Meer info
     

08/06/1867 Strafwetboek
Strafwetboek van 8 juni 1867

Hoofdstuk VII Openbare schennis van de goede zeden

Artikel 383
Hij die liederen, vlugschriften of andere geschriften, al dan niet gedrukt, afbeeldingen of prenten, die strijdig zijn met de goede zeden, tentoonstelt, verkoopt of verspreidt, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van zesentwintig [euro] tot vijfhonderd [euro].
[Met dezelfde straffen wordt gestraft hij die schunnigheden zingt, leest, voordraagt, ten gehore brengt of uit, in de openbare bijeenkomsten of plaatsen bedoeld in artikel 444, tweede lid.]
[Met dezelfde straffen wordt gestraft:
Hij die, met het oog op de handel of de verspreiding, liederen, vlugschriften, geschriften, afbeeldingen of prenten, die strijdig zijn met de goede zeden, vervaardigt, in voorraad heeft, invoert of doet invoeren, vervoert of doet vervoeren, aan een vervoer- of een distributieagent overhandigt, door enig publiciteitsmiddel bekendmaakt;
Hij die zinnebeelden of voorwerpen, die strijdig zijn met de goede zeden, tentoonstelt, verkoopt of verspreidt, ze met het oog op de handel of de verspreiding vervaardigt of in voorraad heeft, invoert of doet invoeren, vervoert of doet vervoeren, aan een vervoer- of een distributieagent overhandigt, door enig publiciteitsmiddel bekendmaakt];
[Hij die, hetzij door het tentoonstellen, verkopen of verspreiden van geschriften, al dan niet gedrukt, hetzij door enig ander publiciteitsmiddel, het gebruik van enig middel om vruchtafdrijving te veroorzaken aanprijst, aanwijzingen verstrekt omtrent de wijze waarop het wordt aangeschaft of gebruikt, of personen die het toepassen, doet kennen met het doel hen aan te bevelen;
Hij die artsenijen of tuigen, speciaal bestemd om vruchtafdrijving te veroorzaken of als zodanig voorgesteld, tentoonstelt, verkoopt, verspreidt, vervaardigt of doet vervaardigen, doet invoeren, doet vervoeren, aan een vervoer- of een distributieagent overhandigt, door enig publiciteitsmiddel bekendmaakt;]
[...]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 1 W. 29 januari 1905 (B.S., 4 februari 1905), bij art. 1 W. 20 juni 1923 (B.S., 25-28 juni 1923), bij art. 1 W. 14 juni 1926 (B.S., 21-22 juni 1926), bij enig art. W. 9 juli 1973 (B.S., 9 augustus 1973) en bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 383bis

§ 1

[Onverminderd de toepassing van de artikelen 379 en 380 wordt hij die zinnebeelden, voorwerpen, films, foto's, dia's of andere beelddragers die houdingen of seksuele handelingen met pornografisch karakter voorstellen waarbij minderjarigen betrokken zijn of worden voorgesteld, tentoonstelt, verkoopt, verhuurt, verspreidt, uitzendt of overhandigt, ze met het oog op de handel of de verspreiding vervaardigt of in voorraad heeft, invoert of doet invoeren, aan een vervoer- of een distributieagent overhandigt, gestraft met opsluiting van vijf jaar tot tien jaar en met geldboete van vijfhonderd [euro] tot tienduizend [euro].]

§ 2

Hij die wetens de in § 1 bedoelde zinnebeelden, voorwerpen, films, foto's, dia's of andere beelddragers bezit [of zich, met kennis van zaken, via een informaticasysteem of enig ander technologisch middel, de toegang daartoe verschaft], wordt gestraft met gevangenisstraf van een maand tot een jaar en met geldboete van honderd [euro] tot duizend [euro].

§ 3

Het in § 1 bedoelde misdrijf wordt gestraft met [opsluiting] van tien jaar tot vijftien jaar en met geldboete van vijfhonderd [euro] tot vijftigduizend [euro] indien het een daad van deelneming aan de hoofd- of bijkomende bedrijvigheid van een vereniging betreft, ongeacht of de schuldige de hoedanigheid van leidend persoon heeft of niet.

§ 4

De bijzondere verbeurdverklaring zoals bedoeld in artikel 42, 1°, kan worden toegepast voor de misdrijven bedoeld in de §§ 1 en 2, zelfs wanneer de zaken waarop zij betrekking heeft, niet het eigendom van de veroordeelde zijn.

§ 5

[De artikelen 382 en 389 zijn van toepassing] op de in §§ 1 en 3 bedoelde misdrijven.]
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 7 W. 13 april 1995 (B.S., 25 april 1995, err., B.S., 17 juni 1995, err., B.S., 6 juli 1995).
§ 1 vervangen bij art. 21, 1° W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)) en gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).
§ 2 gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9) en bij art. 7 Wet 30 november 2011 (BS 20 januari 2012 (ed. 2)), met ingang van 30 januari 2012 (art. 12).
§ 3 gewijzigd bij art. 21, 2° W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)) en bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).
§ 5 gewijzigd bij art. 21, 3° W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).
Voorgeschiedenis
Impliciet gewijzigd bij art. 3 W. 10 juli 1996 (B.S., 1 augustus 1996)).

Artikel 384
[[In de gevallen bedoeld in artikel 383] wordt de vervaardiger van het geschrift, de afbeelding, de prent of het voorwerp gestraft met gevangenisstraf van een maand tot een jaar en met geldboete van vijftig [euro] tot duizend [euro].]
Wetshistoriek
Art. vervangen bij art. 2 W. 14 juni 1926 (B.S., 21-22 juni 1926) en gewijzigd bij art. 22 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)) en bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 385
Hij die in het openbaar de zeden schendt door handelingen die de eerbaarheid kwetsen, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en met geldboete van zesentwintig [euro] tot vijfhonderd [euro].
[Wordt de schennis gepleegd in [aanwezigheid] van een [minderjarige] beneden de volle leeftijd van zestien jaar, dan is de straf gevangenisstraf van een maand tot drie jaar en geldboete van honderd [euro] tot duizend [euro].]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 53 W. 15 mei 1912 (B.S., 27-29 mei 1912) , bij art. 23, 1° en 2° W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)) en bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 386
[Indien de misdrijven, omschreven in artikel 383, zijn gepleegd tegenover minderjarigen, is de gevangenisstraf zes maanden tot twee jaar en de geldboete duizend [euro] tot vijfduizend [euro].
In hetzelfde geval kunnen de straffen, bepaald in het eerste lid van dat artikel, worden verdubbeld, onverminderd de toepassing van artikel 385, tweede lid.]
Redactionele opmerking
Men leze het tweede lid als volgt: “In hetzelfde geval kunnen de straffen, bepaald in het eerste lid van artikel 385, worden verdubbeld, onverminderd de toepassing van het tweede lid van dat artikel 385”.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 2 W. 28 juli 1962 (B.S., 5 september 1962) en gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 387
[Met gevangenisstraf van zes maanden tot twee jaar en met geldboete van duizend [euro] tot vijfduizend [euro] wordt gestraft hij die aan minderjarigen [...] oneerbare prenten, afbeeldingen of voorwerpen die hun verbeelding kunnen prikkelen, verkoopt of uitdeelt, of dergelijke prenten, afbeeldingen of voorwerpen op of aan de openbare weg tentoonstelt.
[...]]
Wetshistoriek
Oorspronkelijk art. 386bis vervangen bij art. 2 W. 28 juli 1962 (B.S., 5 september 1962), vernummerd tot art. 387 en gewijzigd bij art. 24 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)) en bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 388
[De gevallen bepaald in dit hoofdstuk kunnen de schuldigen bovendien worden veroordeeld tot ontzetting van de rechten genoemd in [artikel 31, eerste lid].
In geval van veroordeling op grond van artikel 386, eerste lid, of artikel 387 en indien het misdrijf gepleegd is bij het exploiteren van een boekhandel, een antiquariaat, een handel in fotoartikelen of in materiaal vereist voor de totstandkoming van iedere soort van visuele drager of een onderneming van vertoningen, kan de sluiting van de inrichting worden bevolen voor een maand tot drie maanden.
In geval van een tweede veroordeling wegens een van de in het tweede lid bedoelde feiten, gepleegd binnen een termijn van drie jaar na de eerste veroordeling, kan de sluiting worden bevolen voor drie maanden tot zes maanden.
In geval van een derde veroordeling wegens dezelfde feiten, gepleegd binnen een termijn van vijf jaar na de tweede veroordeling, kan de definitieve sluiting worden bevolen. In dit laatste geval kunnen de hoven en rechtbanken bovendien tegen de veroordeelden het verbod uitspreken om een boekhandel, een antiquariaat, een handel in fotoartikelen of in materiaal vereist voor de totstandkoming van iedere soort van visuele drager, een onderneming van vertoningen of een of meer handelszaken of ondernemingen als hier bedoeld, hetzij persoonlijk, hetzij door bemiddeling van een tussenpersoon, te exploiteren of er, in welke hoedanigheid ook, werkzaam te zijn.
Wanneer de veroordeelde eigenaar, uitbater, huurder noch zaakvoerder is van de inrichting, kan de sluiting enkel worden bevolen indien de ernst van de concrete omstandigheden dit vereist. In dit geval is artikel 382, § 3, tweede tot vijfde lid, van toepassing.
Artikel 389 is van toepassing op deze bepaling.]]
Wetshistoriek
Oorspronkelijk art. 386ter ingevoegd bij art. 3 W. 28 juli 1962 (B.S., 5 september 1962), vernummerd tot art. 388 en vervangen bij art. 25 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)) en gewijzigd bij art. 18 Wet 14 april 2009 (BS 15 april 2009 (ed. 3)), met ingang van 15 april 2009 (art. 70).

Artikel 389

[§ 1

De tijd van de ontzetting uitgesproken met toepassing van de artikelen 378, 382, § 1, 382bis en 388, eerste lid, gaat in op de dag van de veroordeling met uitstel of op de dag dat de veroordeelde zijn gevangenisstraf heeft ondergaan of dat zijn straf verjaard is ingeval hiervoor geen uitstel is verleend en, in geval van vervroegde invrijheidstelling, op de dag van zijn invrijheidstelling voorzover deze niet herroepen wordt.
Niettemin heeft het op grond van artikel 382, § 2, uitgesproken verbod zijn gevolgen met ingang van de dag waarop de op tegenspraak of bij verstrek gewezen veroordeling onherroepelijk is geworden.

§ 2

Elke inbreuk op de beschikking van het vonnis of arrest dat een verbod of ontzetting uitspreekt met toepassing van de artikelen bedoeld in § 1, wordt gestraft met gevangenisstraf van een maand tot zes maanden en met geldboete van honderd [euro] tot duizend [euro] of met een van die straffen alleen.

§ 3

De sluiting uitgesproken overeenkomstig de artikelen 382, § 3, en 388 heeft haar gevolgen met ingang van de dag waarop de op tegenspraak of bij verstek gewezen veroordeling onherroepelijk is geworden.

§ 4

Elke inbreuk op de beschikking van het vonnis of arrest dat de sluiting van een inrichting beveelt met toepassing van de artikelen bedoeld in § 3, wordt gestraft met gevangenisstraf van drie maanden tot drie jaar en met geldboete van duizend [euro] tot vijfduizend [euro] of met een van die straffen alleen.]
Wetshistoriek
Art. opgeheven bij art. 2 W. 28 oktober 1974 (B.S., 29 november 1974) en opnieuw opgenomen bij art. 26 W. 28 november 2000 (B.S., 17 maart 2001 (tweede uitg.)).
§§ 2 en 4 gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).