd in de eerste drie nummers van [artikel 31, eerste lid] kunnen worden veroordeeld:
[De leden en leden-assessoren van de hoven en rechtbanken, officieren van de gerechtelijke politie], die zich in de uitoefening van de wetgevende macht inmengen, hetzij door verordeningen te maken die wetgevende bepalingen inhouden, hetzij door de uitvoering van een of meer wetten te stuiten of te schorsen, hetzij door te beraadslagen over de vraag of die wetten zullen worden uitgevoerd;
[De leden en leden-assessoren van de hoven en rechtbanken, officieren van de gerechtelijke politie], die hun macht overschrijden door zich in te mengen in zaken welke tot de bevoegdheid van de administratieve overheid behoren, hetzij door verordeningen betreffende die zaken te maken, hetzij door de uitvoering te verbieden van de bevelen die van het bestuur uitgaan.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 3 (art. 139, § 1) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9) en bij art. 12 Wet 14 april 2009 (BS 15 april 2009 (ed. 3)), met ingang van 15 april 2009 (art. 70).

Artikel 238
[Rechters en assessoren in sociale zaken of handelszaken] die in een geschil waarbij een administratieve overheid betrokken is, vonnis wijzen ondanks het door die overheid wettelijk opgeworpen conflict en vóór de beslissing van het Hof van Cassatie, worden ieder met geldboete van zesentwintig [euro] tot vijfhonderd [euro] gestraft.
Ambtenaren van het openbaar ministerie die met het oog op dat vonnis vorderingen doen of conclusie nemen, worden gestraft met dezelfde straf.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 3 (art. 139, § 2) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967) en bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 239
Provinciegouverneurs, arrondissementscommissarissen, burgemeesters en leden van bestuurslichamen, die zich inmengen in de uitoefening van de wetgevende macht, zoals in artikel 237, § 2, is omschreven, of die zich aanmatigen besluiten te nemen, strekkende tot het uitvaardigen van enig bevel of verbod aan hoven of rechtbanken, worden gestraft met gevangenisstraf van een maand tot twee jaar en met geldboete van vijftig [euro] tot vijfhonderd [euro].
Zij kunnen bovendien worden veroordeeld tot ontzetting, voor vijf jaar tot tien jaar, van de rechten genoemd in de eerste drie nummers van [artikel 31, eerste lid].
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9) en bij art. 13 Wet 14 april 2009 (BS 15 april 2009 (ed. 3)), met ingang van 15 april 2009 (art. 70).

Hoofdstuk III Verduistering, knevelarij en belangenneming gepleegd door personen die een openbaar ambt uitoefenen

Wetshistoriek
Opschrift vervangen bij art. 3, § 1 W. 10 februari 1999 (B.S., 23 maart 1999).
Artikel 240
[Met opsluiting van vijf jaar tot tien jaar en met geldboete van 500 [euro] tot 100.000 [euro] wordt gestraft iedere persoon die een openbaar ambt uitoefent, die openbare of private gelden, geldswaardige papieren, stukken, effecten, akten, roerende zaken verduistert, welke hij uit kracht of uit hoofde van zijn ambt onder zich heeft.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 3, § 2 W. 10 februari 1999 (B.S., 23 maart 1999) en gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 241
[Met opsluiting van vijf jaar tot tien jaar en met geldboete van 500 [euro] tot 100.000 [euro] wordt gestraft iedere persoon die een openbaar ambt uitoefent, die akten of titels waarvan hij in die hoedanigheid de bewaarder is, die hem zijn bezorgd of waartoe hij uit hoofde van zijn ambt toegang heeft gehad, kwaadwillig of bedrieglijk vernietigt of wegmaakt.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 3, § 2 W. 10 februari 1999 (B.S., 23 maart 1999) en gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 242
[Wanneer stukken of gerechtelijke procesakten, ofwel andere papieren, registers, geïnformatiseerde of magnetische dragers, akten of voorwerpen die in archieven, griffies of openbare bewaarplaatsen berusten, of die aan een openbaar bewaarder in die hoedanigheid zijn toevertrouwd, worden ontvreemd of vernietigd, wordt de nalatige bewaarder gestraft met gevangenisstraf van een maand tot zes maanden en met geldboete van 100 [euro] tot 10.000 [euro] of met één van die straffen.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 3, § 2 W. 10 februari 1999 (B.S., 23 maart 1999) en gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 243
[Iedere persoon die een openbaar ambt uitoefent, die zich schuldig maakt aan knevelarij, door bevel te geven om rechten, taksen, belastingen, gelden, inkomsten of interesten, lonen of wedden te innen, of door die te vorderen of te ontvangen, wetende dat zij niet verschuldigd zijn of het verschuldigde te boven gaan, wordt gestraft met gevangenisstraf van zes maanden tot vijf jaar en met geldboete van 100 [euro] tot 50.000 [euro] of met één van die straffen, en hij kan bovendien, overeenkomstig artikel 33, worden veroordeeld tot ontzetting van het recht om openbare ambten, bedieningen of betrekkingen te vervullen.
De straf is opsluiting van vijf jaar tot tien jaar en een geldboete van 500 [euro] tot 100.000 [euro], indien de knevelarij met behulp van geweld of van bedreiging is gepleegd.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 3, § 2 W. 10 februari 1999 (B.S., 23 maart 1999) en gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 244
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 3, § 3 W. 10 februari 1999 (B.S., 23 maart 1999).
Wetshistoriek
Opschrift opgeheven bij art. 3, § 4 W. 10 februari 1999 (B.S., 23 maart 1999).
Artikel 245
[Iedere persoon die een openbaar ambt uitoefent, die, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenpersonen of door schijnhandelingen, enig belang, welk het ook zij, neemt of aanvaardt in de verrichtingen, aanbestedingen, aannemingen of werken in regie waarover hij ten tijde van de handeling geheel of ten dele het beheer of het toezicht had, of die, belast met de ordonnancering van de betaling of de vereffening van een zaak, daarin enig belang neemt, wordt gestraft met gevangenisstraf van een jaar tot vijf jaar, en met geldboete van 100 [euro] tot 50.000 [euro] of met één van die straffen en hij kan bovendien, overeenkomstig artikel 33, worden veroordeeld tot ontzetting van het recht om openbare ambten, bedieningen of betrekkingen te vervullen.
De voorafgaande bepaling is niet toepasselijk op hem die in de gegeven omstandigheden zijn private belangen door zijn betrekking niet kon bevorderen en openlijk heeft gehandeld.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 3, § 5 W. 10 februari 1999 (B.S., 23 maart 1999) en gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Hoofdstuk IV Omkoping van personen die een openbaar ambt uitoefenen

Wetshistoriek
Opschrift vervangen bij art. 4, § 1 W. 10 februari 1999 (B.S., 23 maart 1999).
Artikel 246

[§ 1

Passieve omkoping bestaat in het feit dat een persoon die een openbaar ambt uitoefent, rechtstreeks of door tussenpersonen, voor zichzelf of voor een derde, een aanbod, een belofte of een voordeel van welke aard dan ook vraagt of aanneemt om een van de in artikel 247 bedoelde gedragingen aan te nemen.

§ 2

Actieve omkoping bestaat in het rechtstreeks of door tussenpersonen voorstellen aan een persoon die een openbaar ambt uitoefent, van een aanbod, een belofte of een voordeel van welke aard dan ook voor zichzelf of voor een derde om een van de in artikel 247 bedoelde gedragingen aan te nemen.

§ 3

Met een persoon die een openbaar ambt uitoefent in de zin van dit artikel wordt gelijkgesteld elke persoon die zich kandidaat heeft gesteld voor een dergelijk ambt, die doet geloven een dergelijk ambt te zullen uitoefenen of die, door gebruik te maken van valse hoedanigheden, doet geloven een dergelijk ambt uit te oefenen.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4, § 2 W. 10 februari 1999 (B.S., 23 maart 1999).

Artikel 247

[§ 1

Indien de omkoping het verrichten door de persoon die een openbaar ambt uitoefent, van een rechtmatige maar niet aan betaling onderworpen handeling van zijn ambt tot doel heeft, is de straf een gevangenisstraf van zes maanden tot een jaar en een geldboete van 100 [euro] tot 10.000 [euro] of één van die straffen.
Indien, in het geval bepaald in het vorige lid, de vraag bedoeld in artikel 246, § 1, gevolgd wordt door een voorstel bedoeld in artikel 246, § 2, evenals ingeval het voorstel bedoeld in artikel 246, § 2, aangenomen wordt, is de straf een gevangenisstraf van zes maanden tot twee jaar en een geldboete van 100 [euro] tot 25.000 [euro] of één van die straffen.

§ 2

Indien de omkoping het verrichten door de persoon die een openbaar ambt uitoefent, van een onrechtmatige handeling naar aanleiding van de uitoefening van zijn ambt of het nalaten van een handeling die tot zijn ambtsplichten behoort tot doel heeft, is de straf een gevangenisstraf van zes maanden tot twee jaar en een geldboete van 100 [euro] tot 25.000 [euro].
Indien, in het geval bepaald in het vorige lid, de vraag bedoeld in artikel 246, § 1, gevolgd wordt door een voorstel bedoeld in artikel 246, § 2, evenals ingeval dat voorstel bedoeld in artikel 246, § 2, aangenomen wordt, is de straf een gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar en een geldboete van 100 [euro] tot 50.000 [euro].
Ingeval de omgekochte persoon de onrechtmatige handeling heeft verricht of nagelaten heeft een handeling te verrichten die tot zijn ambtsplichten behoort, wordt deze gestraft met gevangenisstraf van zes maanden tot vijf jaar en met geldboete van 100 [euro] tot 75.000 [euro].

§ 3

Indien de omkoping het plegen door de persoon die een openbaar ambt uitoefent, van een misdaad of een wanbedrijf naar aanleiding van de uitoefening van zijn ambt tot doel heeft, is de straf een gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar en een geldboete van 100 [euro] tot 50.000 [euro].
Indien, in het geval bepaald in het vorige lid, de vraag bedoeld in artikel 246, § 1, gevolgd wordt door een voorstel bedoeld in artikel 246, § 2, evenals ingeval het voorstel bedoeld in artikel 246, § 2, aangenomen wordt, is de straf een gevangenisstraf van twee jaar tot vijf jaar en een geldboete van 500 [euro] tot 100.000 [euro].

§ 4

Indien de omkoping het gebruik tot doel heeft door de persoon die een openbaar ambt uitoefent, van de echte of vermeende invloed waarover hij uit hoofde van zijn ambt beschikt om een handeling van een openbare overheid of een openbaar bestuur of het nalaten van die handeling te verkrijgen, is de straf een gevangenisstraf van zes maanden tot een jaar en een geldboete van 100 [euro] tot 10.000 [euro].
Indien, in het geval bepaald in het vorige lid, de vraag bedoeld in artikel 246, § 1, gevolgd wordt door een voorstel bedoeld in artikel 246, § 2, evenals ingeval het voorstel bedoeld in artikel 246, § 2, aangenomen wordt, is de straf een gevangenisstraf van zes maanden tot twee jaar en een geldboete van 100 [euro] tot 25.000 [euro].
Indien de omgekochte persoon de invloed waarover hij uit hoofde van zijn ambt beschikte, effectief heeft aangewend, wordt deze gestraft met gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar en met geldboete van 100 [euro] tot 50.000 [euro].]
Wetshistoriek
Art. vervangen bij art. 4, § 2 W. 10 februari 1999 (B.S., 23 maart 1999).
§§ 1 tot 4 gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 248
[Wanneer de feiten bedoeld in de artikelen 246 en 247, §§ 1 tot 3, een politieambtenaar, een persoon met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie of een lid van het openbaar ministerie betreffen, worden de omkoper en de omgekochte gestraft met een straf waarvan het maximum wordt gebracht op het dubbele van de straf die in artikel 247 voor de feiten is bepaald.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4, § 2 W. 10 februari 1999 (B.S., 23 maart 1999).

Artikel 249

[§ 1

Indien de in artikel 246 bepaalde omkoping een arbiter betreft en betrekking heeft op een handeling die behoort tot zijn rechtsprekend ambt, is de straf een gevangenisstraf van één jaar tot drie jaar en een geldboete van 100 [euro] tot 50.000 [euro].
Indien, in het geval bepaald in het vorige lid, de vraag bedoeld in artikel 246, § 1, gevolgd wordt door een voorstel bedoeld in artikel 246, § 2, evenals ingeval het voorstel bedoeld in artikel 246, § 2, aangenomen wordt, is de straf een gevangenisstraf van twee jaar tot vijf jaar en een geldboete van 500 [euro] tot 100.000 [euro].

§ 2

Indien de in artikel 246 bepaalde omkoping een rechter-assessor of een gezworene betreft en betrekking heeft op een handeling die behoort tot zijn rechtsprekend ambt, is de straf een gevangenisstraf van twee jaar tot vijf jaar en een geldboete van 500 [euro] tot 100.000 [euro].
Indien, in het geval bepaald in het vorige lid, de vraag bedoeld in artikel 246, § 1, gevolgd wordt door een voorstel bedoeld in artikel 246, § 2, evenals ingeval het voorstel bedoeld in artikel 246, § 2, aangenomen wordt, is de straf opsluiting van vijf jaar tot tien jaar en een geldboete van 500 [euro] tot 100.000 [euro].

§ 3

Indien de in artikel 246 bepaalde omkoping een rechter betreft en betrekking heeft op een handeling die behoort tot zijn rechtsprekend ambt, is de straf opsluiting van vijf jaar tot tien jaar en een geldboete van 500 [euro] tot 100.000 [euro].
Indien, in het geval bepaald in het vorige lid, de vraag bedoeld in artikel 246, § 1, gevolgd wordt door een voorstel bedoeld in artikel 246, § 2, evenals ingeval het voorstel bedoeld in artikel 246, § 2, aangenomen wordt, is de straf opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar en een geldboete van 500 [euro] tot 100.000 [euro].]
Wetshistoriek
Art. vervangen bij art. 4, § 2 W. 10 februari 1999 (B.S., 23 maart 1999).
§§ 1 tot 3 gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 3 (art. 139, § 3) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967).

Artikel 250
[Indien de in de artikelen 246 tot 249 bepaalde omkoping een persoon betreft die een openbaar ambt uitoefent in een vreemde Staat of in een internationale publiekrechtelijke organisatie, zijn de straffen die welke in die bepalingen zijn gesteld.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 5 W. 11 mei 2007 (B.S., 8 juni 2007 (eerste uitg.)), met ingang van 8 juni 2007 (art. 20).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 4, § 2 W. 10 februari 1999 (B.S., 23 maart 1999).

Artikel 251
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 6 W. 11 mei 2007 (B.S., 8 juni 2007 (eerste uitg.)), met ingang van 8 juni 2007 (art. 20).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 3 (art. 139, § 3) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967) en vervangen bij art. 4, § 2 W. 10 februari 1999 (B.S., 23 maart 1999).

Artikel 252
[Zij die op grond van de bepalingen van dit hoofdstuk worden gestraft, kunnen ook worden veroordeeld tot ontzetting van rechten, overeenkomstig artikel 33 en onverminderd de artikelen 31 en 32.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4, § 2 W. 10 februari 1999 (B.S., 23 maart 1999).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 3 (art. 139, § 4) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967).

Artikel 253
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 4, § 3 W. 10 februari 1999 (B.S., 23 maart 1999).

Hoofdstuk V Misbruik van gezag

Artikel 254
Met gevangenisstraf van een jaar tot vijf jaar wordt gestraft ieder openbaar ambtenaar, ieder agent of aangestelde van de Regering, van welke staat of rang ook, die het optreden of het aanwenden van de openbare macht vordert of beveelt, doet vorderen of beleven tegen de uitvoering van een wet of van een koninklijk besluit, tegen de inning van een wettelijk ingevoerde belasting, of tegen de uitvoering hetzij van een rechterlijke beschikking of van een rechterlijk bevel, hetzij van enig ander bevel uitgaande van de overheid.
De schuldige kan bovendien worden veroordeeld tot ontzetting van de rechten genoemd in de eerste drie nummers van [artikel 31, eerste lid].
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 14 Wet 14 april 2009 (BS 15 april 2009 (ed. 3)), met ingang van 15 april 2009 (art. 70).

Artikel 255
Indien aan die vordering of dat bevel gevolg is gegeven, wordt de schuldige gestraft met hechtenis van vijf jaar tot tien jaar.

Artikel 256
Indien de bevelen of vorderingen de rechtstreekse oorzaak zijn van andere misdaden, strafbaar met zwaardere straffen dan in de artikelen 254 en 255 bepaald, worden die zwaardere straffen toegepast op de ambtenaren, agenten of aangestelden die zich schuldig hebben gemaakt aan het geven van bedoelde bevelen of aan het doen van bedoelde vorderingen.
[In dat geval echter wordt de levenslange opsluiting vervangen door opsluiting van twintig jaar tot dertig jaar.]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 52 W. 23 januari 2003 (B.S., 13 maart 2003 (eerste uitg.)), met ingang van 13 maart 2003 (art. 128).

Artikel 257
Wanneer een openbaar officier of ambtenaar, een bestuurder, agent of aangestelde van de Regering of van de politie, een uitvoerder van rechterlijke bevelen of van vonnissen, een hoofdbevelhebber of ondergeschikt bevelhebber van de openbare macht, in de uitoefening of ter gelegenheid van de uitoefening van zijn bediening, zonder wettige reden tegen personen geweld gebruikt of doet gebruiken, wordt het minimum van de op die feiten gestelde straf verhoogd overeenkomstig artikel 266.

Artikel 258
Ieder rechter, ieder bestuurder of lid van een bestuurslichaam die onder enig voorwendsel, zelfs van het stilzwijgen of de duisterheid van de wet, weigert het aan partijen verschuldigde recht te spreken, wordt gestraft met geldboete van tweehonderd [euro] tot vijfhonderd [euro] en kan worden veroordeeld tot ontzetting van het recht om openbare ambten, bedieningen of betrekkingen te vervullen.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 259
Ieder bevelhebber, ieder officier of onderofficier van de openbare macht die, na door de burgerlijke overheid wettelijk te zijn gevorderd, weigert de onder zijn bevel geplaatste macht te doen optreden, wordt gestraft met gevangenisstraf van vijftien dagen tot drie maanden.

Hoofdstuk Vbis Afluisteren, kennisnemen en opnemen van privécommunicatie en -telecommunicatie

Wetshistoriek
Hoofdstuk Vbis (art. 259bis) ingevoegd bij art. 1 W. 30 juni 1994 (B.S., 24 januari 1995).
Artikel 259bis

§ 1

Met gevangenisstraf van zes maanden tot twee jaar en met geldboete van vijfhonderd [euro] tot twintigduizend [euro] of met een van die straffen alleen wordt gestraft ieder openbaar officier of ambtenaar, drager of agent van de openbare macht die, naar aanleiding van de uitoefening van zijn bediening, buiten de gevallen die de wet bepaalt of zonder inachtneming van de vormen die zij voorschrijft:
ofwel, opzettelijk, met behulp van enig toestel privé-communicatie of -telecommunicatie, waaraan hij niet deelneemt, tijdens de overbrenging ervan, afluistert of doet afluisteren, er kennis van neemt of doet van nemen, opneemt of doet opnemen, zonder de toestemming van alle deelnemers aan die communicatie of telecommunicatie;
ofwel, met het opzet een van de hierboven omschreven misdrijven te plegen, enig toestel opstelt of doet opstellen;
ofwel, wetens, de inhoud van privé-communicatie of -telecommunicatie die onwettig afgeluisterd of opgenomen is of waarvan onwettig kennis genomen is, onder zich houdt, aan een andere persoon onthult of verspreidt, of wetens enig gebruik maakt van een op die manier verkregen inlichting.

§ 2

Met gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar en met geldboete van vijfhonderd [euro] tot dertigduizend [euro] of met een van die straffen alleen wordt gestraft ieder openbaar officier of ambtenaar, drager of agent van de openbare macht die, naar aanleiding van de uitoefening van zijn bediening, buiten de gevallen die de wet bepaalt of zonder inachtneming van de vormen die zij voorschrijft, met bedrieglijk opzet of met het oogmerk te schaden, gebruikt maakt van een wettig gemaakte opname van privé-communicatie of -telecommunicatie.

[§ 2bis

Met gevangenisstraf van zes maanden tot twee jaar en met geldboete van vijfhonderd euro tot twintigduizend euro of met één van die straffen alleen wordt gestraft ieder openbaar officier of ambtenaar, drager of agent van de openbare macht die, naar aanleiding van de uitoefening van zijn bediening, buiten de gevallen die de wet bepaalt of zonder inachtneming van de vormen die zij voorschrijft, onrechtmatig, een instrument, met inbegrip van informaticagegevens, dat hoofdzakelijk is ontworpen of aangepast om het in § 1 bedoelde misdrijf mogelijk te maken, bezit, produceert, verkoopt, verkrijgt met het oog op het gebruik ervan, invoert, verspreidt of op enige andere manier ter beschikking stelt.]

§ 3

Poging tot het plegen van een der misdrijven bedoeld [in §§ 1, 2 of § 2bis] wordt gestraft zoals het misdrijf zelf.

§ 4

De straffen gesteld [in de §§ 1 tot 3] worden verdubbeld indien een overtreding van een van die bepalingen wordt begaan binnen vijf jaar na de uitspraak van een vonnis of een arrest houdende veroordeling wegens een van die strafbare feiten of wegens een van de strafbare feiten beoogd [in artikel 314bis, §§ 1 tot 3], dat in kracht van gewijsde is gegaan.]

[§ 5

[De bepalingen van § 1, 1° en 2°, zijn niet van toepassing op [het zoeken,] het onderscheppen, het afluisteren, het kennisnemen of het opnemen door de Algemene Dienst inlichting en Veiligheid van de Krijgsmacht van elke vorm van communicatie uitgezonden in het buitenland zowel om redenen van militaire aard in het kader van de opdrachten gedefinieerd in artikel 11, § 2, 1° en 2° van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst als om redenen van veiligheid en bescherming van onze troepen en van deze van onze geallieerden tijdens opdrachten in het buitenland en van onze onderdanen die in het buitenland gevestigd zijn, zoals gedefinieerd in hetzelfde artikel 11, § 2, 3° et 4°.]]
Wetshistoriek
§§ 1 en 2 gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).
§ 2bis ingevoegd bij art. 2, 1° W. 15 mei 2006 (B.S., 12 september 2006 (tweede uitg.)).
§ 3 gewijzigd bij art. 2, 2° W. 15 mei 2006 (B.S., 12 september 2006 (tweede uitg.)).
§ 4 gewijzigd bij art. 2, 3° W. 15 mei 2006 (B.S., 12 september 2006 (tweede uitg.)).
§ 5 ingevoegd bij art. 44 W. 30 november 1998 (B.S., 18 december 1998 (tweede uitg.)), met ingang van 1 februari 1999 (K.B. 22 januari 1999 (B.S., 30 januari 1999 (eerste uitg.))), vervangen bij art. 2 W. 3 april 2003 (B.S., 12 mei 2003 (eerste uitg.)), met ingang van 12 mei 2003 (art. 6) en gewijzigd bij art. 38 Wet 4 februari 2010 (BS 10 maart 2010), met ingang van 1 september 2010 (art. 40).
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 1 W. 30 juni 1994 (B.S., 24 januari 1995).

Bepaling aan de vorige hoofdstukken gemeen

Artikel 260
Wanneer een openbaar officier of ambtenaar, een drager of agent van de openbare macht enige handeling strijdig met een wet of met een koninklijk besluit heeft bevolen of verricht, blijft hij vrij van straf indien hij bewijst dat hij heeft gehandeld op bevel van zijn meerderen, in zaken die tot hun bevoegdheid behoren en waarin hij hun als ondergeschikte gehoorzaamheid verschuldigd was, in welk geval de straf alleen wordt toegepast op de meerderen die het bevel hebben gegeven.

Hoofdstuk VI Onwettig vervroegde of verlengde uitoefening van het openbaar gezag

Artikel 261
Ieder openbaar ambtenaar die met de uitoefening van zijn bediening begint zonder de door de wet voorgeschreven eed te hebben afgelegd, wordt veroordeeld tot geldboete van zesentwintig [euro] tot vijfhonderd [euro].
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 262
Ieder openbaar ambtenaar die wettig ontslagen, afgezet, geschorst of van rechten ontzet is en die, nadat hij daarvan officieel kennis heeft gekregen, zijn bediening blijft uitoefenen, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en met geldboete van zesentwintig [euro] tot vijfhonderd [euro].
Met dezelfde straffen wordt gestraft ieder bij verkiezing of tijdelijk aangesteld openbaar ambtenaar die zijn bediening blijft uitoefenen nadat zij wettelijk een einde heeft genomen.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Hoofdstuk VII Enige wanbedrijven betreffende het houden van de akten van de burgerlijke stand

Artikel 263
[Met geldboete van zesentwintig [euro] tot driehonderd [euro] wordt gestraft de ambtenaar van de burgerlijke stand die een van de bepalingen van de artikelen 34 tot 44, 49, 50 en 334 van het Burgerlijk Wetboek overtreedt.]
Redactionele opmerking
De verwijzing naar art. 334 B.W. is blijkbaar een vergissing: dit art. bevat geen verplichtingen voor de ambtenaar van de burgerlijke stand.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 88 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987) en gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 264
[Met geldboete van honderd [euro] tot vijfhonderd [euro] worden gestraft de ambtenaar van de burgerlijke stand of de speciaal door hem gemachtigde beambte die een van de bepalingen van artikel 45, § 1, van het Burgerlijk Wetboek overtreden.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 89 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987) en gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 265
[Met geldboete van zesentwintig [euro] tot vijfhonderd [euro] wordt gestraft de ambtenaar van de burgerlijke stand, die een huwelijk voltrekt zonder zich van het bestaan van de vereiste toestemmingen te vergewissen.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 90 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987) en gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).
Bijzondere bepaling
Artikel 266
Buiten het geval dat de wet de straffen wegens misdaden of wanbedrijven door openbare officieren of ambtenaren gepleegd in het bijzonder regelt, worden degenen onder hen die zich schuldig maken aan andere misdaden of aan andere wanbedrijven welke zij gelast waren te voorkomen, vast te stellen, te vervolgen of te straffen, veroordeeld tot de op deze misdaden of op deze wanbedrijven gestelde straffen, waarvan het minimum wordt verdubbeld indien het gevangenisstraf betreft, en met twee jaar verhoogd indien het [opsluiting of hechtenis van vijftien jaar tot twintig jaar of gedurende een kortere tijd] betreft.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 53 W. 23 januari 2003 (B.S., 13 maart 2003 (eerste uitg.)), met ingang van 13 maart 2003 (art. 128).

Hoofdstuk VIII Misdrijven door de bedienaren der erediensten in de uitoefening van hun bediening gepleegd

Artikel 267
[Ieder bedienaar van een eredienst die een huwelijk inzegent vóór de voltrekking van het burgerlijk huwelijk, wordt gestraft met geldboete van vijftig [euro] tot vijfhonderd [euro].]
[Deze bepaling is niet van toepassing wanneer een van de personen die de huwelijksinzegening ontvangen hebben, in levensgevaar verkeerde, en elk uitstel die plechtigheid onmogelijk had kunnen maken.]
Pleegt de bedienaar opnieuw een misdrijf van dezelfde soort, dan kan hij bovendien worden veroordeeld tot gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij enig art. W. 3 augustus 1909 (B.S., 12 augustus 1909) en bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 268
Met gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met geldboete van zesentwintig [euro] tot vijfhonderd [euro] worden gestraft de bedienaren van een eredienst die in de uitoefening van hun bediening door woorden, in openbare vergadering gesproken, de Regering, een wet, een koninklijk besluit of enige andere handeling van het openbaar gezag rechtstreeks aanvallen.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).