Meer info
     

21/03/1804 BW
[Oud] Burgerlijk Wetboek

Afdeling I Vermoeden van afwezigheid
Wetshistoriek
Opschrift ingevoegd bij art. 3 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 54 tot 58 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).
Artikel 112

[§ 1

Wanneer een persoon sinds meer dan drie maanden niet meer verschijnt in zijn woon- of verblijfplaats en men van hem gedurende ten minste drie maanden geen nieuws heeft ontvangen en daaruit onzekerheid voortvloeit over zijn leven of zijn dood, kan de [vrederechter], op verzoek van iedere belanghebbende of van de procureur des Konings, het vermoeden van afwezigheid vaststellen.

§ [2] [

Het openbaar ministerie is ermee belast te waken over de belangen van de vermoedelijk afwezigen. Overeenkomstig de artikelen 766, tweede lid, en 767 van het Gerechtelijk Wetboek wordt het openbaar ministerie gehoord over zijn schriftelijk of mondeling advies of vorderingen met betrekking tot alle rechtsvorderingen die de afwezigen aangaan.
]
Wetshistoriek
Art. vervangen bij art. 4 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).
§ 1 gewijzigd bij art. 5, 1° Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).
Oorspronkelijke § 2 opgeheven bij art. 5, 2° Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).
Oorspronkelijke § 3 vernummerd tot § 2 en vervangen bij art. 5, 3° Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 54 tot 58 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).

Artikel 113

[§ 1

[Wanneer hij] vaststelt dat er een vermoeden van afwezigheid is en de vermoedelijk afwezige geen algemeen gevolmachtigde heeft aangewezen om zijn goederen te beheren, wijst de vrederechter bij een met redenen omklede beschikking een gerechtelijk bewindvoerder aan met inachtneming van de aard en de samenstelling van de te beheren goederen.
Binnen drie dagen na de uitspraak geeft de griffier bij gerechtsbrief kennis van de beschikking van de vrederechter aan de bewindvoerder. De gerechtelijk bewindvoerder laat binnen acht dagen na zijn aanwijzing schriftelijk weten of hij die aanvaardt.
Wordt de aanwijzing, bedoeld in het vorige lid, niet aanvaard, dan stelt de vrederechter ambtshalve een andere gerechtelijk bewindvoerder aan.
Na de aanvaarding door de gerechtelijk bewindvoerder wordt een afschrift van de beschikking van zijn aanwijzing medegedeeld aan de procureur des Konings.

§ 2

De vrederechter kan te allen tijde, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van iedere belanghebbende, van de procureur des Konings of van de gerechtelijk bewindvoerder, bij een met redenen omklede beschikking, een einde maken aan het mandaat van deze laatste, de bevoegdheden wijzigen die hem werden opgedragen of hem vervangen.
De vrederechter kan daartoe eenieder horen die hij geschikt acht om hem in te lichten.

§ 3

Elke beslissing tot aanwijzing of tot vervanging van een gerechtelijk bewindvoerder, tot beëindiging van zijn mandaat of tot wijziging van zijn bevoegdheden, wordt, door toedoen van de griffier, bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en in twee dagbladen verspreid in het gerechtelijk arrondissement van de laatste woonplaats in België van de vermoedelijk afwezige of, indien deze nooit een woonplaats in België heeft gehad, van het gerechtelijk arrondissement Brussel en in één nationaal verspreid dagblad in de taal van de procedure.
De bekendmaking moet geschieden binnen vijftien dagen na de uitspraak; de ambtenaren aan wie het verzuim of de vertraging te wijten zou zijn, zijn aansprakelijk jegens de betrokkenen indien bewezen wordt dat de vertraging of het verzuim het gevolg is van collusie.
Binnen dezelfde termijn wordt de beslissing door de griffier betekend aan de burgemeester van de woonplaats van de beschermde persoon teneinde te worden aangetekend in het bevolkingsregister.]

[§ 4

Vanaf de beschikking tot aanwijzing van de in paragraaf 1, eerste lid, bedoelde gerechtelijk bewindvoerder kan de vrederechter, op uitdrukkelijk en met redenen omkleed verzoek van deze gerechtelijk bewindvoerder en om de goederen van de vermoedelijk afwezige te beheren, alle informatie over de vermoedelijk afwezige opvragen bij het centraal aanspreekpunt gehouden door de Nationale Bank van België, overeenkomstig de wet van 8 juli 2018 houdende organisatie van een centraal aanspreekpunt van rekeningen en financiële contracten en tot uitbreiding van de toegang tot het centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht, collectieve schuldenregeling en protest. De rechter bezorgt de ontvangen informatie aan de gerechtelijk bewindvoerder.
]
Wetshistoriek
Art. vervangen bij art. 5 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).
§ 1 gewijzigd bij art. 6 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).
§ 4 ingevoegd bij art. 34 Wet 15 mei 2024 (BS 28 mei 2024).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 54 tot 58 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).

Artikel 114

[§ 1

Uiterlijk één maand na de aanvaarding van zijn aanwijzing stelt de gerechtelijk bewindvoerder een verslag op met betrekking tot de vermogenstoestand van de vermoedelijk afwezige en zendt dit over aan de vrederechter.
De gerechtelijk bewindvoerder geeft jaarlijks rekenschap van zijn beheer aan de vrederechter door voorlegging van een schriftelijk verslag dat minstens de volgende gegevens vermeldt:
de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de gerechtelijk bewindvoerder;
de naam, de voornaam en de laatste bekende woonplaats van de vermoedelijk afwezige;
een overzicht van de inkomsten en uitgaven tijdens de voorbije periode en een overzicht van de stand van het beheerde vermogen bij de aanvang en op het einde van deze periode.
Indien hij zulks nodig acht, kan de vrederechter van de gerechtelijk bewindvoerder waarborgen eisen, hetzij bij zijn aanwijzing, hetzij gedurende de uitoefening van zijn mandaat.

§ 2

De schriftelijke verslagen opgemaakt met toepassing van § 1, worden op de griffie van het vredegerecht bewaard in een dossier op naam van de vermoedelijk afwezige.
Het dossier omvat eveneens:
een afschrift van het vonnis van de [vrederechter] tot vaststelling van het vermoeden van afwezigheid;
een afschrift van de beschikking tot aanstelling van een gerechtelijk bewindvoerder;
een afschrift van alle beschikkingen getroffen met toepassing van dit hoofdstuk;
de door de vrederechter gevoerde briefwisseling met betrekking tot het gerechtelijk bewind.
Aan het dossier wordt een inventaris van de stukken met vermelding van de datum van hun neerlegging toegevoegd.

§ 3

De vrederechter kan aan de gerechtelijk bewindvoerder, bij een met redenen omklede beslissing, na de overlegging door deze van het verslag bedoeld in § 1, een bezoldiging toekennen waarvan het bedrag niet hoger mag zijn dan drie procent van de inkomsten van de goederen van de vermoedelijk afwezige. Naast de bezoldiging worden de gemaakte kosten vergoed, na door de vrederechter behoorlijk te zijn nagezien. Hij kan hem nochtans, na overlegging van met redenen omklede staten, een bezoldiging toekennen in verhouding tot de vervulde buitengewone ambtsverrichtingen.
Het is de gerechtelijk bewindvoerder verboden, buiten de in het eerste lid vermelde bezoldigingen, enige bezoldiging of voordeel, van welke aard ook of van wie ook, te ontvangen met betrekking tot het uitoefenen van het mandaat van gerechtelijk bewindvoerder.]
Wetshistoriek
Art. vervangen bij art. 6 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).
§ 2, lid 2, 1° gewijzigd bij art. 7 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 54 tot 58 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).

Artikel 115
[

§ 1

De gerechtelijk bewindvoerder heeft tot taak de goederen van de vermoedelijk afwezige als een goede huisvader te beheren. Hij kan zich in zijn beheer laten bijstaan door een of meer personen die onder zijn verantwoordelijkheid optreden.

§ 2

Wanneer de belangen van de gerechtelijk bewindvoerder in strijd zijn met die van de vermoedelijk afwezige, kan hij slechts optreden krachtens een bijzondere machtiging van de vrederechter. Deze machtiging wordt verleend bij een met redenen omklede beschikking op verzoek van de gerechtelijk bewindvoerder. De artikelen 1026 tot 1034 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing.

§ 3

Bij gebreke van aanwijzingen in de in artikel 113 bedoelde beschikking, vertegenwoordigt de gerechtelijk bewindvoerder de vermoedelijk afwezige in alle rechtshandelingen en procedures als eiser of als verweerder, behalve wanneer de echtgenoot van de vermoedelijk afwezige gemachtigd is om alleen te handelen overeenkomstig artikel 220, § 2, of artikel [2.3.34 van het Burgerlijk Wetboek].
De gerechtelijk bewindvoerder kan slechts krachtens een bijzondere machtiging van de vrederechter:
de vermoedelijke afwezige in rechte vertegenwoordigen als eiser bij de andere rechtsplegingen en handelingen dan die:
met betrekking tot huurcontracten;
met betrekking tot bewoning zonder akte of bewijs;
met betrekking tot sociale wetgeving ten gunste van de vermoedelijk afwezige;
met betrekking tot de burgerlijke partijstelling;
bedoeld in de artikelen 1187, tweede lid, 1193bis en 1225 van het Gerechtelijk Wetboek;
de roerende en onroerende goederen van de vermoedelijk afwezige vervreemden;
leningen aangaan en hypotheken toestaan alsook toestemming geven tot het doorhalen van een hypothecaire inschrijving, met of zonder kwijting, en tot de overschrijving van een bevel tot uitvoerend beslag zonder betaling;
berusten in een vordering betreffende onroerende rechten;
een nalatenschap, een algemeen legaat of een legaat onder algemene titel verwerpen of aanvaarden, wat slechts onder voorrecht van boedelbeschrijving kan geschieden;
een schenking of een legaat onder bijzondere titel aanvaarden;
een pachtovereenkomst of een handelshuurovereenkomst sluiten alsook een handelshuurovereenkomst hernieuwen en een huurovereenkomst voor een duur van meer dan negen jaar sluiten;
een dading aangaan of een arbitrageovereenkomst sluiten;
een onroerend goed aankopen.
De vrederechter wordt geadieerd bij eenzijdig verzoekschrift. Hij wint alle dienstige inlichtingen in; hij kan de mening vragen van eenieder die hij geschikt acht om hem in te lichten, onverminderd de artikelen 1186 en 1193bis van het Gerechtelijk Wetboek, inzake verkopingen van onroerende goederen.
De artikelen 1026 tot 1034 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing.
Indien de vrederechter dat nuttig acht, wordt de handelszaak van de vermoedelijk afwezige voortgezet door zijn gerechtelijk bewindvoerder onder de door de vrederechter vastgestelde voorwaarden. Het bestuur ervan kan worden opgedragen aan een bijzondere bewindvoerder onder het toezicht van de gerechtelijk bewindvoerder. De bijzondere bewindvoerder wordt aangewezen door de [ondernemingsrechtbank] op verzoek van de vrederechter.

§ 4

Onverminderd het eventueel bestaande huwelijksvermogensstelsel tussen de vermoedelijk afwezige en de gerechtelijk bewindvoerder, worden de gelden en de goederen van de vermoedelijk afwezige volledig en duidelijk afgescheiden van het persoonlijk vermogen van de bewindvoerder. De banktegoeden van de vermoedelijk afwezige worden op zijn naam ingeschreven.
]
Wetshistoriek
Art. vervangen bij art. 8 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).
§ 3, lid 1 gewijzigd bij art. 7 Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).
§ 3, lid 5 gewijzigd bij art. 252 Wet 15 april 2018 (BS 27 april 2018 (ed. 2)), met ingang van 1 november 2018 (art. 260, leden 1 en 2).

Artikel 116
[Is de vermoedelijk afwezige betrokken bij een verdeling of een erfenis, dan wordt hij vertegenwoordigd door de gerechtelijk bewindvoerder aangewezen overeenkomstig artikel 113.
Is er geen bewindvoerder aangewezen en heeft de vermoedelijk afwezige geen algemeen gevolmachtigde aangewezen om zijn goederen te beheren, dan kan de vrederechter, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van iedere belanghebbende of van de procureur des Konings, een notaris aanwijzen om hem te vertegenwoordigen.
Iedere verdeling waarbij de vermoedelijk afwezige betrokken is, geschiedt overeenkomstig artikel 1225 van het Gerechtelijk Wetboek.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 9 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 54 tot 58 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).

Artikel 117

[§ 1

Indien de vermoedelijk afwezige terugkeert, kan hij derdenverzet instellen tegen het vonnis waarbij de [vrederechter] het vermoeden van afwezigheid heeft vastgesteld.
Indien de vermoedelijk afwezige terugkeert of indien men van hem nieuws ontvangt tijdens de periode van de vermoedelijke afwezigheid, maakt de vrederechter bij een met redenen omklede beschikking een einde aan het mandaat van de gerechtelijk bewindvoerder, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de vermoedelijk afwezige, van de procureur des Konings of van iedere belanghebbende.
De vermoedelijk afwezige krijgt de goederen terug die tijdens de periode van de vermoedelijke afwezigheid voor zijn rekening werden beheerd of verworven. De handelingen die de gerechtelijk bewindvoerder of de notaris bedoeld in artikel 116, tweede lid, op regelmatige wijze heeft verricht, kunnen hem worden tegengeworpen, behalve wanneer daarbij bedrog is gepleegd.

§ 2

Indien de vermoedelijk afwezige afwezig wordt verklaard, indien hij overleden is of indien hij gerechtelijk overleden wordt verklaard, maakt de vrederechter bij een met redenen omklede beschikking een einde aan het mandaat van de gerechtelijk bewindvoerder, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de procureur des Konings of van iedere belanghebbende.

§ 3

Onverminderd de toepassing van de artikelen 1358 tot 1369 van het Gerechtelijk Wetboek, dient de gerechtelijk bewindvoerder binnen dertig dagen na de beschikking waarmee een eind wordt gemaakt aan zijn mandaat, zijn eindverslag in ter griffie van het vredegerecht.
Indien de vermoedelijk afwezige gehuwd was op de dag van zijn verdwijnen en indien hij afwezig of gerechtelijk overleden wordt verklaard, maakt de gerechtelijk bewindvoerder een inventaris op van alle roerende en onroerende goederen die deel uitmaken van het gemeenschappelijk vermogen dat toebehoort aan de vermoedelijk afwezige en aan zijn echtgenoot, en dient hij de inventaris binnen de in § 1 bedoelde termijn in ter griffie van het vredegerecht.
Indien de vermoedelijk afwezige wettelijk samenwoonde op de dag van zijn verdwijning en indien hij afwezig of gerechtelijk overleden wordt verklaard, maakt de gerechtelijk bewindvoerder een inventaris op van alle roerende en onroerende goederen die geacht worden in onverdeeldheid te zijn op grond van artikel 1478 en dient hij die inventaris binnen de in het eerste lid bedoelde termijn in ter griffie van het vredegerecht. Hij handelt op dezelfde wijze ingeval de wettelijk samenwonende van de vermoedelijk afwezige na de vaststelling van het vermoeden van afwezigheid de wettelijke samenwoning overeenkomstig artikel 1476, § 2, tweede lid, beëindigt. De ambtenaar van de burgerlijke stand stelt de gerechtelijk bewindvoerder in kennis van de beslissing om de wettelijke samenwoning te beëindigen.
Het eindverslag en, in voorkomend geval, de inventaris worden bij het dossier bedoeld in artikel 114, § 2, gevoegd.]
Wetshistoriek
Art. vervangen bij art. 10 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).
§ 1 gewijzigd bij art. 8 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 54 tot 58 W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).