08/06/1867 Strafwetboek
Strafwetboek van 8 juni 1867
Hoofdstuk VI Bederf van de jeugd en prostitutie
Wetshistoriek
Opschrift vervangen bij art. 4 W. 26 mei 1914 (B.S., 10 juni 1914).
Wetshistoriek
Oorspronkelijk art. 380 opgeheven bij art. 14, 1° W. 13 april 1995 (B.S., 25 april 1995, err., B.S., 17 juni 1995, err., B.S., 6 juli 1995).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2, I W. 21 augustus 1948 (B.S., 13-14 september 1948).
Wetshistoriek
Oorspronkelijk art. 380ter opgeheven bij art. 14, 1° W. 13 april 1995 (B.S., 25 april 1995, err., B.S., 17 juni 1995, err., B.S., 6 juli 1995).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2, III W. 21 augustus 1948 (B.S., 13-14 september 1948).
Wetshistoriek
Oorspronkelijk art. 381 opgeheven bij art. 14, 1° W. 13 april 1995 (B.S., 25 april 1995, err., B.S., 17 juni 1995, err., B.S., 6 juli 1995).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 1 W. 26 mei 1914 (B.S., 10 juni 1914).
Artikel 379
[Hij die een aanslag tegen de zeden pleegt doordat hij, ten einde eens anders driften te voldoen, de ontucht, het bederf of de prostitutie van een minderjarige van het mannelijke of vrouwelijke geslacht opwekt, begunstigt of vergemakkelijkt, wordt gestraft met opsluiting [van vijf jaar tot tien jaar] en met geldboete van vijfhonderd [euro] tot vijfentwintigduizend [euro].
Hij wordt gestraft met [opsluiting] van tien jaar tot vijftien jaar en met geldboete van vijfhonderd [euro] tot vijftigduizend [euro], indien de minderjarige geen volle zestien jaar oud is.
De straf is [opsluiting] van vijftien jaar tot twintig jaar en geldboete van duizend [euro] tot honderdduizend [euro], indien de minderjarige geen volle [veertien jaar] oud is.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 2 W. 13 april 1995 (B.S., 25 april 1995, err., B.S., 17 juni 1995, err., B.S., 6 juli 1995) en gewijzigd bij art. 13 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)) en bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 1 W. 26 mei 1914 (B.S., 10 juni 1914) en impliciet gewijzigd bij art. 3 W. 10 juli 1996 (B.S., 1 augustus 1996)).
Artikel 380
[§ 1
Met gevangenisstraf van een jaar tot vijf jaar en met geldboete van vijfhonderd [euro] tot vijfentwintigduizend [euro] wordt gestraft:
- 1°
- hij die, ten einde eens anders driften te voldoen, een meerderjarige zelfs met zijn toestemming, aanwerft, meeneemt, wegbrengt of bij zich houdt met het oog op het plegen van ontucht of prostitutie;
- 2°
- hij die een huis van ontucht of prostitutie houdt;
- 3°
- hij die kamers of enige andere ruimte verkoopt, verhuurt of ter beschikking stelt met het oog op prostitutie met de bedoeling een abnormaal profijt te realiseren;
- 4°
- hij die, op welke manier ook, eens anders ontucht of prostitutie exploiteert.
§ 2
Poging tot de in § 1 bedoelde misdrijven wordt gestraft met gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar en met geldboete van honderd [euro] tot vijfduizend [euro].
§ 3
Met [opsluiting] van tien jaar tot vijftien jaar en met geldboete van vijfhonderd [euro] tot vijftigduizend [euro] wordt gestraft het plegen van de in § 1 bedoelde misdrijven wanneer de dader daarbij:
- 1°
- direct of indirect gebruikt maakt van listige kunstgrepen, geweld, bedreigingen of enige andere vorm van dwang;
- 2°
- of misbruik maakt van [de kwetsbare toestand waarin een persoon verkeert ten gevolge van zijn onwettige of precaire administratieve toestand, zijn leeftijd, zwangerschap, een ziekte dan wel een lichamelijk of geestelijk gebrek of onwaardigheid].
§ 4
Met [opsluiting] van tien jaar tot vijftien jaar en met geldboete van duizend [euro] tot honderdduizend [euro] wordt gestraft:
- 1°
- hij die, ten einde eens anders driften te voldoen, rechtstreeks of via een tussenpersoon, een minderjarige [...], zelfs met zijn toestemming aanwerft, meeneemt, wegbrengt of bij zich houdt met het oog op het plegen van ontucht of prostitutie;
- 2°
- hij die, rechtstreeks of via een tussenpersoon, een huis van ontucht of prostitutie houdt waar minderjarigen prostitutie of ontucht plegen;
- 3°
- hij die kamers of enige andere ruimte verkoopt, verhuurt of ter beschikking stelt van een minderjarige met het oog op ontucht of prostitutie met de bedoeling een abnormaal profijt te realiseren;
- 4°
- hij die, op welke manier ook, de ontucht of prostitutie van een minderjarige [...] exploiteert;
- 5°
- [hij die door de overhandiging, het aanbod of de belofte van een materieel of financieel voordeel ontucht of prostitutie van een minderjarige heeft verkregen.]
§ 5
De misdrijven bedoeld in § 4 worden gestraft met [opsluiting] van vijftien jaar tot twintig jaar en met geldboete van duizend [euro] tot honderdduizend [euro] als zij ten aanzien van een minderjarige [onder de zestien jaar] worden gepleegd.]
[§ 6
Hij die ontucht of prostitutie van een minderjarige bijwoont, wordt gestraft met gevangenisstraf van een maand tot twee jaar en met geldboete van honderd [euro] tot tweeduizend [euro].]
[§ 7
De boete wordt zo veel keer toegepast als er slachtoffers zijn.
]
Wetshistoriek
Oorspronkelijk art. 380bis vervangen bij art. 3 W. 13 april 1995 (B.S., 25 april 1995, err., B.S., 17 juni 1995, err., B.S., 6 juli 1995) en vernummerd tot art. 380 bij art. 14 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).
§ 1 gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).
§ 2 gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).
§ 3, enig lid:
- –
- inleidende bepaling gewijzigd bij art. 14, 1° W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)) en bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9);
- –
- 2° gewijzigd bij art. 8 Wet 26 november 2011 (BS 23 januari 2012).
§ 4, enig lid:
- –
- inleidende bepaling gewijzigd bij art. 14, 1° W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)) en bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9);
- –
- 1° gewijzigd bij art. 14, 2° W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.));
- –
- 4° gewijzigd bij art. 14, 2° W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.));
- –
- 5° ingevoegd bij art. 14, 3° W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).
§ 5 gewijzigd bij art. 14, 4° W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)) en bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).
§ 6 ingevoegd bij art. 14, 5° W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)) en gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).
§ 7 ingevoegd bij art. 2 Wet 24 juni 2013 (BS 23 juli 2013).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 2, I W. 21 augustus 1948 (B.S., 13-14 september 1948) en impliciet gewijzigd bij art. 3 W. 10 juli 1996 (B.S., 1 augustus 1996)).
Artikel 380bis
Met gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met geldboete van zesentwintig [euro] tot vijfhonderd [euro] wordt gestraft hij die in een openbare plaats door woorden, gebaren of tekens iemand tot ontucht aanzet. De straf wordt verdubbeld als het misdrijf tegenover een minderjarige wordt gepleegd.
[...]]
Wetshistoriek
Oorspronkelijk art. 380quater ingevoegd bij art. 3 W. 21 augustus 1948 (B.S., 13-14 september 1948), gewijzigd bij art. 2 W. 27 maart 1995 (B.S., 25 april 1995), vernummerd tot art. 380bis bij art. 15 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)) en gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 14 W. 9 maart 1993 (B.S., 24 april 1993).
Artikel 380ter
§ 1
Met gevangenisstraf van twee maanden tot twee jaar en met geldboete van tweehonderd [euro] tot tweeduizend [euro] wordt gestraft hij die op enigerlei wijze, direct of indirect, reclame maakt of doet maken, uitgeeft, verdeeldt of verspreidt voor een aanbod van diensten van seksuele aard [...], indien die reclame specifiek gericht is op minderjarigen of indien zij gewag maakt van diensten aangeboden door minderjarigen of door personen van wie wordt beweerd dat zij minderjarig zijn, zelfs indien hij zijn aanbod verheelt onder bedekte bewoordingen.
Indien de in het eerste lid bedoelde reclame tot doel of tot gevolg heeft, direct of indirect, dat prostitutie of ontucht van een minderjarige of zijn exploitatie voor seksuele doeleinden wordt vergemakkelijkt, is de straf drie maanden tot drie jaar gevangenisstraf en geldboete van driehonderd [euro] tot drieduizend [euro].
§ 2
Met gevangenisstraf van een maand tot een jaar en met geldboete van honderd [euro] tot duizend [euro] wordt gestraft hij die op enigerlei wijze, direct of indirect, reclame maakt of doet maken, uitgeeft, verdeelt of verspreidt voor een aanbod van diensten van seksuele aard [...], die worden verleend bij wege van een of ander telecommunicatiemiddel, zelfs indien hij zijn aanbod verheelt onder bedekte bewoordingen.
§ 3
In de gevallen die niet zijn omschreven in de §§ 1 en 2, wordt gestraft met gevangenisstraf van een maand tot een jaar en met geldboete van honderd [euro] tot duizend [euro], hij die door enig reclamemiddel, zelfs indien hij de aard van zijn aanbod of zijn vraag verheelt onder bedekte bewoordingen, kenbaar maakt dat hij zich aan prostitutie overgeeft, de prostitutie van anderen vergemakkelijkt of wenst in betrekking te komen met iemand die zich aan ontucht overgeeft.
Met dezelfde straffen wordt gestraft hij die door enig reclamemiddel aanzet, door de toespeling die erop wordt gemaakt, tot de seksuele exploitatie van minderjarigen of meerderjarigen, of van zulke reclame gebruik maakt naar aanleiding van een aanbod van diensten.]
Wetshistoriek
Oorspronkelijk art. 380quinquies ingevoegd bij art. 1 W. 27 maart 1995 (B.S., 25 april 1995) en vernummerd tot art. 380ter bij art. 16 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).
§ 1 gewijzigd bij art. 16 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)) en bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).
§ 2 gewijzigd bij art. 16 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)) en bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).
§ 3 gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).
Artikel 381
[De misdrijven bedoeld in de artikelen 379 en 380, §§ 3 en 4, worden gestraft met opsluiting van vijftien jaar tot twintig jaar en met geldboete van duizend [euro] tot honderdduizend [euro] en de misdrijven bedoeld in artikel 380, § 5, worden gestraft met opsluiting van zeventien jaar tot twintig jaar en met geldboete van duizend [euro] tot honderdduizend [euro], indien ze daden betreffen van deelneming aan de hoofdbedrijvigheid of bijkomende bedrijvigheid van een vereniging, ongeacht of de schuldige de hoedanigheid van leidend persoon heeft of niet.]]
Wetshistoriek
Oorspronkelijk art. 381bis ingevoegd bij art. 4 W. 13 april 1995 (B.S., 25 april 1995, err., B.S., 17 juni 1995, err., B.S., 6 juli 1995), vernummerd tot art. 381 en vervangen bij art. 17 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)) en gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).
Voorgeschiedenis
Impliciet gewijzigd bij art. 3 W. 10 juli 1996 (B.S., 1 augustus 1996)).
Artikel 382
[§ 1
In de gevallen bedoeld in de artikelen 379 en 380 worden de schuldigen bovendien veroordeeld tot ontzetting van de rechten genoemd in [artikel 31, eerste lid].
§ 2
De rechtbanken kunnen tegen de personen die wegens een misdrijf bepaald bij artikel 380, §§ 1 tot 3, veroordeeld worden, het verbod uitspreken om gedurende een jaar tot drie jaar een drankgelegenheid, een bureau voor arbeidsbemiddeling, een onderneming van vertoningen, een zaak voor verhuur of verkoop van visuele dragers, een hotel, een bureau voor verhuur van gemeubileerde kamers of appartementen, een reisbureau, een huwelijksbureau, een adoptieinstelling, een instelling waaraan de bewaring van minderjarigen wordt toevertrouwd, een bedrijf dat leerlingen en jeugdgroepen vervoert, een gelegenheid voor ontspanning of vakantie, of een inrichting die lichaamsverzorging of psychologische begeleiding aanbiedt, hetzij persoonlijk, hetzij door bemiddeling van een tussenpersoon, uit te baten of er, in welke hoedanigheid ook, werkzaam te zijn.
In geval van een tweede veroordeling wegens een misdrijf bepaald in artikel 380, §§ 1 tot 3, kan het verbod voor een termijn van een jaar tot twintig jaar worden uitgesproken.
In geval van een veroordeling wegens een misdrijf bepaald bij de artikelen 379 en 380, §§ 4 en 5, kan het verbod voor een termijn van een jaar tot twintig jaar worden uitgesproken.
§ 3
Zonder rekening te houden met de hoedanigheid van natuurlijke persoon of rechtspersoon van de uitbater, eigenaar, huurder of zaakvoerder, kan de rechtbank de sluiting bevelen van de inrichting waar de misdrijven zijn gepleegd, voor een termijn van een maand tot drie jaar.
Wanneer de veroordeelde eigenaar, uitbater, huurder noch zaakvoerder is van de inrichting, kan de sluiting enkel worden bevolen indien de ernst van de concrete omstandigheden dit vereist, en dit voor een termijn van maximaal twee jaar, na dagvaarding van de eigenaar, de uitbater, de huurder of de zaakvoerder op vordering van het openbaar ministerie.
De dagvaarding voor de rechtbank wordt in het hypotheekkantoor van het gebied waar de goederen gelegen zijn, overgeschreven ten verzoeke van de deurwaarder die het exploot heeft opgemaakt.
De dagvaarding vermeldt de kadastrale omschrijving van het betrokken onroerende goed en identificeert de eigenaar ervan in de vorm en volgens de sanctie bepaald in artikel 12 van de wet van 10 oktober 1913 houdende wijzigingen in de hypotheekwet en in de wet op de gedwongen onteigeningen en regelende de herinrichting van de bewaring der hypotheken.
Iedere in de zaak gewezen beslissing wordt in de kant van de overgeschreven dagvaarding vermeld op de wijze bepaald in artikel 84 van de hypotheekwet. De griffier doet de uittreksels en de verklaring dat er geen rechtsmiddelen aangewend zijn aan de hypotheekbewaarder toekomen.
§ 4
Artikel 389 is van toepassing op deze bepaling.]
Wetshistoriek
Art. vervangen bij art. 18 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).
§ 1 gewijzigd bij art. 17 Wet 14 april 2009 (BS 15 april 2009 (ed. 3)), met ingang van 15 april 2009 (art. 70).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 1 W. 26 mei 1914 (B.S., 10 juni 1914), bij art. 4, I W. 21 augustus 1948 (B.S., 13-14 september 1948), bij art. 1 W. 28 juli 1962 (B.S., 5 september 1962), bij art. 90, 2° W. 8 april 1965 (B.S., 15 april 1965) en bij art. 5 W. 13 april 1995 (B.S., 25 april 1995, err., B.S., 17 juni 1995, err., B.S., 6 juli 1995).
Artikel 382bis
[Onverminderd de toepassing van artikel 382 kan elke veroordeling wegens feiten bedoeld in de artikelen 372 tot 377, 379 tot 380ter, 381 en 383 tot 387, gepleegd op de persoon van een minderjarige of met zijn deelneming, de ontzetting meebrengen van het recht om, voor een termijn van een jaar tot twintig jaar:
- 1°
- in welke hoedanigheid ook deel te nemen aan onderwijs in een openbare of particuliere instelling die minderjarigen opvangt;
- 2°
- deel uit te maken, als vrijwilliger, als lid van het statutair of contractueel personeel of als lid van de organen van bestuur en beheer, van elke rechtspersoon of feitelijke vereniging waarvan de activiteit in hoofdzaak op minderjarigen gericht is;
- 3°
- een activiteit toegewezen te krijgen die de veroordeelde in een vertrouwens- of een gezagsrelatie tegenover minderjarigen plaatst, als vrijwilliger, als lid van het statutair of contractueel personeel of als lid van de organen van bestuur en beheer, van elke rechtspersoon of feitelijke vereniging;
- 4°
- [te wonen, te verblijven of zich op te houden in de door de bevoegde rechter bepaalde aangewezen zone. De oplegging van die maatregel moet met bijzondere redenen worden omkleed en rekening houden met de ernst van de feiten en met de reclasseringsmogelijkheden voor de veroordeelde.]
Artikel 389 is van toepassing op deze bepaling.]]
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 3 W. 13 april 1995 (B.S., 25 april 1995, err., B.S., 17 juni 1995, err., B.S., 6 juli 1995) en vervangen bij art. 20 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).
Lid 1, 4° ingevoegd bij art. 5 Wet 14 december 2012 (BS 22 april 2013).
Artikel 382ter
De bijzondere verbeurdverklaring zoals bedoeld in artikel 42, 1°, kan worden toegepast zelfs wanneer de zaken waarop zij betrekking heeft, niet het eigendom van de veroordeelde zijn.]
Wetshistoriek
Oorspronkelijk art. 382bis ingevoegd bij art. 6 W. 13 april 1995 houdende bepalingen tot bestrijding van de mensenhandel en van de kinderpornografie (B.S., 25 april 1995, err., B.S., 17 juni 1995, err., B.S., 6 juli 1995) en vernummerd tot art. 382ter bij art. 19 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).
Artikel 382quater
Wanneer een dader die veroordeeld is voor de in de artikelen 372 tot 377, 379 tot 380ter en 381 bedoelde feiten, wegens zijn hoedanigheid of beroep contact heeft met minderjarigen en er een werkgever, rechtspersoon of een overheid die over hem het tuchtrechtelijk gezag uitoefent, bekend is, dan kan de rechter de overzending bevelen van het strafrechtelijk gedeelte van het beschikkend gedeelte van deze rechterlijke beslissing aan de desbetreffende werkgever, rechtspersoon of tuchtrechtelijke overheid. Die maatregel wordt hetzij ambtshalve genomen, hetzij op verzoek van de burgerlijke partij of van het openbaar ministerie, bij een met bijzondere redenen omklede rechterlijke beslissing wegens de ernst van de feiten, het vermogen tot reclassering of het risico op recidive.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 4 Wet 14 december 2012 (BS 22 april 2013).