08/06/1867 Strafwetboek
Strafwetboek van 8 juni 1867
Afdeling IV Heling en andere verrichtingen met betrekking tot zaken die uit een misdrijf voortkomen
Wetshistoriek
Opschrift vervangen bij art. 4 W. 17 juli 1990 (B.S., 15 augustus 1990).
Artikel 505
[Met gevangenisstraf van vijftien dagen tot vijf jaar en met geldboete van zesentwintig [euro] tot honderdduizend [euro] of met een van die straffen alleen worden gestraft:
- 1°
- zij die weggenomen, verduisterde of door misdaad of wanbedrijf verkregen zaken of een gedeelte ervan helen;
- 2°
- [zij die zaken bedoeld in artikel 42, 3°, kopen, ruilen of om niet ontvangen, bezitten, bewaren of beheren, ofschoon zij op het ogenblik van de aanvang van deze handelingen, de oorsprong van die zaken kenden of moesten kennen;]
- 3°
- zij die de zaken, bedoeld in artikel 42, 3°, [omzetten of overdragen] met de bedoeling de illegale herkomst ervan te verbergen of te verdoezelen of een persoon die betrokken is bij een misdrijf waaruit deze zaken voortkomen, te helpen ontkomen aan de rechtsgevolgen van zijn daden;
- 4°
- [zij die de aard, oorsprong, vindplaats, vervreemding, verplaatsing of eigendom van de in artikel 42, 3°, bedoelde zaken verhelen of verhullen, ofschoon zij op het ogenblik van de aanvang van deze handelingen de oorsprong van die zaken kenden of moesten kennen.]
[De in het eerste lid, 3° en 4°, genoemde misdrijven bestaan, indien de dader ervan ook dader, mededader van of medeplichtige is aan het misdrijf waaruit de zaken genoemd in artikel 42, 3°, voortkomen. De in het eerste lid, 1° en 2°, genoemde misdrijven bestaan, ook indien de dader ervan eveneens de dader, mededader van of medeplichtige is aan het misdrijf waaruit de zaken genoemd in artikel 42, 3°, voortkomen, wanneer dit misdrijf in het buitenland is gepleegd en in Belgiė niet kan worden vervolgd.]
[Behalve ten aanzien van de dader, de mededader en de medeplichtige van het misdrijf dat de zaken bedoeld in artikel 42, 3°, heeft opgeleverd, hebben op fiscaal vlak de misdrijven bedoeld in het eerste lid, 2° en 4°, uitsluitend betrekking op feiten gepleegd in het raam [van ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd].
De in de artikelen 2, 2bis en 2ter van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiėle stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme beoogde instellingen en personen kunnen zich op het vorige lid beroepen voor zover zij zich, ten aanzien van de beoogde feiten, hebben geconformeerd aan de voorziene verplichting van [artikel 28] van de wet van 11 januari 1993 die de wijze van informatieverstrekking aan de Cel voor financiėle informatieverwerking regelt.]
De zaken bedoeld [in het eerste lid, 1°] van dit artikel maken het voorwerp uit van [het misdrijf dat gedekt is door deze bepaling], in de zin van artikel 42, 1°, en zij worden verbeurdverklaard, ook indien zij geen eigendom zijn van de veroordeelde, zonder dat [deze straf] nochtans de rechten van derden op de goederen die het voorwerp kunnen uitmaken van de verbeurdverklaring, schaadt.
[De in het eerste lid, 3° en 4°, bedoelde zaken zijn het voorwerp van de door deze bepalingen bedoelde misdrijven in de zin van artikel 42, 1°, en worden verbeurd verklaard ten aanzien van alle daders, mededaders of medeplichtigen van die misdrijven, ook al heeft de veroordeelde die zaken niet in eigendom. Die straf mag evenwel geen schade berokkenen aan de rechten die derden op de voor verbeurdverklaring vatbare goederen kunnen doen gelden. Zo die zaken niet in het vermogen van de veroordeelde kunnen worden aangetroffen, gaat de rechter over tot een raming van de geldwaarde ervan en heeft de verbeurdverklaring betrekking op een daarmee overeenstemmend geldbedrag. In dat geval kan de rechter dat bedrag evenwel verminderen teneinde de veroordeelde geen onredelijk zware straf op te leggen.
De in het eerste lid, 2°, bedoelde zaken zijn het voorwerp van het door deze bepaling bedoeld misdrijf in de zin van artikel 42, 1°, en worden verbeurd verklaard ten aanzien van alle daders, mededaders of medeplichtigen van die misdrijven, ook al heeft de veroordeelde die zaken niet in bezit. Daarbij mag die straf geen schade berokkenen aan de rechten die derden op de voor verbeurdverklaring vatbare goederen kunnen doen gelden. Zo die zaken niet in het vermogen van de veroordeelde kunnen worden aangetroffen, gaat de rechter over tot een raming van de geldwaarde ervan en heeft de verbeurdverklaring betrekking op een geldbedrag dat in verhouding staat tot de mate waarin de veroordeelde bij het misdrijf betrokken was.]
Poging tot een van de misdrijven bedoeld in 2°, 3° en 4° van dit artikel wordt bestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot drie jaar en met geldboete van zesentwintig [euro] tot vijftigduizend [euro] of met een van die straffen alleen.
De personen die krachtens deze bepalingen worden gestraft, kunnen bovendien veroordeeld worden tot ontzetting, overeenkomstig artikel 33.]
Wetshistoriek
Art. vervangen bij art. 7 W. 7 april 1995 (B.S., 10 mei 1995, err., B.S., 25 mei 1995) en gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).
Lid 1:
- –
- 2° vervangen bij art. 2, 1° W. 10 mei 2007 (B.S., 22 augustus 2007);
- –
- 3° gewijzigd bij art. 2, 2° W. 10 mei 2007 (B.S., 22 augustus 2007);
- –
- 4° vervangen bij art. 2, 3° W. 10 mei 2007 (B.S., 22 augustus 2007).
Lid 2 vervangen bij art. 2, 4° W. 10 mei 2007 (B.S., 22 augustus 2007).
Lid 3 ingevoegd bij art. 2, 5° W. 10 mei 2007 (B.S., 22 augustus 2007) en gewijzigd bij art. 15, 1° Wet 15 juli 2013 (BS 19 juli 2013 (ed. 2)).
Lid 4 ingevoegd bij art. 2, 5° W. 10 mei 2007 (B.S., 22 augustus 2007) en gewijzigd bij art. 15, 2° Wet 15 juli 2013 (BS 19 juli 2013 (ed. 2)).
Lid 5 gewijzigd bij art. 2, 6° W. 10 mei 2007 (B.S., 22 augustus 2007).
Leden 6 en 7 ingevoegd bij art. 2, 7° W. 10 mei 2007 (B.S., 22 augustus 2007).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 5 W. 17 juli 1990 (B.S., 15 augustus 1990 err., B.S., 12 maart 1991).
Artikel 505bis
Zij die weggenomen, verduisterde of door de misdaad of het wanbedrijf bedoeld in artikel 433 verkregen zaken of een gedeelte ervan helen, worden gestraft met de straffen bepaald in artikel 505, eerste lid, waarbij de minimumstraf in het geval van gevangenisstraf wordt verhoogd tot drie maanden en in het geval van geldboete tot duizend euro.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 7 W. 10 augustus 2005 (B.S., 2 september 2005 (eerste uitg.)), met ingang van 2 september 2005 (art. 14).
Artikel 506
[Ingeval de straf, toepasselijk op de daders van de misdaad, levenslange opsluiting of opsluiting van twintig jaar tot dertig jaar is, worden [de in de artikelen 505 en 505bis bedoelde helers] veroordeeld tot opsluiting van vijf jaar tot tien jaar indien bevonden wordt dat zij ten tijde van de heling kennis droegen van de omstandigheden waaraan de wet levenslange opsluiting of opsluiting van twintig jaar tot dertig jaar verbindt.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 81 W. 23 januari 2003 (B.S., 13 maart 2003 (eerste uitg.)), met ingang van 13 maart 2003 (art. 128) en gewijzigd bij art. 8 W. 10 augustus 2005 (B.S., 2 september 2005 (eerste uitg.)), met ingang van 2 september 2005 (art. 14).