21/03/1804 BW
[Oud] Burgerlijk Wetboek
Titel X Lening
Artikel 1874
Er zijn twee soorten van lening:
- De lening van zaken die niet teniet gaan door het gebruik dat men ervan maakt;
- En de lening van zaken die teniet gaan door het gebruik dat men ervan maakt.
- De eerste soort heet bruiklening of commodaat;
- De tweede heet verbruiklening of eenvoudig lening.
Eerste hoofdstuk Bruiklening of commodaat
Eerste afdeling Aard van de bruiklening
Artikel 1875
Bruiklening of commodaat is een contract waarbij de ene partij aan de andere een zaak afgeeft om daarvan gebruik te maken, onder verplichting voor degene die de zaak ontvangt, die terug te geven na daarvan gebruik te hebben gemaakt.
Artikel 1876
Deze lening is essentieel een overeenkomst om niet.
Artikel 1877
De uitlener blijft eigenaar van de geleende zaak.
Artikel 1878
Alles wat in de handel is, en niet door het gebruik teniet gaat, kan het voorwerp zijn van deze overeenkomst.
Artikel 1879
De verbintenissen die uit de bruiklening ontstaan, gaan over op de erfgenamen van degene die te leen geeft, en op de erfgenamen van degene die te leen ontvangt.
Indien men echter de lening alleen gedaan heeft uit aanmerking van de lener, en aan zijn persoon in het bijzonder, kunnen zijn erfgenamen het genot van de geleende zaak niet blijven behouden.
Afdeling II Verplichtingen van de lener
Artikel 1880
De lener is gehouden als een goed huisvader voor de bewaring en het behoud van de geleende zaak te zorgen. Hij mag zich slechts ervan bedienen voor het gebruik dat door de aard der zaak of door de overeenkomst bepaald is; een en ander op straffe van schadevergoeding, indien daartoe grond bestaat.
Artikel 1881
Indien de lener zich van de zaak bedient voor een ander gebruik, of gedurende een langere tijd dan hij mocht, is hij voor het verlies aansprakelijk, al is dit ook door toeval ontstaan.
Artikel 1882
Indien de zaak teniet gaat door een toeval waarvoor de lener die had kunnen behoeden door zijn eigen zaak te gebruiken, of indien hij, ingeval hij slechts een van beide kon behouden, de voorkeur aan de zijne heeft gegeven, is hij voor het verlies van de andere aansprakelijk.
Artikel 1883
Indien de zaak bij het te leen geven geschat is, komt het verlies, al ontstaat het ook door toeval, voor rekening van de lener, zo er geen daarmee strijdige overeenkomst bestaat.
Artikel 1884
Indien de zaak in waarde vermindert alleen ten gevolge van het gebruik waarvoor zij geleend is, en buiten enige schuld van de lener, moet deze voor de waardevermindering niet instaan.
Artikel 1885
De lener mag de zaak niet voor zich houden bij wijze van schuldvergelijking met hetgeen de uitlener hem verschuldigd is.
Artikel 1886
Indien de lener, om van de zaak gebruik te kunnen maken, enige uitgave heeft gedaan, kan hij die niet terugvorderen.
Artikel 1887
Indien verscheidene personen gezamenlijk dezelfde zaak te leen hebben ontvangen, zijn zij daarvoor jegens de uitlener hoofdelijk aansprakelijk.
Afdeling III Verplichtingen van degene die in bruikleen geeft
Artikel 1888
De uitlener kan de geleende zaak niet terugnemen dan nadat de overeengekomen tijd verlopen is, of bij gebreke van overeenkomst dienaangaande, nadat zij gediend heeft voor het gebruik waarvoor zij was uitgeleend.
Artikel 1889
Indien evenwel, gedurende die tijd, of voordat de behoefte van de lener heeft opgehouden, de uitlener zijn zaak dringend en onvoorziens nodig heeft, kan de rechter, naar gelang van de omstandigheden, de lener verplichten hem die terug te geven.
Artikel 1890
Indien, gedurende de lening, de lener, voor het behoud van de zaak, enige buitengewone, noodzakelijke uitgave heeft moeten doen, die zo dringend was dat hij daarvan tevoren aan de uitlener geen kennis heeft kunnen geven, is deze verplicht hem de uitgave te vergoeden.
Artikel 1891
Wanneer de geleende zaak zodanige gebreken heeft dat zij aan hem die zich ervan bedient, schade kan veroorzaken, is de uitlener aansprakelijk, indien hij de gebreken kende en de lener daarvan niet op de hoogte heeft gebracht.
Hoofdstuk II Verbruiklening of eenvoudige lening
Eerste afdeling Aard van de verbruiklening
Artikel 1892
Verbruiklening is een contract waarbij de ene partij een zekere hoeveelheid zaken die door het gebruik teniet gaan, aan de andere partij afgeeft, onder verplichting voor deze om aan de eerstgenoemde evenzoveel van gelijke soort en hoedanigheid terug te geven.
Artikel 1893
Uit kracht van deze lening wordt de lener eigenaar van de geleende zaak; en indien deze, op welke wijze ook, teniet gaat, is het verlies ervan voor zijn rekening.
Artikel 1894
Zaken die, hoewel van dezelfde soort, individueel verschillen, zoals dieren, kan men niet als verbruiklening te leen geven: dat is dan bruiklening.
Artikel 1895
De verbintenis die voortvloeit uit een lening van geld, is steeds bepaald door de numerieke geldsom die in het contract is uitgedrukt.
Indien er vóór het tijdstip van de betaling vermeerdering of vermindering van de waarde van de muntspeciën heeft plaatsgehad, moet de schuldenaar de geleende numerieke geldsom teruggeven en moet hij slechts die som teruggeven in de muntspeciën die gangbaar zijn op het ogenblik van de betaling.
Artikel 1896
De in het vorige artikel gestelde regel geldt niet, indien de lening in staven geschied is.
Artikel 1897
Indien staven of waren zijn te leen gegeven, moet de schuldenaar, hoezeer de waarde daarvan ook vermeerderd of verminderd mocht zijn, altijd een gelijke hoeveelheid en hoedanigheid, en niets anders, teruggeven.
Afdeling II Verplichtingen van de uitlener
Artikel 1898
Bij verbruiklening is de uitlener aansprakelijk op de wijze die bij artikel 1891 voor de bruiklening bepaald is.
Artikel 1899
De uitlener kan de geleende zaken niet terugvorderen voordat de overeengekomen tijd verstreken is.
Artikel 1900
Indien voor de teruggave geen tijd bepaald is, kan de rechter aan de lener uitstel toestaan, naar gelang van de omstandigheden.
Artikel 1901
Indien enkel is overeengekomen dat de lener zal betalen wanneer hij dit zal kunnen, of wanneer hij de nodige middelen daartoe zal bezitten, bepaalt de rechter een tijd voor de betaling, naar gelang van de omstandigheden.
Afdeling III Verplichtingen van de lener
Artikel 1902
De lener is gehouden de geleende zaken in dezelfde hoeveelheid en hoedanigheid en op de overeengekomen tijd terug te geven.
Artikel 1903
Indien het hem niet mogelijk is daaraan te voldoen, moet hij de waarde van het geleende betalen, gelet op de tijd en de plaats waarop de zaak volgens de overeenkomst moest worden teruggegeven.
Indien die tijd en die plaats niet zijn bepaald, geschiedt de betaling volgens de prijs ten tijde en ter plaatse van de lening.
Artikel 1904
Indien de lener de geleende zaken of de waarde ervan niet op de overeengekomen tijd teruggeeft, is hij daarvan interest verschuldigd te rekenen van de dag van de [aanmaning].
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 7 W. 1 mei 1913 (B.S., 2-3 mei 1913).
Hoofdstuk III Lening op interest
Artikel 1905
Het is geoorloofd interest te bedingen voor eenvoudige leningen, hetzij van geld, hetzij van waren of andere roerende zaken.
Artikel 1906
De lener die interest betaald heeft welke niet bedongen was, kan die niet terugvorderen, noch op het kapitaal in mindering brengen.
Artikel 1907
[De interest is of wettelijk of bij overeenkomst bedongen. De wettelijke interest wordt bij de wet bepaald. De bedongen interest mag de wettelijke te boven gaan, in alle gevallen waarin de wet dit niet verbiedt.
In de overeenkomsten van geldlening terugbetaalbaar door middel van annuïteiten, moeten de rentevoet van de lening en de voor de wederherstelling van het kapitaal bedongen rentevoet, vastgesteld worden door afzonderlijke bepalingen van de akte.
In geen geval mag de verhoging van de interest wegens vertraging in de betaling, een half t.h. per jaar op het verschuldigd gebleven kapitaal overschrijden.
Indien de rentevoet van de lening niet is vastgesteld door een bijzondere bepaling der overeenkomst van lening, zal de wettelijke interest worden toegepast en de lener zal niets verschuldigd zijn als commissie of als bijkomende vergelding.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 1 W. 27 juli 1934 (B.S., 29 juli 1934).
Artikel 1907bis
Bij gehele of gedeeltelijke terugbetaling van een lening op interest kan in geen geval van de schuldenaar, buiten het terugbetaalde kapitaal en de vervallen interest, een vergoeding voor wederbelegging worden gevorderd, groter dan zes maanden interest, berekend over de terugbetaalde som en naar de in de overeenkomst bepaalde rentevoet.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 2 W. 27 juli 1934 (B.S., 29 juli 1934).
Artikel 1907ter
Onverminderd de toepassing van de bepalingen tot bescherming der onbekwamen of betreffende de geldigheid der overeenkomsten, indien de uitlener, met misbruik van de behoeften, van de zwakheden, van de hartstochten of van de onwetendheid van de lener, zich, voor zichzelf of voor anderen, een interest of andere voordelen heeft doen beloven, die klaarblijkelijk de normale interest en de dekking van het risico van de lening overschrijden, vermindert de rechter, op vordering van de lener, diens verplichtingen tot de terugbetaling van het geleende kapitaal en de betaling van de wettelijke interest.
De vermindering is van toepassing op de door de lener gedane betalingen, mits de vordering wordt ingesteld binnen drie jaren te rekenen van de dag van de betaling.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 3 K.B. nr. 148, 18 maart 1935 (B.S., 20 maart 1935).
Artikel 1908
Kwijting voor het kapitaal, gegeven zonder voorbehoud van de interest, doet vermoeden dat deze betaald is en heeft bevrijding ervan ten gevolge.
Artikel 1909
Men kan interest bedingen tegen betaling van een kapitaal dat de uitlener zich verbindt niet te zullen terugvorderen.
In dit geval wordt de lening vestiging van rente genoemd.
Artikel 1910
Deze rente kan gevestigd worden op twee wijzen, als altijddurende rente of als lijfrente.
Artikel 1911
De altijddurende rente is essentieel aflosbaar.
Partijen kunnen slechts overeenkomen dat de aflossing niet zal geschieden dan na verloop van een zekere tijd, die tien jaren niet mag te boven gaan, of zonder dat de schuldeiser vooraf zal zijn gewaarschuwd met inachtneming van de door hen bepaalde termijn.
Artikel 1912
De schuldenaar van een altijddurende rente kan tot aflossing genoodzaakt worden:
- 1°
- Indien hij gedurende twee jaren ophoudt zijn verplichtingen na te komen;
- 2°
- Indien hij verzuimt ten behoeve van de uitlener de bij het contract beloofde zekerheid te stellen.
Artikel 1913
Het kapitaal van de altijddurende rente wordt ook opeisbaar in geval van faillissement of van kennelijk onvermogen van de schuldenaar.
Artikel 1914
De regels betreffende de lijfrente worden bepaald in de titel Kanscontracten.