Meer info
     

21/03/1804 BW
[Oud] Burgerlijk Wetboek

Artikel 335

§ 1

Het kind wiens afstamming van vaderszijde en afstamming van moederszijde tegelijkertijd komen vast te staan draagt ofwel de naam van zijn vader, ofwel de naam van zijn moeder, ofwel één die samengesteld is uit hun twee namen, in de door hen gekozen volgorde met niet meer dan één naam voor elk van hen.
De ouders kiezen de naam van het kind op het ogenblik van de aangifte van de geboorte. De ambtenaar van de burgerlijke stand neemt akte van deze keuze. [...] [In geval van onenigheid draagt het kind de naam van de vader en de naam van de moeder naast elkaar in alfabetische volgorde met niet meer dan één naam voor elk van hen. Wanneer de vader en de moeder, of een van hen, een dubbele naam dragen, kiest de betrokkene het deel van de naam dat aan het kind wordt doorgegeven. Bij afwezigheid van keuze wordt het deel van de dubbele naam dat wordt doorgegeven bepaald op basis van de alfabetische volgorde.]
[De weigering om een keuze te maken wordt beschouwd als een geval van onenigheid.
Indien de ouders samen de geboorte van het kind aangeven, stelt de ambtenaar van de burgerlijke stand, overeenkomstig het tweede lid, de door de ouders gekozen naam of de onenigheid tussen de ouders, vast.
Indien een ouder alleen de geboorte van het kind aangeeft, geeft deze de door de ouders gekozen naam of de onenigheid tussen de ouders aan de ambtenaar van de burgerlijke stand aan.]

§ 2

Het kind wiens afstamming alleen van moederszijde vaststaat, draagt de naam van zijn moeder.
Het kind wiens afstamming alleen van vaderszijde vaststaat, draagt de naam van zijn vader.
[In geval van een rechtsvordering die aanleiding geeft tot de vaststelling of het handhaven van deze enige afstammingsband, wordt de naam bepaald overeenkomstig het eerste en het tweede lid.]

§ 3

[...]
[Indien de afstamming van vaderszijde of van moederszijde wordt vastgesteld door erkenning na de vaststelling van de afstamming ten aanzien van de andere ouder, wordt de naam van het kind vastgesteld overeenkomstig de regels bedoeld in paragraaf 1 op het ogenblik van de aangifte van erkenning.
In geval van een rechtsvordering die aanleiding geeft tot de vaststelling van een tweede afstammingsband of de vervanging van een van deze banden, wordt de naam van het kind vastgesteld overeenkomstig de regels bedoeld in paragraaf 1 of in artikel 335ter, § 1.]
[...]
[...]

§ 4

[In alle gevallen waarin de afstamming van een kind wordt gewijzigd wanneer het de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt, wordt er zonder zijn instemming geen verandering aan zijn naam aangebracht.
Wanneer een keuze mogelijk is overeenkomstig de regels bedoeld in paragraaf 1 ten aanzien van een meerderjarig kind, wordt de keuze uitgeoefend door deze laatste.]
[...]

[§ 5

In geval van wijziging van de afstamming ingevolge een rechtsvordering die aanleiding geeft tot een verandering van naam, wijzigt de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand de akte van geboorte van het kind en de akten van de burgerlijke stand waarop ze betrekking heeft, alsook, in voorkomend geval, de akten van zijn afstammelingen in de eerste graad.
]
Wetshistoriek
Art. vervangen bij art. 2 Wet 8 mei 2014 (BS 26 mei 2014 (ed. 1)), met ingang van 1 juni 2014 (art. 1 KB 28 mei 2014 (BS 30 mei 2014 (ed. 2))).
§ 1 gedeeltelijk vernietigd bij arrest GwH nr. 2/2016, 14 januari 2016 (BS 14 maart 2016), met handhaving van de gevolgen van de vernietigde bepaling tot 31 december 2016, en gewijzigd bij art. 2, 1° en 2° Wet 25 december 2016 (BS 30 december 2016 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2017 (art. 5).
§ 2 gewijzigd bij art. 9, 1° Wet 19 december 2023 (BS 27 december 2023 (ed. 2)), met ingang van 1 maart 2024 (art. 91).
§ 3 gewijzigd bij art. 9, 2° tot 4° Wet 19 december 2023 (BS 27 december 2023 (ed. 2)), met ingang van 1 maart 2024 (art. 91).
§ 4 gewijzigd bij art. 9, 5° en 6° Wet 19 december 2023 (BS 27 december 2023 (ed. 2)), met ingang van 1 maart 2024 (art. 91).
§ 5 ingevoegd bij art. 9, 7° Wet 19 december 2023 (BS 27 december 2023 (ed. 2)), met ingang van 1 maart 2024 (art. 91).
Toepasselijkheid (federaal)
Artikel 335, § 4 schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het het meerderjarige kind dat met succes een vordering tot onderzoek naar het vaderschap heeft ingesteld, niet toestaat de naam van zijn biologische vader te dragen, als enige naam of vermeld naast die van zijn moeder (GwH nr. 48/2022, 24 maart 2022 (prejudiciële vraag) (Website Grondwettelijk Hof)).
Artikel 353, § 4, lid 2 schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het het meerderjarige kind dat met succes een vordering tot betwisting van het vaderschap en tegelijkertijd een vordering tot onderzoek naar het vaderschap heeft ingesteld en dat, nadat die laatste vordering door de bevoegde rechtbank naar de bijzondere rol werd verzonden, wordt erkend door zijn biologische vader door middel van een door de ambtenaar van de burgerlijke stand opgestelde akte van vrijwillige erkenning, niet het recht verleent de rechtbank te verzoeken akte te nemen van zijn keuze om de naam van zijn biologische vader te dragen, terwijl het vóór het instellen van de vordering tot betwisting van het vaderschap de naam droeg van de persoon van wie het vaderschap met succes werd betwist (GwH nr. 139/2023, 19 oktober 2023 (prejudiciële vraag) (Website Grondwettelijk Hof)).
Voorgeschiedenis
Art. vervangen bij art. 38 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).
§ 1 gewijzigd bij art. 21, A) W. 1 juli 2006 (B.S., 29 december 2006 (zesde uitg.)), met ingang van 1 juli 2007 (art. 26, zelf ingevoegd bij art. 373 W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.))).
§ 3 gewijzigd bij art. 21, B) en C) W. 1 juli 2006 (B.S., 29 december 2006 (zesde uitg.)), met ingang van 1 juli 2007 (art. 26, zelf ingevoegd bij art. 373 W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.))), bij art. 2, 1° en 2° Wet 18 december 2014 (BS 23 december 2014), met ingang van 1 januari 2015 (art. 19)) en bij art. 42 Wet 18 juni 2018 (BS 2 juli 2018), zelf vervangen bij art. 168 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)), met ingang van 31 maart 2019 (art. 118, zelf gewijzigd bij art. 186 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1))).
§ 4 ingevoegd bij art. 21, D) W. 1 juli 2006 (B.S., 29 december 2006 (zesde uitg.)), met ingang van 1 juli 2007 (art. 26, zelf ingevoegd bij art. 373 W. 27 december 2006 (B.S., 28 december 2006 (derde uitg.))) en gewijzigd bij art. 114 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)), met ingang van 31 maart 2019 (art. 117).