Meer info
     

21/03/1804 BW
[Oud] Burgerlijk Wetboek

Artikel 2244

[§ 1 ]

Een dagvaarding voor het gerecht, een bevel tot betaling, [, een aanmaning tot betaling als bedoeld in artikel 1394/21 van het Gerechtelijk Wetboek] of een beslag, betekend aan hem die men wil beletten de verjaring te verkrijgen, vormen burgerlijke stuiting.
[Een dagvaarding voor het gerecht stuit de verjaring tot het tijdstip waarop een definitieve beslissing wordt uitgesproken.
Voor de toepassing van deze afdeling heeft een beroep tot vernietiging van een administratieve handeling bij de Raad van State [of een door de Staat, Gemeenschappen of Gewesten opgericht administratief rechtscollege] dezelfde gevolgen ten opzichte van de vordering tot herstel van de schade veroorzaakt door de [...] administratieve handeling als een dagvaarding voor het gerecht.]

[§ 2

Onverminderd [de artikelen 5.231 en 5.233], stuit een ingebrekestelling bij aangetekende zending met ontvangstbewijs verzonden door de advocaat van de schuldeiser, de gerechtsdeurwaarder daartoe aangesteld door de schuldeiser of de persoon die krachtens artikel 728, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek in rechte mag verschijnen namens de schuldeiser, naar de schuldenaar met woonplaats, verblijfplaats of maatschappelijke zetel in België, tevens de verjaring en doet zij een nieuwe termijn van een jaar ingaan, evenwel zonder dat de vordering vóór de vervaldag van de initiële verjaringstermijn kan verjaren. De stuitende werking van deze ingebrekestelling is slechts eenmalig, onverminderd andere stuitingsoorzaken.
Indien de door de wet bepaalde verjaringstermijn minder dan één jaar bedraagt, is de duur van de verlenging dezelfde als deze van de verjaringstermijn.
De verjaring wordt gestuit op het ogenblik van de verzending van de ingebrekestelling bij aangetekende zending met ontvangstbewijs. De advocaat van de schuldeiser, de gerechtsdeurwaarder daartoe aangesteld door de schuldeiser of de persoon die krachtens artikel 728, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek in rechte mag verschijnen namens de schuldeiser vergewist zich van de juiste gegevens van de schuldenaar aan de hand van een administratief document van minder dan een maand oud. Ingeval de bekende verblijfplaats verschilt van de woonplaats, zendt de advocaat van de schuldeiser, de gerechtsdeurwaarder daartoe aangesteld door de schuldeiser of de persoon die krachtens artikel 728, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek in rechte mag verschijnen namens de schuldeiser, een kopie van zijn aangetekende zending naar die verblijfplaats.
Om een verjaringsstuitende werking te hebben, moet de ingebrekestelling volledig en uitdrukkelijk de volgende vermeldingen bevatten:
de gegevens van de schuldeiser: voor een natuurlijke persoon, de naam, de voornaam en het adres van de woonplaats, of, in voorkomend geval, van de verblijfplaats of van de gekozen woonplaats, overeenkomstig de artikelen 36 en 39 van het Gerechtelijk Wetboek; voor een rechtspersoon, de juridische vorm, de benaming en het adres van de maatschappelijke zetel of, in voorkomend geval, van de administratieve zetel, overeenkomstig artikel 35 van het Gerechtelijk Wetboek;
de gegevens van de schuldenaar: voor een natuurlijke persoon, de naam, de voornaam en het adres van de woonplaats, of, in voorkomend geval, van de verblijfplaats of van de gekozen woonplaats, overeenkomstig de artikelen 36 en 39 van het Gerechtelijk Wetboek; voor een rechtspersoon, de juridische vorm, de benaming en het adres van de maatschappelijke zetel of, in voorkomend geval, van de administratieve zetel, overeenkomstig artikel 35 van het Gerechtelijk Wetboek;
de beschrijving van de verbintenis die de schuldvordering heeft doen ontstaan;
indien de schuldvordering betrekking heeft op een geldsom, de verantwoording van alle bedragen die van de schuldenaar worden geëist, met inbegrip van de schadevergoeding en de verwijlinteresten;
de termijn waarbinnen de schuldenaar zijn verbintenissen kan nakomen alvorens bijkomende invorderingsmaatregelen kunnen worden getroffen;
de mogelijkheid in rechte op te treden met het oog op de uitwerking van andere invorderingsmaatregelen indien de schuldenaar niet binnen de vastgestelde termijn reageert;
de verjaringsstuitende werking van deze ingebrekestelling;
de handtekening van de advocaat van de schuldeiser, van de gerechtsdeurwaarder daartoe aangesteld door de schuldeiser of van de persoon die krachtens artikel 728, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek in rechte mag verschijnen namens de schuldeiser.
]
Wetshistoriek
§ 1 gewijzigd bij art. 2 W. 25 juli 2008 (B.S., 22 augustus 2008), van toepassing op beroepen tot vernietiging die bij de Raad van State zijn ingediend vóór 1 september 2008 (art. 4, lid 1), genummerd bij art. 2 Wet 23 mei 2013 (BS 1 juli 2013 (ed. 1)), gewijzigd bij art. 160 Wet 6 juli 2017 (BS 24 juli 2017), bij arrest GwH nr. 40/2019, 28 februari 2019 (BS 25 maart 2019) en bij art. 2 Wet 24 februari 2022 (BS 16 januari 2024).
§ 2 ingevoegd bij art. 2 Wet 23 mei 2013 (BS 1 juli 2013 (ed. 1)).
§ 2, lid 1 gewijzigd bij art. 28 Wet 28 april 2022 (BS 1 juli 2022 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2023 (art. 65).
Toepasselijkheid (federaal)
Artikel 2244, § 1, derde lid, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het geen verjaringstuitende werking toekent aan de bij de Raad van State ingestelde beroepen die niet tot een vernietigingsarrest leiden (GwH nr. 148/2018, 8 november 2018 (prejudiciële vraag) (BS 7 maart 2019) en GwH nr. 175/2018, 6 december 2018 (prejudiciële vraag) (BS 15 maart 2019)).
Artikel 2244, § 1, derde lid, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre de verjaringstuitende werking verbonden aan de beroepen die worden ingesteld voor de Raad van State niet ten goede komt aan de personen die worden benadeeld door de nietigverklaring van de bestreden administratieve handeling (GwH nr. 21/2021, 11 februari 2021 (prejudiciële vraag) (Website Grondwettelijk Hof)).
Artikel 2244, geïnterpreteerd in die zin dat een onregelmatig bevel tot betaling of een handeling die ermee is gelijkgesteld, zoals een onregelmatig dwangbevel, de verjaringstermijn niet stuit, schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
Dezelfde bepaling, geïnterpreteerd in die zin dat een onregelmatig bevel tot betaling of een handeling die ermee is gelijkgesteld, zoals een onregelmatig dwangbevel, de verjaringstermijn stuit, schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet (GwH nr. 44/2021, 11 maart 2021 (prejudiciële vragen) (Website Grondwettelijk Hof)).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 3 Wet 24 februari 2022 (BS 16 januari 2024).