Meer info
     

08/06/1867 Strafwetboek
Strafwetboek van 8 juni 1867

Hoofdstuk III Vernieling, beschadiging, aanrichting van schade

Afdeling I Brandstichting
Artikel 510
[Met [opsluiting] van vijftien jaar tot twintig jaar worden gestraft zij die in brand steken: gebouwen, bruggen, dijken, straatwegen, spoorwegen, sluizen, magazijnen, werkplaatsen, loodsen, schepen, vaartuigen, rijtuigenwagons, vliegtuigen of andere kunstwerken, bouwwerken of motorvoertuigen, indien de dader moest vermoeden dat zich aldaar op het ogenblik van de brand een of meer personen bevonden.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 3 W. 7 juni 1963 (B.S., 15 juni 1963) en gewijzigd bij art. 82 W. 23 januari 2003 (B.S., 13 maart 2003 (eerste uitg.)), met ingang van 13 maart 2003 (art. 128).

Artikel 511
[Met [opsluiting] van tien jaar tot vijftien jaar worden gestraft zij die in brand steken, hetzij de onroerende eigendommen in artikel 510 vermeld, hetzij schepen, vaartuigen en vliegtuigen, maar buiten de gevallen in dat artikel omschreven, hetzij wouden, bossen, schaarhout of vruchten te velde.
Indien de eigendommen echter uitsluitend toebehoren aan hen die ze hebben in brand gestoken, en de brand met kwaad of bedrieglijk opzet is gesticht, worden de schuldigen gestraft met gevangenisstraf van een jaar tot vijf jaar en met geldboete van tweehonderd [euro] tot duizend [euro].]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 W. 7 juni 1963 (B.S., 15 juni 1963), gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9) en bij art. 82 W. 23 januari 2003 (B.S., 13 maart 2003 (eerste uitg.)), met ingang van 13 maart 2003 (art. 128).

Artikel 512
[Met gevangenisstraf van een jaar tot vijf jaar en met geldboete van honderd [euro] tot duizend [euro] worden gestraft zij die opzettelijk de roerende goederen die aan een ander toebehoren in brand steken, met uitzondering van schepen, vaartuigen en vliegtuigen, en op voorwaarde dat de daad aan anderen ernstig nadeel kan berokkenen.
Indien de roerende goederen uitsluitend toebehoren aan hen die ze hebben in brand gestoken en de brand met kwaad of bedrieglijk opzet is gesticht, zijn de straffen zes maanden tot drie jaar gevangenisstraf en geldboete van zesentwintig [euro] tot tweehonderd [euro].]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 5 W. 7 juni 1963 (B.S., 15 juni 1963) en gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 513
[Wordt de brand bij nacht gesticht dan worden de bij de artikelen 510 tot 512 bepaalde straffen vervangen als volgt:
opsluiting van vijftien jaar tot twintig jaar, door opsluiting van twintig jaar tot dertig jaar;
opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar, door opsluiting van vijftien jaar tot twintig jaar;
de gevangenisstraf en de geldboete, bij artikel 511, tweede lid, en artikel 512, eerst lid, bepaald, door opsluiting van vijf jaar tot tien jaar;
de gevangenisstraf en de geldboete, bij artikel 512, tweede lid, bepaald, door gevangenisstraf van een jaar tot vier jaar en geldboete van vijftig [euro] tot vijfhonderd [euro].]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 83 W. 23 januari 2003 (B.S., 13 maart 2003 (eerste uitg.)), met ingang van 13 maart 2003 (art. 128) en gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 6 W. 7 juni 1963 (B.S., 15 juni 1963).

Artikel 514
Wanneer op brandstichting gevangenisstraf gesteld is, wordt de poging tot brandstichting gestraft met gevangenisstraf van twee maanden tot twee jaar en met geldboete van zesentwintig [euro] tot tweehonderd [euro].
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 514bis
[In de gevallen bepaald in de artikelen 510 tot 514 kan het minimum van de bij die artikelen bepaalde straffen worden verdubbeld in geval van correctionele straffen en met twee jaar verhoogd in geval van opsluiting, wanneer een van de drijfveren van de misdaad of het wanbedrijf bestaat in de haat tegen, het misprijzen van of de vijandigheid tegen een persoon wegens diens zogenaamd ras, zijn huidskleur, zijn afkomst, zijn nationale of etnische afstamming, zijn nationaliteit, zijn geslacht, zijn seksuele geaardheid, zijn burgerlijke staat, zijn geboorte, zijn leeftijd, zijn fortuin, zijn geloof of levensbeschouwing, zijn huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap, zijn taal, zijn politieke overtuiging, [zijn syndicale overtuiging,] een fysieke of genetische eigenschap of zijn sociale afkomst.]]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 13 W. 25 februari 2003 (B.S., 17 maart 2003 (eerste uitg.), err., B.S., 13 mei 2003), vervangen bij art. 39 W. 10 mei 2007 (B.S., 30 mei 2007 (tweede uitg.)) en gewijzigd bij art. 115 Wet 30 december 2009 (BS 31 december 2009 (ed. 3)), met ingang van 31 december 2009 (art. 119).

Artikel 515
In de gevallen in de vorige artikelen omschreven, kan de schuldige die tot gevangenisstraf veroordeeld wordt, bovendien worden veroordeeld tot ontzetting van rechten overeenkomstig artikel 33, [...].
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 31 W. 9 april 1930 (B.S., 11 mei 1930), zelf gewijzigd bij art. 1 W. 1 juli 1964 (B.S., 17 juli 1964).

Artikel 516
Hij die, met het oogmerk om een van de feiten te plegen, omschreven in de artikelen 510, 511 en 512, enige zaak in brand steekt, zodanig geplaatst dat de brand zal overslaan op de zaak die hij wil vernielen, wordt gestraft alsof hij rechtstreeks de laatstbedoelde zaak had in brand gestoken of gepoogd in brand te steken.

Artikel 517
Wanneer de brand overslaat van de zaak die de schuldige wilde verbranden, op een andere zaak waarvan de vernieling strafbaar is met een zwaardere straf, wordt deze uitgesproken, indien de twee zaken zodanig geplaatst waren dat de brand noodzakelijk van de ene op de andere moest overslaan.

Artikel 518
[Wanneer de brand verwondingen heeft veroorzaakt aan een of meer personen en de dader van het feit moest vermoeden dat zij zich in de in brand gestoken plaatsen bevonden op het ogenblik van de misdaad of van het wanbedrijf, wordt de schuldige veroordeeld alsof die verwondingen met voorbedachten rade waren toegebracht en wordt de door de wet hierop gestelde straf toegepast, indien deze zwaarder is dan de straf die wegens brandstichting op hem toepasselijk is.
In het tegenovergestelde geval wordt de laatstbedoelde straf tot twee jaar boven het maximum verhoogd, indien zij in opsluiting [van vijftien jaar tot twintig jaar of gedurende een kortere tijd] bestaat.
Indien het feit de dood ten gevolge heeft, wordt [levenslange opsluiting] toegepast.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 7 W. 7 juni 1963 (B.S., 15 juni 1963), gewijzigd bij art. 15 W. 10 juli 1996 (B.S., 1 augustus 1996) en bij art. 84 W. 23 januari 2003 (B.S., 13 maart 2003 (eerste uitg.)), met ingang van 13 maart 2003 (art. 128).

Artikel 519
Met gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met geldboete van zesentwintig [euro] tot vijfhonderd [euro] of met een van die straffen alleen wordt gestraft het veroorzaken van brand van andermans roerende of onroerende eigendommen, hetzij door ouderdom of gebrek aan herstelling of reiniging van nabijgelegen ovens, schoorstenen, smederijen, huizen of fabrieken, hetzij door het aansteken van vuren op het veld op minder dan honderd meter afstand van huizen, gebouwen, wouden, heiden, bossen, boomgaarden, beplantingen, hagen, mijten, tassen graan, stro, hooi, voeder of van enige andere stapel brandbare stoffen, hetzij door vuur of licht te dragen of te laten staan of vuurwerk aan- of af te steken zonder voldoende voorzorg.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 520
[Met de straffen bij de vorige artikelen bepaald, en naar de onderscheidingen aldaar gemaakt, worden gestraft zij die gebouwen, bruggen, dijken, straatwegen, spoorwegen, sluizen, magazijnen, werkplaatsen, loodsen, schepen, vaartuigen, rijtuigen, wagons, vliegtuigen of andere kunstwerken, bouwwerken of motorvoertuigen, door het veroorzaken van een ontploffing, vernielen of pogen te vernielen.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 8 W. 7 juni 1963 (B.S., 15 juni 1963).
Afdeling II Vernieling van bouwwerken, stoommachines en telegraaftoestellen
Artikel 521
[Hij die buiten de gevallen in de artikelen 510 tot 520 genoemd, door welk middel ook, gebouwen, bruggen, dijken, straatwegen, spoorwegen, sluizen, magazijnen, werkplaatsen, loodsen, schepen, vaartuigen, vliegtuigen of andere kunstwerken of bouwwerken die aan een ander toebehoren, geheel of ten dele vernielt, wordt gestraft met [opsluiting van vijf jaar tot tien jaar].
Bij onbruikbaarmaking met het oogmerk om te schaden, is de straf vijftien dagen tot drie jaar gevangenis en geldboete van vijftig [euro] tot vijfhonderd [euro].
De in het tweede lid bedoelde straf is toepasselijk in geval van gehele of gedeeltelijke vernieling of van onbruikbaarmaking, met het oogmerk om te schaden, van rijtuigen, wagons en motorvoertuigen.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 9 W. 7 juni 1963 (B.S., 15 juni 1963), gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9) en bij art. 85 W. 23 januari 2003 (B.S., 13 maart 2003 (eerste uitg.)), met ingang van 13 maart 2003 (art. 128).

Artikel 522
De bepaling van artikel 518 is toepasselijk op het geval in het vorige artikel omschreven.

Artikel 523
[Hij die een machine vernielt, die aan een ander toebehoort en bestemd is voor voortbrenging, omzetting of verdeling van drijfkracht of voor het verbruik ervan voor andere dan louter huishoudelijke doeleinden, wordt veroordeeld tot gevangenisstraf van vijftien dagen tot drie jaar en tot geldboete van vijfhonderd [euro].
Vernieling bestaat zodra de werking van de machine geheel of ten dele verhinderd is, onverschillig of het feit de aandrijvende dan wel de aangedreven toestellen betreft.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 10 W. 7 juni 1963 (B.S., 15 juni 1963) en gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 524
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 31 W. 13 oktober 1930 (B.S., 20-21 oktober 1930).

Artikel 525
[Wanneer de feiten, in de twee vorige artikelen omschreven, gepleegd worden in vereniging of in bende en met behulp van gewelddaden, feitelijkheden of bedreigingen, worden de schuldigen gestraft met opsluiting van vijf jaar tot tien jaar.
De hoofden en de aanstokers worden veroordeeld tot opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar en tot geldboete van vijfhonderd [euro] tot vijfduizend [euro].]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 86 W. 23 januari 2003 (B.S., 13 maart 2003 (eerste uitg.)), met ingang van 13 maart 2003 (art. 128) en gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 525bis
In de gevallen bepaald in de artikelen 521 tot 525, kan het minimum van de bij die artikelen bepaalde straffen worden verdubbeld in geval van correctionele straffen en met twee jaar verhoogd in geval van opsluiting, wanneer een van de drijfveren van het wanbedrijf bestaat in de haat tegen, het misprijzen van of de vijandigheid tegen een persoon wegens diens zogenaamd ras, zijn huidskleur, zijn afkomst, zijn nationale of etnische afstamming, zijn nationaliteit, zijn geslacht, zijn seksuele geaardheid, zijn burgerlijke staat, zijn geboorte, zijn leeftijd, zijn fortuin, zijn geloof of levensbeschouwing, zijn huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap, zijn taal, zijn politieke overtuiging, [zijn syndicale overtuiging,] een fysieke of genetische eigenschap of zijn sociale afkomst.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 40 W. 10 mei 2007 (B.S., 30 mei 2007 (tweede uitg.)) en gewijzigd bij art. 116 Wet 30 december 2009 (BS 31 december 2009 (ed. 3)), met ingang van 31 december 2009 (art. 119).
Afdeling III Vernieling of beschadiging van graven, monumenten, kunstvoorwerpen, titels, bescheiden of andere papieren
Artikel 526
Met gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en met geldboete van zesentwintig [euro] tot vijfhonderd [euro] wordt gestraft hij die vernielt, neerhaalt, verminkt of beschadigt:
Grafsteden, gedenktekens of grafstenen;
Monumenten, standbeelden of andere voorwerpen die tot algemeen nut of tot openbare versiering bestemd zijn en door de bevoegde overheid of met haar machtiging zijn opgericht;
Monumenten, standbeelden, schilderijen of welke kunstvoorwerpen ook, die in kerken, tempels of andere openbare gebouwen zijn geplaatst.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 527
Hij die registers, minuten of oorspronkelijke akten van het openbaar gezag, titels, biljetten, wisselbrieven, handels- of bankpapieren, die een verbintenis, beschikking of schuldbevrijding inhouden of teweegbrengen, op enigerlei wijze kwaadwillig of bedrieglijk vernietigt, wordt gestraft alsof hij die stukken had weggenomen, en naar de onderscheidingen in het eerste hoofdstuk van deze titel gemaakt.
Afdeling IV Vernieling of beschadiging van eetwaren, koopwaren of andere roerende eigendommen
Artikel 528
Elke vernieling, elke beschadiging van andermans roerende eigendommen, gepleegd met behulp van geweld of bedreiging, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot drie jaar en met geldboete van zesentwintig [euro] tot vijfhonderd [euro] of met een van die straffen alleen.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 529
[Indien het feit gepleegd wordt in vereniging of in bende, is de straf opsluiting van vijf jaar tot tien jaar.
De hoofden en de aanstokers worden gestraft met opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 87 W. 23 januari 2003 (B.S., 13 maart 2003 (eerste uitg.)), met ingang van 13 maart 2003 (art. 128).

Artikel 530
[Vernieling of beschadiging van andermans roerende eigendommen, gepleegd met behulp van geweld of bedreiging, in een bewoond huis of in de aanhorigheden ervan en met een van de omstandigheden van artikel 471, wordt gestraft met opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar.
De straf zal niet minder zijn dan twaalf jaar indien de misdaad in vereniging of in bende gepleegd wordt.
De hoofden en de aanstokers worden gestraft met opsluiting van vijftien jaar tot twintig jaar.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 88 W. 23 januari 2003 (B.S., 13 maart 2003 (eerste uitg.)), met ingang van 13 maart 2003 (art. 128).

Artikel 531
Indien het geweld of de bedreiging met behulp waarvan de vernieling of de beschadiging wordt gepleegd, een ziekte of een lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 400 ten gevolge heeft, worden de schuldigen gestraft met de straf onmiddellijk hoger dan die waarmee zij op grond van de twee vorige artikelen zouden worden gestraft.

Artikel 532
Doodslag gepleegd om de vernieling of de beschadiging te vergemakkelijken of om de straffeloosheid ervan te verzekeren, wordt gestraft met [levenslange opsluiting].
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 15 W. 10 juli 1996 (B.S., 1 augustus 1996).

Artikel 532bis
[In de gevallen bepaald in de artikelen 528 tot 532 kan het minimum van de bij die artikelen bepaalde straffen worden verdubbeld in geval van correctionele straffen en met twee jaar verhoogd in geval van opsluiting, wanneer een van de drijfveren van de misdaad of het wanbedrijf bestaat in de haat tegen, het misprijzen van of de vijandigheid tegen een persoon wegens diens zogenaamd ras, zijn huidskleur, zijn afkomst, zijn nationale of etnische afstamming, zijn nationaliteit, zijn geslacht, zijn seksuele geaardheid, zijn burgerlijke staat, zijn geboorte, zijn leeftijd, zijn fortuin, zijn geloof of levensbeschouwing, zijn huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap, zijn taal, zijn politieke overtuiging, [zijn syndicale overtuiging,] een fysieke of genetische eigenschap of zijn sociale afkomst.]]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 14 W. 25 februari 2003 (B.S., 17 maart 2003 (eerste uitg.)), vervangen bij art. 41 10 mei 2007 (B.S., 30 mei 2007 (tweede uitg.)) en gewijzigd bij art. 117 Wet 30 december 2009 (BS 31 december 2009 (ed. 3)), met ingang van 31 december 2009 (art. 119).

Artikel 533
Hij die koopwaren of stoffen dienende om verwerkt te worden, kwaadwillig of bedrieglijk vervalst of beschadigt, wordt gestraft met gevangenisstraf van een maand tot een jaar en met geldboete van zesentwintig [euro] tot driehonderd [euro].
De gevangenisstraf is zes maanden tot drie jaar en de geldboete vijftig [euro] tot vijfhonderd [euro], indien het misdrijf wordt gepleegd door iemand die in de fabriek, het werkhuis of het handelshuis werkzaam is.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 534
Hij die de banden of de hindernissen waarmee een vaartuig, een wagon of voertuig is vastgelegd, kwaadwillig wegneemt, doorsnijdt of vernielt, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot twee jaar.
Afdeling IVbis Graffiti en beschadiging van onroerende eigendommen
Wetshistoriek
Afdeling IVbis (art. 534bis en 534ter) ingevoegd bij art. 2 tot 4 W. 25 januari 2007 (B.S., 20 februari 2007 (derde uitg.)).
Artikel 534bis

§ 1

Met gevangenisstraf van één maand tot zes maanden en met geldboete van zesentwintig euro tot tweehonderd euro of met een van die straffen alleen wordt gestraft hij die zonder toestemming graffiti aanbrengt op roerende of onroerende goederen.

§ 2

Het maximum van de gevangenisstraf wordt gebracht op één jaar gevangenisstraf bij herhaling van een in de eerste paragraaf bedoeld misdrijf binnen vijf jaar te rekenen van de dag van de uitspraak van een vorig veroordelend vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 3 W. 25 januari 2007 (B.S., 20 februari 2007 (derde uitg.)).

Artikel 534ter
Met gevangenisstraf van een maand tot zes maanden en met geldboete van zesentwintig euro tot tweehonderd euro of met een van die straffen alleen wordt gestraft hij die opzettelijk andermans onroerende eigendommen beschadigt.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 4 W. 25 januari 2007 (B.S., 20 februari 2007 (derde uitg.)).

Artikel 534quater
In de gevallen bepaald in de artikelen 534bis en 534ter kan het minimum van de bij die artikelen bepaalde straffen worden verdubbeld in geval van correctionele straffen en met twee jaar verhoogd in geval van opsluiting, wanneer een van de drijfveren van het wanbedrijf bestaat in de haat tegen, het misprijzen van of de vijandigheid tegen een persoon wegens diens zogenaamd ras, zijn huidskleur, zijn afkomst, zijn nationale of etnische afstamming, zijn nationaliteit, zijn geslacht, zijn seksuele geaardheid, zijn burgerlijke staat, zijn geboorte, zijn leeftijd, zijn fortuin, zijn geloof of levensbeschouwing, zijn huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap, zijn taal, zijn politieke overtuiging, [zijn syndicale overtuiging,] een fysieke of genetische eigenschap of zijn sociale afkomst.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 42 W. 10 mei 2007 (B.S., 30 mei 2007 (tweede uitg.)) en gewijzigd bij art. 118 Wet 30 december 2009 (BS 31 december 2009 (ed. 3)), met ingang van 31 december 2009 (art. 119).
Afdeling V Vernieling en verwoesting van veldvruchten, planten, bomen, enten, granen en voeder, vernieling van landbouwgereedschappen
Artikel 535
Met gevangenisstraf van een maand tot drie jaar en met geldboete van zesentwintig [euro] tot vijfhonderd [euro] wordt gestraft hij die vruchten te velde of natuurlijk opgekomen of gepoot plantsoen kwaadwillig afsnijdt of verwoest.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 536
Met gevangenisstraf van een maand tot twee jaar en met geldboete van zesentwintig [euro] tot tweehonderd [euro] wordt gestraft hij die kwaadwillig een bezaaide akker verwoest, zaad van dolik of van enig ander schadelijk kruid of gewas op een akker strooit, landbouwgereedschappen, omheiningen voor het vee of wachtershutten stukbreekt of onbruikbaar maakt.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 537
Hij die kwaadwillig een of meer bomen omhakt of zodanig snijdt, verminkt of ontschorst dat zij vergaan, of een of meer enten vernielt, wordt gestraft:
Voor elke boom, met gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met geldboete van zesentwintig [euro] tot honderd [euro];
Voor elke ent, met gevangenisstraf van acht dagen tot vijftien dagen en met geldboete van zesentwintig [euro] tot vijftig [euro] of met een van die straffen alleen.
In geen geval mag de gezamenlijke straf hoger zijn dan drie jaar wat de gevangenisstraf en vijfhonderd [euro] wat de geldboete betreft.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).
Afdeling VI Ombrengen van dieren
Artikel 538
Hij die paarden of andere trek- of lastdieren, hoornvee, schapen, geiten of varkens vergiftigt, wordt gestraft met gevangenisstraf van drie maanden tot twee jaar en met geldboete van zesentwintig [euro] tot driehonderd [euro].
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 539
Hij die in een rivier, een vaart, een beek, een vijver, een visvijver of een viskom stoffen werpt die de vis kunnen vernielen, en met het oogmerk om die uitslag te bereiken, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met geldboete van zesentwintig [euro] tot driehonderd [euro].
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 540
Zij die buiten noodzaak een van de in artikel 538 vermelde dieren doden of zwaar letsel toebrengen, worden gestraft met de volgende straffen:
Indien het misdrijf wordt gepleegd in gebouwen, besloten erven en aanhorigheden of op gronden waarvan de meester van het gedode of gewonde dier eigenaar, huurder, deelpachter of pachter is, is de straf gevangenisstraf van een maand tot zes maanden en geldboete van vijftig [euro] tot driehonderd [euro];
Indien het gepleegd wordt op plaatsen waarvan de schuldige zelf eigenaar, huurder, deelpachter of pachter is, is de straf gevangenisstraf van acht dagen tot twee maanden en geldboete van zesentwintig [euro] tot honderd [euro];
Indien het gepleegd wordt op enige andere plaats, wordt gevangenisstraf van vijftien dagen tot drie maanden en geldboete van vijftig [euro] tot tweehonderd [euro] opgelegd.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 541
Hij die buiten noodzaak een ander huisdier dan de in artikel 538 vermelde doodt of zwaar letsel toebrengt, op een plaats waarvan degene aan wie het dier toebehoort, eigenaar, vruchtgebruiker, gebruiker, huurder, deelpachter of pachter is, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met geldboete van zesentwintig [euro] tot tweehonderd [euro] of met een van die straffen alleen.
Deze straffen worden opgelegd, indien die feiten kwaadwillig gepleegd worden op een tam of een gevangen gehouden dier op de plaatsen waar zij gehouden worden, ofwel op een huisdier op het ogenblik dat het gebruikt wordt tot de dienst waartoe het bestemd is en op een plaats waar zijn meester het recht heeft zich te bevinden.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 542
Indien er in de gevallen van de vorige artikelen schending van afsluiting heeft plaatsgehad, wordt het minimum van de straf verhoogd overeenkomstig artikel 266.
Afdeling VII Bepalingen aan de vorige afdelingen gemeen
Artikel 543
Indien de feiten, in de afdelingen V en VI van dit hoofdstuk omschreven, gepleegd worden hetzij uit haat tegen een openbaar ambtenaar en uit hoofde van zijn bediening, hetzij bij nacht, wordt het minimum van de straf verhoogd overeenkomstig artikel 266.

Artikel 544
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 31 W. 9 april 1930 (B.S., 11 mei 1930), zelf gewijzigd bij art. 1 W. 1 juli 1964 (B.S., 17 juli 1964).
Afdeling VIII Vernieling van afsluitingen, verplaatsing of verwijdering van grenspalen en hoekbomen
Artikel 545
Met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van zesentwintig [euro] tot tweehonderd [euro] of met een van die straffen alleen wordt gestraft hij die geheel of ten dele grachten dempt, levende of dode hagen afhakt of uitrukt, landelijke of stedelijke afsluitingen, uit welke materialen ook gemaakt, vernielt; grenspalen, hoekbomen of andere bomen, geplant of erkend om de grenzen tussen verschillende erven te bepalen, verplaatst of verwijdert.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 546
Wanneer de feiten, in het vorige artikel omschreven, gepleegd worden met het oogmerk om een bezitsaanmatiging op een erf te plegen, is de straf gevangenisstraf van een maand tot een jaar en geldboete van vijftig [euro] tot tweeduizend [euro].
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).
Afdeling IX Vernieling en schade door overstroming veroorzaakt
Artikel 547
[Met opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar worden gestraft zij die kwaadwillig of bedrieglijk de werken van een mijn geheel of ten dele onder water zetten.
Indien de schuldige op grond van de omstandigheden moest vermoeden dat een of meer personen zich op het ogenblik van de overstroming in de mijn bevonden, wordt hij veroordeeld tot opsluiting van vijftien jaar tot twintig jaar.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 89 W. 23 januari 2003 (B.S., 13 maart 2003 (eerste uitg.)), met ingang van 13 maart 2003 (art. 128).

Artikel 548
De bepaling van artikel 518 is toepasselijk op het feit in het vorige artikel omschreven.

Artikel 549
Hij die kwaadwillig of bedrieglijk andermans erf onder water zet of er het water op schadelijke wijze op doet lopen, wordt veroordeeld tot geldboete van zesentwintig [euro] tot driehonderd [euro].
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).

Artikel 550
Met geldboete van vijftig [euro] tot vijfhonderd [euro] worden gestraft de eigenaars, de pachters of alle andere personen die molens, fabrieken of vijvers in gebruik hebben en die andermans wegen of eigendommen onder water zetten door het verhogen van hun overlaten boven het peil dat door de bevoegde overheid is bepaald.
Indien uit die feiten enige beschadiging ontstaat, wordt, naast geldboete, gevangenisstraf van acht dagen tot een maand opgelegd.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).