Meer info
     

21/03/1804 BW
[Oud] Burgerlijk Wetboek

Hoofdstuk II Gevolgen van borgtocht

Eerste afdeling Gevolgen van borgtocht tussen de schuldeiser en de borg
Artikel 2021
De borg is jegens de schuldeiser niet tot betaling gehouden dan bij gebreke van de schuldenaar, wiens goederen vooraf moeten worden uitgewonnen, tenzij de borg afstand heeft gedaan van het voorrecht van uitwinning, of tenzij hij zich hoofdelijk met de schuldenaar heeft verbonden; in welk geval de gevolgen van zijn verbintenis worden geregeld naar de beginselen die ten opzichte van hoofdelijke schulden zijn vastgesteld.

Artikel 2022
De schuldeiser is slechts tot uitwinning van de hoofdschuldenaar verplicht, ingeval de borg zulks vordert, op de eerste tegen hem gerichte vervolging.

Artikel 2023
De borg die de uitwinning vordert, moet aan de schuldeiser de goederen van de hoofdschuldenaar aanwijzen, en de nodige penningen voorschieten om de uitwinning te doen.
Hij mag geen aanwijzing doen van goederen van de hoofdschuldenaar, die gelegen zijn buiten [België], noch van goederen waarover geschil bestaat, noch van de voor de schuld gehypothekeerde goederen die zich niet meer in het bezit van de schuldenaar bevinden.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 2 W. 3 juni 2007 (B.S., 27 juni 2007), met ingang van 1 december 2007 en van toepassing op de borgtochtovereenkomsten die zijn afgesloten na 1 december 2007 (art. 11).

Artikel 2024
Wanneer de borg de bij het vorige artikel toegelaten aanwijzing van goederen heeft gedaan en de nodige penningen voor de uitwinning heeft voorgeschoten, is de schuldeiser ten belope van de aangewezen goederen ten opzichte van de borg aansprakelijk voor het onvermogen van de hoofdschuldenaar, dat door het nalaten van vervolgingen mocht ontstaan.

Artikel 2025
Wanneer verscheidene personen zich hebben borg gesteld voor dezelfde schuldenaar en voor dezelfde schuld, is ieder van hen voor de gehele schuld verbonden.

Artikel 2026
Niettemin kan ieder van hen, zo hij geen afstand heeft gedaan van het voorrecht van schuldsplitsing, vorderen dat de schuldeiser vooraf zijn vordering verdeelt en die vermindert tot het aandeel van elke borg.
Wanneer, ten tijde dat een van de borgen de schuldsplitsing heeft doen uitspreken, een of meer onder hen onvermogend waren, is die borg, naar evenredigheid van zijn aandeel, voor die onvermogenden verbonden; maar hij is niet aansprakelijk voor het onvermogen dat zich na de schuldsplitsing voordoet.

Artikel 2027
Indien de schuldeiser zelf en vrijwillig zijn vordering verdeeld heeft, kan hij tegen die verdeling niet opkomen, al waren er onvermogende borgen reeds vóór de tijd dat hij aldus schuldsplitsing heeft aangenomen.
Afdeling II Gevolgen van borgtocht tussen de schuldenaar en de borg
Artikel 2028
De borg die betaald heeft, heeft verhaal op de hoofdschuldenaar, hetzij de borgstelling met of buiten diens medeweten is geschied.
Dit verhaal heeft plaats zowel ten aanzien van de hoofdsom als ten aanzien van de interesten en de kosten; nochtans heeft de borg slechts verhaal voor de kosten die hij gemaakt heeft nadat hij aan de hoofdschuldenaar van de tegen hem gerichte vervolgingen heeft kennis gegeven.
De borg heeft ook verhaal tot vergoeding van schade, indien daartoe gronden bestaan.

Artikel 2029
De borg die de schuld betaald heeft, treedt in alle rechten die de schuldeiser had tegen de schuldenaar.

Artikel 2030
Wanneer verscheidene hoofdschuldenaars van een zelfde schuld hoofdelijk verbonden waren, heeft de borg die zich voor allen heeft borg gesteld, verhaal op ieder van hen, tot terugvordering van al hetgeen hij betaald heeft.

Artikel 2031
De borg die een eerste maal betaald heeft, heeft geen verhaal op de hoofdschuldenaar die een tweede maal betaald heeft, wanneer hij de laatstgenoemde van de door hem gedane betaling geen kennis heeft gegeven; behoudens zijn recht op terugvordering tegen de schuldeiser.
Wanneer de borg betaald heeft zonder te zijn vervolgd en zonder de hoofdschuldenaar daarvan kennis te hebben gegeven, heeft hij geen verhaal op hem, ingeval die schuldenaar op het ogenblik van de betaling gronden mocht hebben gehad om te doen verklaren dat de schuld teniet was; behoudens zijn recht op terugvordering tegen de schuldeiser.

Artikel 2032
De borg kan, zelfs voordat hij betaald heeft, de schuldenaar in rechte aanspreken om door hem schadeloos gesteld te worden:
Indien hij tot betaling in rechte vervolgd wordt;
Indien de schuldenaar failliet gegaan is, of in staat van kennelijk onvermogen verkeert;
Indien de schuldenaar zich verbonden heeft om hem binnen een bepaalde tijd het ontslag van zijn borgtocht te bezorgen;
Indien de schuld opeisbaar is geworden door het verschijnen van de termijn waarop zij betaalbaar was gesteld;
Na verloop van tien jaren, indien de hoofdverbintenis geen bepaalde vervaltijd heeft, tenzij de hoofdverbintenis van dien aard is dat zij, zoals bij voorbeeld een voogdij, niet vóór een bepaalde tijd kan vervallen.
Afdeling III Gevolgen van borgtocht tussen de borgen onderling
Artikel 2033
Wanneer verscheidene personen zich hebben borg gesteld voor dezelfde schuldenaar en voor dezelfde schuld, heeft de borg die de schuld voldaan heeft, verhaal op de overige borgen, ieder voor zijn aandeel;
Doch dit verhaal heeft alleen plaats, wanneer de borg betaald heeft in een van de gevallen in het vorige artikel vermeld.
Toepasselijkheid (federaal)
Artikel 2033, in samenhang gelezen met artikel 80, zesde lid, van de faillissementswet van 8 augustus 1997, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in de interpretatie dat het verzoek tot bevrijding van de personen die zich kosteloos persoonlijk zeker hebben gesteld zonder voorwerp wordt wanneer een borg die de gewaarborgde schuld heeft voldaan, verhaal uitoefent op de overige borgen.
Artikel 2033, in samenhang gelezen met artikel 80, zesde lid, van de faillissementswet van 8 augustus 1997, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet in de interpretatie dat het verzoek tot bevrijding van de personen die zich kosteloos persoonlijk zeker hebben gesteld niet zonder voorwerp wordt wanneer een borg die de gewaarborgde schuld heeft voldaan, verhaal uitoefent op de overige borgen (GwH nr. 75/2010, 23 juni 2010 (prejudiciële vraag) (BS 20 augustus 2010 (ed. 3))).