08/06/1867 Strafwetboek
Strafwetboek van 8 juni 1867
Afdeling I Brandstichting
Artikel 510
[Met [opsluiting] van vijftien jaar tot twintig jaar worden gestraft zij die in brand steken: gebouwen, bruggen, dijken, straatwegen, spoorwegen, sluizen, magazijnen, werkplaatsen, loodsen, schepen, vaartuigen, rijtuigenwagons, vliegtuigen of andere kunstwerken, bouwwerken of motorvoertuigen, indien de dader moest vermoeden dat zich aldaar op het ogenblik van de brand een of meer personen bevonden.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 3 W. 7 juni 1963 (B.S., 15 juni 1963) en gewijzigd bij art. 82 W. 23 januari 2003 (B.S., 13 maart 2003 (eerste uitg.)), met ingang van 13 maart 2003 (art. 128).
Artikel 511
[Met [opsluiting] van tien jaar tot vijftien jaar worden gestraft zij die in brand steken, hetzij de onroerende eigendommen in artikel 510 vermeld, hetzij schepen, vaartuigen en vliegtuigen, maar buiten de gevallen in dat artikel omschreven, hetzij wouden, bossen, schaarhout of vruchten te velde.
Indien de eigendommen echter uitsluitend toebehoren aan hen die ze hebben in brand gestoken, en de brand met kwaad of bedrieglijk opzet is gesticht, worden de schuldigen gestraft met gevangenisstraf van een jaar tot vijf jaar en met geldboete van tweehonderd [euro] tot duizend [euro].]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 W. 7 juni 1963 (B.S., 15 juni 1963), gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9) en bij art. 82 W. 23 januari 2003 (B.S., 13 maart 2003 (eerste uitg.)), met ingang van 13 maart 2003 (art. 128).
Artikel 512
[Met gevangenisstraf van een jaar tot vijf jaar en met geldboete van honderd [euro] tot duizend [euro] worden gestraft zij die opzettelijk de roerende goederen die aan een ander toebehoren in brand steken, met uitzondering van schepen, vaartuigen en vliegtuigen, en op voorwaarde dat de daad aan anderen ernstig nadeel kan berokkenen.
Indien de roerende goederen uitsluitend toebehoren aan hen die ze hebben in brand gestoken en de brand met kwaad of bedrieglijk opzet is gesticht, zijn de straffen zes maanden tot drie jaar gevangenisstraf en geldboete van zesentwintig [euro] tot tweehonderd [euro].]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 5 W. 7 juni 1963 (B.S., 15 juni 1963) en gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).
Artikel 513
[Wordt de brand bij nacht gesticht dan worden de bij de artikelen 510 tot 512 bepaalde straffen vervangen als volgt:
- opsluiting van vijftien jaar tot twintig jaar, door opsluiting van twintig jaar tot dertig jaar;
- opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar, door opsluiting van vijftien jaar tot twintig jaar;
- de gevangenisstraf en de geldboete, bij artikel 511, tweede lid, en artikel 512, eerst lid, bepaald, door opsluiting van vijf jaar tot tien jaar;
- de gevangenisstraf en de geldboete, bij artikel 512, tweede lid, bepaald, door gevangenisstraf van een jaar tot vier jaar en geldboete van vijftig [euro] tot vijfhonderd [euro].]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 83 W. 23 januari 2003 (B.S., 13 maart 2003 (eerste uitg.)), met ingang van 13 maart 2003 (art. 128) en gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 6 W. 7 juni 1963 (B.S., 15 juni 1963).
Artikel 514
Wanneer op brandstichting gevangenisstraf gesteld is, wordt de poging tot brandstichting gestraft met gevangenisstraf van twee maanden tot twee jaar en met geldboete van zesentwintig [euro] tot tweehonderd [euro].
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).
Artikel 514bis
[In de gevallen bepaald in de artikelen 510 tot 514 kan het minimum van de bij die artikelen bepaalde straffen worden verdubbeld in geval van correctionele straffen en met twee jaar verhoogd in geval van opsluiting, wanneer een van de drijfveren van de misdaad of het wanbedrijf bestaat in de haat tegen, het misprijzen van of de vijandigheid tegen een persoon wegens diens zogenaamd ras, zijn huidskleur, zijn afkomst, zijn nationale of etnische afstamming, zijn nationaliteit, zijn geslacht, zijn seksuele geaardheid, zijn burgerlijke staat, zijn geboorte, zijn leeftijd, zijn fortuin, zijn geloof of levensbeschouwing, zijn huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap, zijn taal, zijn politieke overtuiging, [zijn syndicale overtuiging,] een fysieke of genetische eigenschap of zijn sociale afkomst.]]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 13 W. 25 februari 2003 (B.S., 17 maart 2003 (eerste uitg.), err., B.S., 13 mei 2003), vervangen bij art. 39 W. 10 mei 2007 (B.S., 30 mei 2007 (tweede uitg.)) en gewijzigd bij art. 115 Wet 30 december 2009 (BS 31 december 2009 (ed. 3)), met ingang van 31 december 2009 (art. 119).
Artikel 515
In de gevallen in de vorige artikelen omschreven, kan de schuldige die tot gevangenisstraf veroordeeld wordt, bovendien worden veroordeeld tot ontzetting van rechten overeenkomstig artikel 33, [...].
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 31 W. 9 april 1930 (B.S., 11 mei 1930), zelf gewijzigd bij art. 1 W. 1 juli 1964 (B.S., 17 juli 1964).
Artikel 516
Hij die, met het oogmerk om een van de feiten te plegen, omschreven in de artikelen 510, 511 en 512, enige zaak in brand steekt, zodanig geplaatst dat de brand zal overslaan op de zaak die hij wil vernielen, wordt gestraft alsof hij rechtstreeks de laatstbedoelde zaak had in brand gestoken of gepoogd in brand te steken.
Artikel 517
Wanneer de brand overslaat van de zaak die de schuldige wilde verbranden, op een andere zaak waarvan de vernieling strafbaar is met een zwaardere straf, wordt deze uitgesproken, indien de twee zaken zodanig geplaatst waren dat de brand noodzakelijk van de ene op de andere moest overslaan.
Artikel 518
[Wanneer de brand verwondingen heeft veroorzaakt aan een of meer personen en de dader van het feit moest vermoeden dat zij zich in de in brand gestoken plaatsen bevonden op het ogenblik van de misdaad of van het wanbedrijf, wordt de schuldige veroordeeld alsof die verwondingen met voorbedachten rade waren toegebracht en wordt de door de wet hierop gestelde straf toegepast, indien deze zwaarder is dan de straf die wegens brandstichting op hem toepasselijk is.
In het tegenovergestelde geval wordt de laatstbedoelde straf tot twee jaar boven het maximum verhoogd, indien zij in opsluiting [van vijftien jaar tot twintig jaar of gedurende een kortere tijd] bestaat.
Indien het feit de dood ten gevolge heeft, wordt [levenslange opsluiting] toegepast.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 7 W. 7 juni 1963 (B.S., 15 juni 1963), gewijzigd bij art. 15 W. 10 juli 1996 (B.S., 1 augustus 1996) en bij art. 84 W. 23 januari 2003 (B.S., 13 maart 2003 (eerste uitg.)), met ingang van 13 maart 2003 (art. 128).
Artikel 519
Met gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met geldboete van zesentwintig [euro] tot vijfhonderd [euro] of met een van die straffen alleen wordt gestraft het veroorzaken van brand van andermans roerende of onroerende eigendommen, hetzij door ouderdom of gebrek aan herstelling of reiniging van nabijgelegen ovens, schoorstenen, smederijen, huizen of fabrieken, hetzij door het aansteken van vuren op het veld op minder dan honderd meter afstand van huizen, gebouwen, wouden, heiden, bossen, boomgaarden, beplantingen, hagen, mijten, tassen graan, stro, hooi, voeder of van enige andere stapel brandbare stoffen, hetzij door vuur of licht te dragen of te laten staan of vuurwerk aan- of af te steken zonder voldoende voorzorg.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 26 juni 2000 (B.S., 29 juli 2000), met ingang van 1 januari 2002 (art. 9).
Artikel 520
[Met de straffen bij de vorige artikelen bepaald, en naar de onderscheidingen aldaar gemaakt, worden gestraft zij die gebouwen, bruggen, dijken, straatwegen, spoorwegen, sluizen, magazijnen, werkplaatsen, loodsen, schepen, vaartuigen, rijtuigen, wagons, vliegtuigen of andere kunstwerken, bouwwerken of motorvoertuigen, door het veroorzaken van een ontploffing, vernielen of pogen te vernielen.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 8 W. 7 juni 1963 (B.S., 15 juni 1963).