1.
De staten verzekeren de naleving door schepen die hun vlag voeren of bij hen geregistreerd zijn van de van toepassing zijnde internationale regels en normen, vastgesteld via de bevoegde internationale organisatie of een algemene diplomatieke conferentie, en van hun overeenkomstig dit verdrag aangenomen wetten en voorschriften ter voorkoming, vermindering en bestrijding van verontreiniging van het mariene milieu door schepen en nemen dienovereenkomstig wetten en voorschriften aan en nemen andere maatregelen die nodig zijn voor de toepassing ervan. De vlaggenstaten zien toe op de doeltreffende handhaving van het bepaalde in zodanige regels, normen, wetten en voorschriften, ongeacht waar zich een overtreding voordoet.
2.
De staten nemen inzonderheid passende maatregelen teneinde te verzekeren dat aan schepen die hun vlag voeren of bij hen staan geregistreerd wordt verboden uit te varen, totdat zij zee kunnen kiezen met inachtneming van de vereisten van de in lid 1 bedoelde internationale regels en normen, met inbegrip van de vereisten met betrekking tot het ontwerp, de constructie, uitrusting en bemanning van schepen.
3.
De staten verzekeren dat schepen die hun vlag voeren of bij hen zijn geregistreerd de certificaten aan boord hebben die worden vereist door en afgegeven ingevolge de in lid 1 bedoelde internationale regels en normen. De staten verzekeren dat schepen die hun vlag voeren periodiek worden geïnspecteerd teneinde na te gaan of deze certificaten in overeenstemming zijn met de feitelijke staat waarin de schepen verkeren. Deze certificaten worden door andere staten aanvaard als bewijs van de staat waarin de schepen verkeren en worden door hen geacht dezelfde rechtskracht te bezitten als door hen afgegeven certificaten, tenzij er duidelijke redenen bestaan om aan te nemen dat de staat waarin het schip verkeert niet wezenlijk overeenkomt met de gegevens van de certificaten.
4.
Indien een schip een overtreding begaat van via de bevoegde internationale organisatie of een algemene diplomatieke conferentie vastgestelde regels en normen, zorgt de vlaggenstaat, onverminderd de artikelen 218, 220 en 228, voor een onmiddellijk onderzoek en stelt waar passend een rechtsvervolging in met betrekking tot de beweerde overtreding, ongeacht waar de overtreding zich heeft voorgedaan of waar de door deze overtreding veroorzaakte verontreiniging zich heeft voorgedaan of is geconstateerd.
5.
Vlaggenstaten die een onderzoek naar de overtreding verrichten, kunnen de bijstand verzoeken van andere staten wier medewerking nuttig zou kunnen zijn bij het ophelderen van de desbetreffende omstandigheden. De staten trachten aan passende verzoeken van vlaggenstaten te voldoen.
6.
De staten stellen, op schriftelijk verzoek van een staat, een onderzoek in naar overtredingen, waarvan wordt beweerd dat deze zijn begaan door schepen die hun vlag voeren. Indien te hunnen genoegen is aangetoond dat voldoende bewijsmateriaal beschikbaar is om een rechtsvervolging te kunnen instellen met betrekking tot de beweerde overtreding, stellen vlaggenstaten onverwijld een zodanige rechtsvervolging overeenkomstig hun wetten in.
7.
Vlaggenstaten stellen de verzoekende staat en de bevoegde internationale organisatie onverwijld in kennis van de ondernomen stappen en de resultaten daarvan. Deze informatie is voor alle staten beschikbaar.
8.
De in de wetten en voorschriften van staten voorziene straffen voor schepen die hun vlag voeren dienen zwaar genoeg te zijn om deze van overtredingen, waar deze zich ook voordoen, te weerhouden.