Meer info
     

08/06/1867 Strafwetboek
Strafwetboek van 8 juni 1867

Afdeling V Foltering, onmenselijke behandeling en onterende behandeling
Wetshistoriek
Afdeling V (art. 417bis tot 417quinquies) ingevoegd bij art. 5 W. 14 juni 2002 (B.S., 14 augustus 2002 (tweede uitg.)).
Artikel 417bis
Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:
foltering: elke opzettelijke onmenselijke behandeling die hevige pijn of ernstig en vreselijk lichamelijk of geestelijk lijden veroorzaakt;
onmenselijke behandeling: elke behandeling waardoor een persoon opzettelijk ernstig geestelijk of lichamelijk leed wordt toegebracht, onder meer om van hem inlichtingen te verkrijgen of bekentenissen af te dwingen of om hem te straffen, of om druk op hem of op derden uit te oefenen, of hem of derden te intimideren;
onterende behandeling: elke behandeling die in de ogen van het slachtoffer of van derden een ernstige krenking of aantasting van de menselijke waardigheid uitmaakt.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 5 W. 14 juni 2002 (B.S., 14 augustus 2002 (tweede uitg.)).

Artikel 417ter
Hij die een persoon aan foltering onderwerpt, wordt gestraft met opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar.
Het misdrijf bedoeld in het eerste lid wordt gestraft met opsluiting van vijftien jaar tot twintig jaar in de volgende gevallen:
als het is gepleegd:
a)
hetzij door een openbaar officier of ambtenaar, drager of agent van de openbare macht die handelt naar aanleiding van de uitoefening van zijn bediening;
b)
hetzij op een persoon [van wie de kwetsbare toestand ten gevolge van de leeftijd, zwangerschap, een ziekte dan wel een lichamelijk of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid of ten gevolge van zijn precaire toestand duidelijk was of de dader bekend was];
c)
hetzij op een minderjarige;
of wanneer de handeling een ongeneeslijk lijkende ziekte, hetzij een blijvende fysieke of psychische ongeschiktheid, hetzij het volledig verlies van een orgaan of van het gebruik van een orgaan, hetzij een zware verminking heeft veroorzaakt.
Het misdrijf bedoeld in het eerste lid wordt gestraft met opsluiting van twintig jaar tot dertig jaar als:
als het is gepleegd op een minderjarige of op een persoon die uit hoofde van zijn lichaams- of geestestoestand niet bij machte is om in zijn onderhoud te voorzien, door de vader, de moeder of door andere bloedverwanten in de opgaande lijn, door enig andere persoon die gezag over hem heeft of die hem onder zijn bewaring heeft, of door iedere meerderjarige persoon die occasioneel of gewoonlijk met het slachtoffer samenleeft;
of als het de dood heeft veroorzaakt, en gepleegd is zonder het oogmerk om te doden.
Het bevel van een meerdere of van een gezag kan het misdrijf bedoeld in het eerste lid niet verantwoorden.]
[De noodtoestand kan het misdrijf bedoeld in het eerste lid niet verantwoorden.]
Wetshistoriek
Lid 2, 1°, b) gewijzigd bij art. 13 Wet 26 november 2011 (BS 23 januari 2012).
Lid 5 ingevoegd bij art. 2 W. 18 mei 2006 (B.S., 1 december 2006 (eerste uitg.)).
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 5 W. 14 juni 2002 (B.S., 14 augustus 2002 (tweede uitg.)).

Artikel 417quater
Hij die een persoon aan een onmenselijke behandeling onderwerpt, wordt gestraft met opsluiting van vijf jaar tot tien jaar.
Het misdrijf bedoeld in het eerste lid wordt gestraft met opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar in de volgende gevallen:
als het is gepleegd:
a)
hetzij door een openbaar officier of ambtenaar, drager of agent van de openbare macht die handelt naar aanleiding van de uitoefening van zijn bediening;
b)
hetzij op een persoon [van wie de kwetsbare toestand ten gevolge van de leeftijd, zwangerschap, een ziekte dan wel een lichamelijk of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid of precaire situatie duidelijk was of de dader bekend was];
c)
hetzij op een minderjarige;
of wanneer de handeling een ongeneeslijk lijkende ziekte, hetzij een blijvende fysieke of psychische ongeschiktheid, hetzij het volledig verlies van een orgaan of van het gebruik van een orgaan, hetzij een zware verminking heeft veroorzaakt.
Het misdrijf bedoeld in het eerste lid wordt gestraft met opsluiting van vijftien jaar tot twintig jaar:
als het is gepleegd op een minderjarige of op een persoon die uit hoofde van zijn lichaams- of geestestoestand niet bij machte is om in zijn onderhoud te voorzien, door de vader, de moeder of door andere bloedverwanten in de opgaande lijn, door enig andere persoon die gezag over hem heeft of die hem onder zijn bewaring heeft, of door iedere meerderjarige persoon die occasioneel of gewoonlijk met het slachtoffer samenleeft;
of als het de dood heeft veroorzaakt en gepleegd is zonder het oogmerk te doden.
Het bevel van een meerdere of van een gezag kan het misdrijf bedoeld in het eerste lid niet verantwoorden.]
Wetshistoriek
Lid 2, 1°, b) gewijzigd bij art. 14 Wet 26 november 2011 (BS 23 januari 2012).
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 5 W. 14 juni 2002 (B.S., 14 augustus 2002 (tweede uitg.)).

Artikel 417quinquies
Hij die een persoon aan een onterende behandeling onderwerpt, wordt gestraft met gevangenisstraf van vijftien dagen tot twee jaar en met geldboete van 50 EUR tot 300 EUR of met een van die straffen alleen.]
[Ingeval de onterende behandeling wordt gepleegd ten aanzien van een persoon van wie de kwetsbare toestand ten gevolge van de leeftijd, zwangerschap, een ziekte dan wel een lichamelijk of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid, duidelijk was of de dader bekend was, wordt de minimumstraf voorzien in het eerste lid verdubbeld.]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 15 Wet 26 november 2011 (BS 23 januari 2012).
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 5 W. 14 juni 2002 (B.S., 14 augustus 2002 (tweede uitg.)).