Meer info
     

21/03/1804 BW
[Oud] Burgerlijk Wetboek

Hoofdstuk IV Oorzaken die de verjaring stuiten of schorsen

Eerste afdeling Oorzaken die de verjaring stuiten
Artikel 2242
Stuiting van de verjaring kan of natuurlijk of burgerlijk zijn.

Artikel 2243
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 7° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 2244

[§ 1 ]

Een dagvaarding voor het gerecht, een bevel tot betaling, [, een aanmaning tot betaling als bedoeld in artikel 1394/21 van het Gerechtelijk Wetboek] of een beslag, betekend aan hem die men wil beletten de verjaring te verkrijgen, vormen burgerlijke stuiting.
[Een dagvaarding voor het gerecht stuit de verjaring tot het tijdstip waarop een definitieve beslissing wordt uitgesproken.
Voor de toepassing van deze afdeling heeft een beroep tot vernietiging van een administratieve handeling bij de Raad van State [of een door de Staat, Gemeenschappen of Gewesten opgericht administratief rechtscollege] dezelfde gevolgen ten opzichte van de vordering tot herstel van de schade veroorzaakt door de [...] administratieve handeling als een dagvaarding voor het gerecht.]

[§ 2

Onverminderd [de artikelen 5.231 en 5.233], stuit een ingebrekestelling bij aangetekende zending met ontvangstbewijs verzonden door de advocaat van de schuldeiser, de gerechtsdeurwaarder daartoe aangesteld door de schuldeiser of de persoon die krachtens artikel 728, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek in rechte mag verschijnen namens de schuldeiser, naar de schuldenaar met woonplaats, verblijfplaats of maatschappelijke zetel in Belgiė, tevens de verjaring en doet zij een nieuwe termijn van een jaar ingaan, evenwel zonder dat de vordering vóór de vervaldag van de initiėle verjaringstermijn kan verjaren. De stuitende werking van deze ingebrekestelling is slechts eenmalig, onverminderd andere stuitingsoorzaken.
Indien de door de wet bepaalde verjaringstermijn minder dan één jaar bedraagt, is de duur van de verlenging dezelfde als deze van de verjaringstermijn.
De verjaring wordt gestuit op het ogenblik van de verzending van de ingebrekestelling bij aangetekende zending met ontvangstbewijs. De advocaat van de schuldeiser, de gerechtsdeurwaarder daartoe aangesteld door de schuldeiser of de persoon die krachtens artikel 728, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek in rechte mag verschijnen namens de schuldeiser vergewist zich van de juiste gegevens van de schuldenaar aan de hand van een administratief document van minder dan een maand oud. Ingeval de bekende verblijfplaats verschilt van de woonplaats, zendt de advocaat van de schuldeiser, de gerechtsdeurwaarder daartoe aangesteld door de schuldeiser of de persoon die krachtens artikel 728, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek in rechte mag verschijnen namens de schuldeiser, een kopie van zijn aangetekende zending naar die verblijfplaats.
Om een verjaringsstuitende werking te hebben, moet de ingebrekestelling volledig en uitdrukkelijk de volgende vermeldingen bevatten:
de gegevens van de schuldeiser: voor een natuurlijke persoon, de naam, de voornaam en het adres van de woonplaats, of, in voorkomend geval, van de verblijfplaats of van de gekozen woonplaats, overeenkomstig de artikelen 36 en 39 van het Gerechtelijk Wetboek; voor een rechtspersoon, de juridische vorm, de benaming en het adres van de maatschappelijke zetel of, in voorkomend geval, van de administratieve zetel, overeenkomstig artikel 35 van het Gerechtelijk Wetboek;
de gegevens van de schuldenaar: voor een natuurlijke persoon, de naam, de voornaam en het adres van de woonplaats, of, in voorkomend geval, van de verblijfplaats of van de gekozen woonplaats, overeenkomstig de artikelen 36 en 39 van het Gerechtelijk Wetboek; voor een rechtspersoon, de juridische vorm, de benaming en het adres van de maatschappelijke zetel of, in voorkomend geval, van de administratieve zetel, overeenkomstig artikel 35 van het Gerechtelijk Wetboek;
de beschrijving van de verbintenis die de schuldvordering heeft doen ontstaan;
indien de schuldvordering betrekking heeft op een geldsom, de verantwoording van alle bedragen die van de schuldenaar worden geėist, met inbegrip van de schadevergoeding en de verwijlinteresten;
de termijn waarbinnen de schuldenaar zijn verbintenissen kan nakomen alvorens bijkomende invorderingsmaatregelen kunnen worden getroffen;
de mogelijkheid in rechte op te treden met het oog op de uitwerking van andere invorderingsmaatregelen indien de schuldenaar niet binnen de vastgestelde termijn reageert;
de verjaringsstuitende werking van deze ingebrekestelling;
de handtekening van de advocaat van de schuldeiser, van de gerechtsdeurwaarder daartoe aangesteld door de schuldeiser of van de persoon die krachtens artikel 728, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek in rechte mag verschijnen namens de schuldeiser.
]
Wetshistoriek
§ 1 gewijzigd bij art. 2 W. 25 juli 2008 (B.S., 22 augustus 2008), van toepassing op beroepen tot vernietiging die bij de Raad van State zijn ingediend vóór 1 september 2008 (art. 4, lid 1), genummerd bij art. 2 Wet 23 mei 2013 (BS 1 juli 2013 (ed. 1)), gewijzigd bij art. 160 Wet 6 juli 2017 (BS 24 juli 2017), bij arrest GwH nr. 40/2019, 28 februari 2019 (BS 25 maart 2019) en bij art. 2 Wet 24 februari 2022 (BS 16 januari 2024).
§ 2 ingevoegd bij art. 2 Wet 23 mei 2013 (BS 1 juli 2013 (ed. 1)).
§ 2, lid 1 gewijzigd bij art. 28 Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Toepasselijkheid (federaal)
Artikel 2244, § 1, derde lid, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het geen verjaringstuitende werking toekent aan de bij de Raad van State ingestelde beroepen die niet tot een vernietigingsarrest leiden (GwH nr. 148/2018, 8 november 2018 (prejudiciėle vraag) (BS 7 maart 2019) en GwH nr. 175/2018, 6 december 2018 (prejudiciėle vraag) (BS 15 maart 2019)).
Artikel 2244, § 1, derde lid, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre de verjaringstuitende werking verbonden aan de beroepen die worden ingesteld voor de Raad van State niet ten goede komt aan de personen die worden benadeeld door de nietigverklaring van de bestreden administratieve handeling (GwH nr. 21/2021, 11 februari 2021 (prejudiciėle vraag) (Website Grondwettelijk Hof)).
Artikel 2244, geļnterpreteerd in die zin dat een onregelmatig bevel tot betaling of een handeling die ermee is gelijkgesteld, zoals een onregelmatig dwangbevel, de verjaringstermijn niet stuit, schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
Dezelfde bepaling, geļnterpreteerd in die zin dat een onregelmatig bevel tot betaling of een handeling die ermee is gelijkgesteld, zoals een onregelmatig dwangbevel, de verjaringstermijn stuit, schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet (GwH nr. 44/2021, 11 maart 2021 (prejudiciėle vragen) (Website Grondwettelijk Hof)).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 3 Wet 24 februari 2022 (BS 16 januari 2024).

Artikel 2245
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29 W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).

Artikel 2246
Ook de dagvaarding voor een onbevoegde rechter stuit de verjaring.
Toepasselijkheid (federaal)
Artikel 2246, geļnterpreteerd in die zin dat een onregelmatig bevel tot betaling of een handeling die ermee is gelijkgesteld, zoals een onregelmatig dwangbevel, de verjaringstermijn niet stuit, schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
Dezelfde bepaling, geļnterpreteerd in die zin dat een onregelmatig bevel tot betaling of een handeling die ermee is gelijkgesteld, zoals een onregelmatig dwangbevel, de verjaringstermijn stuit, schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet (GwH nr. 44/2021, 11 maart 2021 (prejudiciėle vragen) (Website Grondwettelijk Hof)).

Artikel 2247
[...]
Indien de eiser afstand doet van zijn eis,
[...]
Of indien zijn eis wordt afgewezen.
Wordt de stuiting voor niet bestaande gehouden.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 28, 29° W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950) en bij art. 2 Wet 16 juli 2012 (BS 3 augustus 2012).
Toepasselijkheid (federaal)
Artikel 2247, geļnterpreteerd in die zin dat een onregelmatig bevel tot betaling of een handeling die ermee is gelijkgesteld, zoals een onregelmatig dwangbevel, de verjaringstermijn niet stuit, schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
Dezelfde bepaling, geļnterpreteerd in die zin dat een onregelmatig bevel tot betaling of een handeling die ermee is gelijkgesteld, zoals een onregelmatig dwangbevel, de verjaringstermijn stuit, schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet (GwH nr. 44/2021, 11 maart 2021 (prejudiciėle vragen) (Website Grondwettelijk Hof)).

Artikel 2248
De erkenning van het recht van hem tegen wie de verjaring loopt, door de schuldenaar of de bezitter gedaan, stuit de verjaring.

Artikel 2249
De ingebrekestelling van een der hoofdelijke schuldenaars, overeenkomstig de bovenstaande artikelen, of de erkenning van de schuld door hem gedaan, stuit de verjaring tegen alle overige, zelfs tegen hun erfgenamen.
De ingebrekestelling van een der erfgenamen van een hoofdelijke schuldenaar, of de erkenning van de schuld door die erfgenaam stuit de verjaring niet ten aanzien van de overige medeėrfgenamen, zelfs niet in het geval van een hypothecaire schuld, tenzij de verbintenis ondeelbaar is.
Die ingebrekestelling of die erkenning stuit de verjaring ten aanzien van de overige medeschuldenaars slechts voor het aandeel waarvoor die erfgenaam verbonden is.
Om de verjaring ten aanzien van de overige medeschuldenaars te stuiten voor het geheel, is vereist de ingebrekestelling van alle erfgenamen van de overleden schuldenaar, of de erkenning door al die erfgenamen.

Artikel 2250
De ingebrekestelling van de hoofdschuldenaar, of de erkenning van de schuld door hem gedaan, stuit de verjaring tegen de borg.
Afdeling II Oorzaken die de loop van de verjaring schorsen
Artikel 2251
De verjaring loopt tegen alle personen, behalve tegen hen voor wie de wet uitzondering maakt.

Artikel 2252
De verjaring loopt niet tegen minderjarigen en [beschermde personen wat betreft de handelingen waarvoor zij krachtens artikel 492/1 onbekwaam werden verklaard], behoudens hetgeen in artikel 2278 bepaald is, en met uitzondering van de andere bij de wet bepaalde gevallen.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 145 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen: art. 227 tot 230 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)).

Artikel 2253
De verjaring loopt niet tussen echtgenoten.

Artikel 2254
[De verjaring loopt tegen de echtgenoot aan wie het bestuur van zijn goederen is ontnomen, behoudens zijn verhaal op de andere echtgenoot of op de lasthebber, in geval van nalatigheid.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 (art. 17) W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 2255 ? 2256 (oud art. 2255 - 2256)
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 4 (art. 18) W. 14 juli 1976 (B.S., 18 september 1976).

Artikel 2257
De verjaring loopt niet:
Ten aanzien van een schuldvordering die van een voorwaarde afhangt, zolang die voorwaarde niet vervuld is;
Ten aanzien van een vordering tot vrijwaring, zolang de uitwinning niet heeft plaatsgehad;
Ten aanzien van een schuldvordering die op een bepaalde dag vervalt, zolang die dag niet verschenen is.

Artikel 2258
De verjaring loopt niet tegen de erfgenaam onder voorrecht van boedelbeschrijving, ten aanzien van zijn schuldvorderingen ten laste van de nalatenschap.
Zij loopt tegen een onbeheerde nalatenschap, hoewel er geen curator is aangesteld.

Artikel 2259
Zij loopt eveneens gedurende de drie maanden die voor het opmaken van de boedelbeschrijving en de veertig dagen die voor het beraad zijn verleend.