Meer info
     

21/03/1804 BW
[Oud] Burgerlijk Wetboek

Afdeling IV Werking van de voogdij
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).
Artikel 405

[§ 1

De voogd draagt zorg voor de persoon van de minderjarige, die hij opvoedt overeenkomstig de beginselen waarvoor de ouders eventueel hebben gekozen, inzonderheid wat betreft de aangelegenheden bedoeld in artikel 374, tweede lid.
Hij vertegenwoordigt de minderjarige in alle burgerlijke handelingen.
Hij beheert de goederen van de minderjarige zoals een goede huisvader en is gehouden tot vergoeding van de schade die zou kunnen voortvloeien uit een slecht beheer.
Hij kan zich in het beheer van de goederen van de minderjarige laten bijstaan door personen die onder zijn verantwoordelijkheid handelen, na uitdrukkelijke machtiging van de vrederechter.
De voogd besteedt de inkomsten van de minderjarige aan diens onderhoud en verzorging en vordert de toepassing van de sociale wetgeving in het belang van de minderjarige.

§ 2

In geval van een ernstige betwisting tussen de minderjarige en de voogd of in voorkomend geval de toeziende voogd, kan de minderjarige, op eenvoudig mondeling of schriftelijk verzoek, zich tot de procureur des Konings richten indien hij twaalf jaar oud is in zaken betreffende zijn persoon en indien hij vijftien jaar oud is in zaken betreffende zijn goederen.
De procureur des Konings wint alle nuttige inlichtingen in. Indien hij het verzoek gegrond acht, maakt hij de zaak bij verzoekschrift aanhangig bij de vrederechter opdat deze het geschil beslecht.
De vrederechter beslist na de minderjarige, de voogd en de toeziende voogd te hebben gehoord.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 406

[§ 1

De voogd doet binnen een maand volgend op de kennisgeving van zijn benoeming een boedelbeschrijving met waardeschatting opstellen van zowel de onroerende als de roerende goederen in voorkomend geval nadat hij, bij verzegeling, eerst de ontzegeling heeft gevorderd.
De boedelbeschrijving wordt opgemaakt met toepassing van de artikelen 1175 tot 1184 van het Gerechtelijk Wetboek, tenzij de vrederechter bij een met redenen omklede beschikking beslist een onderhandse inventaris toe te laten. De vrederechter kan in deze beschikking bepalen aan welke vereisten deze onderhandse inventaris dient te voldoen.
De vrederechter kan op verzoek van de voogd de termijn verlengen indien uitzonderlijke omstandigheden, die in de gronden van de beschikking zijn omschreven, zulks rechtvaardigen. Deze aldus verlengde termijn kan evenwel zes maanden niet te boven gaan.
Indien binnen deze termijn geen boedelbeschrijving als bedoeld in het eerste lid werd opgesteld en medegedeeld aan de vrederechter, wijst de vrederechter een notaris aan die de bedoelbeschrijving zal opmaken.
De kosten zijn voor rekening van de voogd.

§ 2

De vrederechter beslist bij een met redenen omklede beschikking of een boedelbeschrijving moet worden opgesteld waarin een gedetailleerde lijst en een schatting zijn opgenomen dan wel of daarentegen een algemene beschrijving en schatting van de waarde van de roerende goederen voldoende zijn.
De boedelbeschrijving geschiedt in ieder geval in aanwezigheid van de toeziende voogd.
De boedelbeschrijving wordt na de afsluiting neergelegd in het procesdossier.
Indien de voogd schuldeiser is van de minderjarige, moet hij zulks op straffe van verval aan de vrederechter mededelen in antwoord op de vraag die deze laatste hem moet stellen. De verklaring wordt opgetekend in een proces-verbaal dat bij het procesdossier wordt gevoegd.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 407

[§ 1

Binnen een maand nadat de boedelbeschrijving bij het procesdossier is gevoegd, bepaalt de vrederechter, na de voogd, de toeziende voogd en de minderjarige, als laatstgenoemde vijftien jaar oud is, te hebben gehoord, bij een met redenen omklede beschikking:
het bedrag waarover de voogd jaarlijks beschikt voor het onderhoud en de opvoeding van de minderjarige;
het bedrag waarover de voogd jaarlijks beschikt voor het beheer van de goederen van de minderjarige;
vanaf welk bedrag voor de voogd de verplichting begint om het saldo van de inkomsten boven de uitgaven te beleggen en de termijn na verloop waarvan de voogd, bij gebrek van belegging, van rechtswege rekening en verantwoording verschuldigd is voor de interest;
de door de [Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten] erkende instelling waar de rekeningen worden geopend waarop de kapitaalstortingen plaatsvinden en de effecten alsmede de waardepapieren van de minderjarige worden gedeponeerd;
de voorwaarden waaronder de gestorte kapitalen of neergelegde titels en waarden kunnen worden teruggenomen;
het bedrag waarvoor, rekening houdend met de aard en de omvang van het vermogen van de minderjarige, een hypothecaire inschrijving moet worden genomen op de onroerende goederen van de voogd, het onroerend goed of de onroerende goederen waarop de griffier op kosten van de minderjarige de inschrijving neemt, of de waarborgen welke de voogd die geen onroerend goed bezit of vrijgesteld is van de hypothecaire inschrijving, in voorkomend geval moet bieden;
de maatregelen die moeten worden genomen met het oog op de voortzetting, de verhuring, de overdracht of de beëindiging van de handelszaken en ondernemingen die de minderjarige heeft verkregen.

§ 2

De vrederechter kan gedurende de voogdij op verzoek van de voogd, van de toeziende voogd, van de procureur des Konings, van enige andere belanghebbende of zelfs ambtshalve, zijn vroegere beslissingen betreffende de in paragraaf 1 opgesomde aangelegenheden wijzigen na de voogd, de toeziende voogd en de minderjarige indien hij vijftien jaar oud is, te hebben gehoord.

§ 3

De vrederechter kan een in § 1, 4°, bedoelde instelling de opdracht toevertrouwen om bij haar gedeponeerde en aan de minderjarige toebehorende kapitalen, effecten en waardepapieren te beheren.
De vrederechter bepaalt de voorwaarden van dit beheer.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).
Wetshistoriek
§ 1, enig lid, 4° gewijzigd bij art. 331 KB 3 maart 2011 (BS 9 maart 2011), met ingang van 1 april 2011 (art. 351, § 1).

Artikel 408
[Effecten aan toonder, alsook andere waardepapieren die aan de minderjarige behoren of die hem in de loop van de voogdij toekomen, worden gedeponeerd op de rekening die overeenkomstig artikel 407, § 1, 4°, op zijn naam is geopend.
Onverminderd artikel 409, § 2, vierde lid, vernieuwt de voogd op de vervaldag zonder bijzondere machtiging de plaatsing van het nominaal kapitaal in gelijkaardige waarden.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 409

[§ 1

Het saldo van de inkomsten bedoeld in artikel 407, § 1, 3°, wordt belegd overeenkomstig de voorwaarden die de vrederechter vaststelt in de beschikking welke bij het ontstaan van de voogdij of tijdens de voogdij overeenkomstig artikel 407 wordt genomen.

§ 2

De voogd kan slechts met medeondertekening van de toeziende voogd kwijting geven van de kapitalen die de minderjarige in de loop van de voogdij ontvangt.
Hij plaatst deze kapitalen overeenkomstig artikel 407, § 1, 4°, op de rekening die op naam van de minderjarige is geopend.
Zulks moet geschieden binnen een termijn van 15 dagen te rekenen van de ontvangst van de kapitalen. Na het verstrijken van die termijn is de voogd van rechtswege de interesten verschuldigd.
Na het advies van de voogd, van de toeziende voogd en van de minderjarige indien hij vijftien jaar oud is, te hebben ingewonnen, bepaalt de vrederechter op verzoek van de voogd de voorwaarden waaronder later een meer rendabele plaatsing kan geschieden.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).

Artikel 410

[§ 1

De vrederechter moet de voogd bijzondere machtiging verlenen om:
de goederen van de minderjarige, met uitzondering van de vruchten en de onbruikbare voorwerpen, te vervreemden, tenzij het beheer is opgedragen aan een instelling bedoeld in artikel 407, § 1, 4°;
een lening aan te gaan;
de goederen van de minderjarige te hypothekeren of in pand te geven;
een pachtcontract, een handelshuurovereenkomst of een gewone huurovereenkomst van meer dan negen jaar te sluiten alsook een handelshuurovereenkomst te hernieuwen;
[een nalatenschap, een algemeen legaat of een legaat onder algemene titel te verwerpen[, onverminderd artikel [4.40, § 3, van het Burgerlijk Wetboek],] of te aanvaarden, wat slechts onder voorrecht van boedelbeschrijving kan geschieden; de vrederechter kan bij een met redenen omklede beschikking machtiging verlenen om een nalatenschap, een algemeen legaat of een legaat onder algemene titel zuiver te aanvaarden, rekening houdende met de aard en de omvang van het geërfde vermogen en voor zover de baten kennelijk de lasten van het geërfde vermogen overschrijden;]
een schenking of een legaat onder bijzondere titel te aanvaarden;
de minderjarige in rechte te vertegenwoordigen als eiser bij de andere rechtsplegingen en handelingen dan die bedoeld in de artikelen 1150, 1180-1° en 1206 van het Gerechtelijk Wetboek. [Geen enkele machtiging is evenwel vereist in geval van burgerlijke partijstelling [...];]
een overeenkomst van onverdeeldheid te sluiten;
een onroerend goed aan te kopen;
10°
[de minderjarige te vertegenwoordigen in de hoedanigheid van vermoedelijk erfgenaam bij een door de wet toegelaten erfovereenkomst, waarbij de vermelde erfovereenkomst echter niet, in hoofde van de minderjarige, de verzaking aan rechten in een niet opengevallen nalatenschap tot gevolg kan hebben;]
11°
een dading aan te gaan of een arbitrage-overeenkomst te sluiten;
12°
een handelszaak voort te zetten die is verkregen door wettelijke erfopvolging of door erfopvolging krachtens uiterste wil. Het bestuur van de handelszaak mag worden opgedragen aan een bijzondere bewindvoerder onder het toezicht van de voogd. De vrederechter kan zijn toestemming te allen tijde intrekken;
13°
souvenirs en andere persoonlijke voorwerpen, zelfs als het om voorwerpen van geringe waarde gaat te vervreemden;
14°
[te beschikken over de goederen die onbeschikbaar zijn op grond van een beslissing genomen krachtens artikel 379, op grond van artikel [4.40, §§ 1 en 2, van het Burgerlijk Wetboek] of overeenkomstig een beslissing van de familieraad genomen voor de inwerkingtreding van de wet van 29 april 2001 tot wijziging van verscheidene wetsbepalingen inzake de voogdij over minderjarigen.]

§ 2

De verkoop van de roerende of onroerende goederen van de minderjarige gebeurt openbaar. Aan de voogd kan evenwel machtiging worden verleend om de roerende of onroerende goederen onderhands te verkopen.
Deze machtiging wordt verleend indien het belang van de minderjarige zulks vereist. Er wordt uitdrukkelijk in vermeld waarom de onderhandse verkoop de belangen van de minderjarige dient. Onroerende goederen worden verkocht overeenkomstig het ontwerp van verkoopakte opgesteld door een notaris en goedgekeurd door de vrederechter.
De vrederechter wint de nodige inlichtingen in. Hij kan inzonderheid het advies inwinnen van eenieder die hij daartoe geschikt acht.
Souvenirs en andere persoonlijke voorwerpen kunnen niet worden vervreemd tenzij zulks volstrekt noodzakelijk is en worden ter beschikking van de minderjarige gehouden tot zijn meerderjarigheid.
In elk geval wordt de minderjarige die over het vereiste onderscheidingsvermogen beschikt uitgenodigd om, indien hij dit wenst, gehoord te worden vooraleer machtiging kan worden verleend.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).
Wetshistoriek
§ 1, enig lid:
5° vervangen bij art. 70 Wet 6 juli 2017 (BS 24 juli 2017), gewijzigd bij art. 77 Wet 31 juli 2020 (BS 7 augustus 2020 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2020 (art. 91) en van toepassing vanaf zijn inwerkingtreding ongeacht het tijdstip waarop de nalatenschap is opengevallen (art. 90) en bij art. 10, 1° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66);
7° gewijzigd bij art. 5, A) W. 13 februari 2003 (B.S., 25 maart 2003) en bij art. 2 Wet 18 april 2010 (BS 10 mei 2010 (ed. 1));
10° opgeheven bij art. 5, B) W. 13 februari 2003 (B.S., 25 maart 2003) en opnieuw opgenomen bij art. 4 Wet 31 juli 2017 (BS 1 september 2017 (ed. 1)), met ingang van 1 september 2018 (art. 73);
14° ingevoegd bij art. 5, C) W. 13 februari 2003 (B.S., 25 maart 2003) en gewijzigd bij art. 10, 2° Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 411
[De voogd en de toeziende voogd kunnen geen goederen van de minderjarige verkrijgen, noch rechtstreeks, noch door een tussenpersoon, behalve op grond van [boek 4, titel 1, ondertitels 9 en 10, van het Burgerlijk Wetboek] of in het kader van een gerechtelijke of minnelijke verdeling overeenkomstig artikel 1206 van het Gerechtelijk Wetboek. Zij kunnen de goederen van de minderjarige slechts in huur nemen wanneer de vrederechter daartoe op schriftelijk verzoek machtiging verleent. In dat geval bepaalt de vrederechter in zijn beschikking de huurvoorwaarden, alsook de bijzondere waarborgen verbonden aan de aldus toegestane huur.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 11 Wet 19 januari 2022 (BS 14 maart 2022), met ingang van 1 juli 2022 (art. 66).

Artikel 412
[De vrederechter kan alle maatregelen nemen om zich te informeren over de familiale, morele en materiële toestand van de minderjarige, alsook over diens leefomstandigheden.
In het bijzonder kan hij de procureur des Konings verzoeken om, door de bemiddeling van de bevoegde sociale dienst, over al deze punten alle dienstige inlichtingen in te winnen.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 13 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).