21/03/1804 BW
[Oud] Burgerlijk Wetboek
Hoofdstuk I Gronden tot echtscheiding
Artikel 229
[§ 1
De echtscheiding wordt uitgesproken wanneer de rechter vaststelt dat het huwelijk onherstelbaar ontwricht is. Het huwelijk is onherstelbaar ontwricht wanneer de voortzetting van het samenleven tussen de echtgenoten en de hervatting ervan redelijkerwijs onmogelijk is geworden ingevolge die ontwrichting. Het bewijs van de onherstelbare ontwrichting kan met alle wettelijke middelen worden geleverd.
§ 2
De onherstelbare ontwrichting bestaat wanneer de aanvraag gezamenlijk wordt gedaan door de twee echtgenoten, na meer dan zes maanden feitelijk gescheiden te zijn of wanneer de aanvraag tot tweemaal toe werd gedaan overeenkomstig artikel 1255, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek.
§ 3
De onherstelbare ontwrichting bestaat ook wanneer de aanvraag wordt gedaan door één enkele echtgenoot na meer dan één jaar feitelijke scheiding of wanneer de aanvraag tot tweemaal toe werd gedaan overeenkomstig artikel 1255, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 2 W. 27 april 2007 (B.S., 7 juni 2007), met ingang van 1 september 2007 (art. 44).
Toepasselijkheid (federaal)
Indien artikel 42, § 2, van de wet van 27 april 2007 betreffende de hervorming van de echtscheiding in die zin wordt geïnterpreteerd dat, wanneer een echtscheidingsprocedure werd ingesteld vóór de inwerkingtreding van die wet, de daarin vermelde vroegere bepalingen van het B.W. van toepassing blijven op heel die procedure, met inbegrip van de tegenvordering die werd ingesteld na de inwerkingtreding van de wet, is er geen schending van de artikelen 10 en 11 Gw. Een gedifferentieerde toepassing van de nieuwe wet op de hoofdvordering en de tegenvordering houdt wel een schending in (GwH nr. 100/2009, 18 juni 2009 (prejudiciële vraag) (BS 6 augustus 2009)).
Artikel 42, § 2, eerste lid, van de wet van 27 april 2007 betreffende de hervorming van de echtscheiding schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in de interpretatie dat het vroegere artikel 229 van het Burgerlijk Wetboek enkel van toepassing blijft op de hoofdvorderingen tot echtscheiding op grond van bepaalde feiten die zijn ingeleid vóór de inwerkingtreding van die wet zolang geen eindvonnis is uitgesproken, en niet op de tegenvorderingen die op die gronden worden ingeleid na die inwerkingtreding.
Artikel 42, § 2, eerste lid, van de wet van 27 april 2007 betreffende de hervorming van de echtscheiding schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet, in de interpretatie dat het vroegere artikel 229 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing blijft zowel op de vorderingen tot echtscheiding, zowel hoofdvorderingen als tegenvorderingen, die zijn ingeleid vóór de inwerkingtreding van die wet, zolang geen eindvonnis is uitgesproken als op de tegenvorderingen die zijn ingediend na die inwerkingtreding (GwH nr. 119/2010, 28 oktober 2010 (prejudiciële vragen) (BS 23 december 2010) en GwH nr. 13/2011, 27 januari 2011 (prejudiciële vragen) (BS 18 maart 2011 (ed. 2))).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 42, §§ 1 en 2 W. 27 april 2007 (B.S., 7 juni 2007).
Voorgeschiedenis
Vervangen bij art. 3 W. 28 oktober 1974 (B.S., 29 november 1974).
Artikel 230
[De echtgenoten kunnen ook door onderlinge toestemming uit de echt scheiden volgens de voorwaarden die vastgesteld zijn in deel IV, boek IV, hoofdstuk XI, afdeling 2, van het Gerechtelijk Wetboek.]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 4 W. 28 oktober 1974 (B.S., 29 november 1974) en opnieuw opgenomen bij art. 3 W. 27 april 2007 (B.S., 7 juni 2007), met ingang van 1 september 2007 (art. 44).
Artikel 231
De persoon die krachtens artikel 492/1 uitdrukkelijk onbekwaam werd verklaard om de echtscheiding te vorderen, kan, op zijn verzoek, door de in artikel 628, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde vrederechter, alsnog worden gemachtigd de vordering tot echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting als bedoeld in artikel 229 in te stellen of een verzoek tot echtscheiding door onderlinge toestemming als bedoeld in artikel 230 in te dienen.
De vrederechter oordeelt over de wilsbekwaamheid van de beschermde persoon.
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 4, 1° W. 27 april 2007 (B.S., 7 juni 2007), met ingang van 1 september 2007 (art. 44) en opnieuw opgenomen bij art. 8 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Lid 3 opgeheven bij art. 4 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98).
Artikel 232
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 4, 2° W. 27 april 2007 (B.S., 7 juni 2007), met ingang van 1 september 2007 (art. 44).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 42, § 2 W. 27 april 2007 (B.S., 7 juni 2007).
Voorgeschiedenis
Opgeheven bij art. 29 W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950) en opnieuw opgenomen bij art. 1 W. 1 juli 1974 (B.S., 17 augustus 1974), gewijzigd bij art. 1 W. 2 december 1982 (B.S., 21 december 1982) en bij art. 2 W. 16 april 2000 (B.S., 19 mei 2000).
Artikel 233
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 4, 3° W. 27 april 2007 (B.S., 7 juni 2007), met ingang van 1 september 2007 (art. 44).