De in dit hoofdstuk omschreven misdrijven tegen bijzondere personen gepleegd, de lasterlijke aangifte uitgezonderd, kunnen niet worden vervolgd dan op klacht van de persoon die beweert beledigd te zijn.
Indien de persoon overleden is zonder een klacht te hebben gedaan of zonder daarvan te hebben afgezien, of indien de laster of de eerroof tegen iemand is gericht na zijn overlijden, kan de vervolging niet geschieden dan op klacht van zijn echtgenoot, van zijn afstammelingen of [wettelijke] erfgenamen tot en met de derde graad.
Gewijzigd bij art. 98 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).