Meer info
     

21/03/1804 BW
[Oud] Burgerlijk Wetboek

Hoofdstuk V Tijd die voor de verjaring vereist is

Eerste afdeling Algemene bepalingen
Artikel 2260
De verjaring wordt gerekend bij dagen, niet bij uren.

Artikel 2261
Zij is verkregen, wanneer de laatste dag van de vereiste tijd verlopen is.
Afdeling II Algemene termijnen van verjaring
Wetshistoriek
Opschrift vervangen bij art. 7 W. 10 juni 1998 (B.S., 17 juli 1998).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen: zie art. 10-12 W. 10 juni 1998 (B.S., 17 juli 1998).
Artikel 2262
[Alle zakelijke rechtsvorderingen verjaren door verloop van dertig jaar, zonder dat hij die zich op deze verjaring beroept, verplicht is daarvan enige titel te vertonen of dat men hem de exceptie van kwade trouw kan tegenwerpen.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 4 W. 10 juni 1998 (B.S., 17 juli 1998).

Artikel 2262bis

§ 1

Alle persoonlijke rechtsvorderingen verjaren door verloop van tien jaar.
In afwijking van het eerste lid verjaren alle rechtsvorderingen tot vergoeding van schade op grond van buitencontractuele aansprakelijkheid door verloop van vijf jaar vanaf de dag volgend op die waarop de benadeelde kennis heeft gekregen van de schade of van de verzwaring ervan en van de identiteit van de daarvoor aansprakelijke persoon.
De in het tweede lid vermelde vorderingen verjaren in ieder geval door verloop van twintig jaar vanaf de dag volgend op die waarop het feit waardoor de schade is veroorzaakt, zich heeft voorgedaan.

§ 2

Indien een in kracht van gewijsde gegane beslissing over een vordering tot vergoeding van schade enig voorbehoud heeft erkend, dan is de eis die strekt om over het voorwerp van dat voorbehoud vonnis te doen wijzen, ontvankelijk gedurende twintig jaar na de uitspraak.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 5 W. 10 juni 1998 (B.S., 17 juli 1998).
Toepasselijkheid (federaal)
In de interpretatie volgens welke verschillende verjaringstermijnen van toepassing zijn op de vordering tot vergoeding van schade die de cliėnt van een notaris is berokkend wegens een fout van die laatste naargelang die fout is begaan naar aanleiding van het opstellen van een onderhandse akte of van een authentieke akte, schendt artikel 2262bis, § 1, eerste en tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, in samenhang gelezen met artikel 2276quinquies ervan, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
In de interpretatie volgens welke eenzelfde verjaringstermijn van tien jaar van toepassing is op de vordering tot vergoeding van schade die de cliėnt van een notaris is berokkend wegens een fout van die laatste wanneer die fout is begaan naar aanleiding van het opstellen van een onderhandse akte of van een authentieke akte, schendt artikel 2262bis, § 1, eerste en tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, in samenhang gelezen met artikel 2276quinquies ervan, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet (GwH nr. 150/2012, 13 december 2012 (prejudiciėle vraag) (BS 29 januari 2013)).
Artikel 2262bis, § 1, eerste lid, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het als gevolg kan hebben dat de verjaringstermijn voor rechtsvorderingen uit derdenbedingen verstrijkt vooraleer de begunstigde van het derdenbeding kennis ervan heeft of redelijkerwijze ervan dient te hebben. (GwH nr. 164/2014, 6 november 2014 (prejudiciėle vraag) (BS 15 januari 2015)).
Artikel 2262bis schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre de burgerlijke rechtsvordering tot vergoeding van de schade die uit een mededingingsinbreuk voortvloeit, kan verjaren vooraleer een in kracht van gewijsde gegane uitspraak het bestaan van een mededingingsinbreuk vaststelt (GwH nr. 38/2016, 10 maart 2016 (prejudiciėle vraag) (BS 24 mei 2016)).
Artikel 2262bis, § 1, eerste lid, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre het tot gevolg kan hebben dat, in geval van veinzing, de verjaringstermijn die van toepassing is op de vorderingen tot nietigverklaring die zijn gericht tegen de tegenbrief, verstrijkt vooraleer de belanghebbende derde kennis van het bestaan ervan heeft of redelijkerwijze kennis ervan kon hebben (GwH nr. 117/2024, 7 november 2024 (Website Grondwettelijk Hof)).

Artikel 2263
Na verloop van [acht] jaren, te rekenen van de dagtekening van de laatste titel, kan de schuldenaar van een rente genoodzaakt worden om op zijn kosten aan zijn schuldeiser of aan diens rechtverkrijgenden een nieuwe titel te verschaffen.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 6 W. 10 juni 1998 (B.S., 17 juli 1998).

Artikel 2264
De regels van de verjaring met betrekking tot andere onderwerpen dan die in deze titel vermeld zijn, worden bepaald in de titels die daarover in het bijzonder handelen.
Afdeling III Tienjarige en twintigjarige verjaring
Artikel 2265
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 8° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 2266
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 8° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 2267
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 8° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 2268
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 8° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 2269
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 8° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).

Artikel 2270
Na verloop van tien jaren zijn architecten en aannemers ontslagen van hun aansprakelijkheid met betrekking tot de grote werken die zij hebben uitgevoerd of geleid.
Afdeling IV Enige bijzondere verjaringen
Artikel 2271
De rechtsvordering van meesters en onderwijzers in kunsten en wetenschappen, wegens de lessen die zij bij de maand geven;
Die van hotelhouders en tafelhouders, wegens het verschaffen van woning en kost;
Die van arbeiders en werklieden, tot betaling van hun daghuur, hun leveringen en hun loon,
Verjaren door verloop van zes maanden.
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 15 W. 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten (B.S., 22 augustus 1978).

Artikel 2272
[...]
[De rechtsvordering] van [gerechtsdeurwaarders] tot betaling van hun loon voor de akten die zij betekenen, en voor de opdrachten die zij uitvoeren;
Die van kooplieden, wegens de koopwaren die zij verkopen aan personen die geen koopman zijn;
Die van kostschoolhouders, tot betaling van het kostgeld van hun leerlingen; en van andere meesters, tot betaling van het leergeld;
Die van dienstboden die zich bij het jaar verhuren, tot betaling van hun loon,
verjaren door verloop van een jaar.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 48, § 4 W. 5 juli 1963 (B.S., 17 juli 1963) en bij art. 63 W. 6 augustus 1993 (B.S., 9 augustus 1993).
Toepasselijkheid (federaal)
Artikel 2272, tweede lid schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in de interpretatie dat die bepaling niet van toepassing is op de rechtsvordering van een autonoom overheidsbedrijf voor de levering van “koopwaren” in de zin van die bepaling.
Diezelfde bepaling schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet in de interpretatie dat die bepaling van toepassing is op de rechtsvorderingen van een autonoom overheidsbedrijf voor de levering van “koopwaren” in de zin van de voormelde bepaling.
Diezelfde bepaling schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet in zoverre zij uitsluitend van toepassing is op rechtsvorderingen voor de levering van “koopwaren” en niet op rechtsvorderingen voor de levering van diensten (Grondwettelijk Hof nr. 88/2007, 20 juni 2007 (prejudiciėle vraag) (B.S., 31 juli 2007)).

Artikel 2273
[De rechtsvordering van de verhuurders tot betaling van het bedrag dat volgt uit de aanpassing van de huurprijs aan de kosten van levensonderhoud verjaart door verloop van een jaar.
De rechtsvordering van de huurders tot teruggave van het te veel betaalde verjaart door verloop van een jaar vanaf de verzending van het verzoek bepaald bij artikel 1728quater.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 8 W. 29 december 1983 (B.S., 30 december 1983), met ingang van 1 januari 1984 (art. 15).

Artikel 2274
De verjaring, in de voorgaande gevallen bepaald, heeft plaats, hoewel men met de verstrekkingen, leveringen, diensten en werken is voortgegaan.
Zij houdt slechts op te lopen, indien er een afgesloten rekening, een onderhandse of authentieke schuldbekentenis bestaat, ofwel een dagvaarding voor het gerecht, waarop geen verval van instantie is gevolgd.

Artikel 2275
Niettemin kunnen zij tegen wie men zich op de verjaringen beroept, aan hen die zich erop beroepen, de eed opdragen omtrent de vraag of de zaak werkelijk betaald is.
De eed kan worden opgedragen aan de weduwen en aan de erfgenamen, of aan de voogden van de laatstgenoemden, indien deze minderjarig zijn, opdat zij verklaren dat zij niet weten dat de zaak verschuldigd is.

Artikel 2276
Rechters en pleitbezorgers zijn niet meer verantwoordelijk voor de stukken, wanneer vijf jaren zijn verlopen sinds het geding is uitgewezen.
Eveneens zijn gerechtsdeurwaarders daarvoor niet meer verantwoordelijk na verloop van twee jaren sinds de uitvoering van hun opdracht of de betekening van de akten waarmee zij belast waren.

Artikel 2276bis

§ 1

De advocaten zijn ontlast van hun beroepsaansprakelijkheid en zijn niet meer verantwoordelijk voor de bewaring van de stukken vijf jaar na het beėindigen van hun taak.
Deze verjaring is niet van toepassing wanneer de advocaat uitdrukkelijk met het bewaren van bepaalde stukken is belast.

§ 2

De vordering van de advocaten tot betaling van kosten en ereloon verjaart na verloop van vijf jaar na het beėindigen van hun taak.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 1 W. 8 augustus 1985 (B.S., 14 september 1985).

Artikel 2276ter

§ 1

Deskundigen zijn ontlast van hun beroepsaansprakelijkheid en zijn niet meer verantwoordelijk voor de bewaring van de stukken tien jaar na het beėindigen van hun taak of, als deze hun krachtens de wet werd opgedragen, vijf jaar na de indiening van hun verslag.
Deze verjaring is niet van toepassing wanneer een deskundige uitdrukkelijk met het bewaren van bepaalde stukken is belast.

§ 2

De vordering van deskundigen tot betaling van kosten en ereloon verjaart na verloop van vijf jaar.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 1 W. 19 februari 1990 (B.S., 30 mei 1990).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 2 W. 19 februari 1990 (B.S., 30 mei 1990).

Artikel 2276quater
De schuldbemiddelaars zijn ontlast van hun beroepsaansprakelijkheid vijf jaar na het beėindigen van hun taak.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 15 W. 5 juli 1998 (B.S., 31 juli 1998), met ingang van 1 januari 1999 (art. 21).

Artikel 2276quinquies
Voor de beroepsaansprakelijkheid van de notarissen gelden de gemeenrechtelijke verjaringstermijnen, behoudens voor de beroepsaansprakelijkheid betreffende de laatste wilsbeschikkingen en de contractuele erfstellingen waarvoor de verjaringstermijn begint te lopen vanaf het overlijden van de betrokkene die de laatste wilsbeschikking of de contractuele erfstelling deed.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 47 W. 4 mei 1999 (B.S., 1 oktober 1999), met ingang van 1 januari 2000 (art. 58).

Artikel 2277
Termijnen van altijddurende renten en van lijfrenten;
[Schuldvorderingen wegens levering van goederen en diensten via distributienetten voor water, gas of elektriciteit of de levering van elektronische communicatiediensten of omroeptransmissie- en omroepdiensten via elektronische communicatienetwerken verjaren na verloop van vijf jaren;]
[Schuldvorderingen van buitengewone kosten bedoeld in artikel 203bis, § 3.]
Die van uitkeringen tot levensonderhoud;
Huren van huizen en pachten van landeigendommen;
Interesten van geleende sommen, en, in het algemeen, al hetgeen betaalbaar is bij het jaar of bij kortere termijnen;
Verjaren door verloop van vijf jaren.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 48 Wet 6 juli 2017 (BS 24 juli 2017) en bij art. 126 Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018 (ed. 1)).
Toepasselijkheid (federaal)
Artikel 2277, in die zin geļnterpreteerd dat de vijfjarige verjaring waarin het voorziet, niet van toepassing is op de periodieke schulden met betrekking tot de levering van leidingwater, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
In die zin geļnterpreteerd dat de vijfjarige verjaring waarin zij voorziet, van toepassing is op de periodieke schulden met betrekking tot de levering van leidingwater, schendt dezelfde bepaling de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet (Arbitragehof nr. 15/2005, 19 januari 2005 (prejudiciėle vraag) (B.S., 10 maart 2005)).
In die zin geļnterpreteerd dat de vijfjarige verjaring waarin artikel 2277 voorziet niet van toepassing is op de periodieke schulden in verband met het verstrekken van mobiele telefonie, schendt die bepaling de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
In die zin geļnterpreteerd dat de vijfjarige verjaring waarin diezelfde bepaling voorziet van toepassing is op de periodieke schulden in verband met het verstrekken van mobiele telefonie, schendt zij de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet (Arbitragehof nr. 13/2007, 17 januari 2007 (prejudiciėle vraag (B.S., 13 maart 2007 (tweede uitg.))).
In die zin geļnterpreteerd dat de vijfjarige verjaring waarin artikel 2277 voorziet, niet van toepassing is op de periodieke schulden in verband met de gemeenschappelijke lasten van een mede-eigendom van een gebouw, schendt die bepaling de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
In die zin geļnterpreteerd dat de vijfjarige verjaring waarin diezelfde bepaling voorziet, van toepassing is op de periodieke schulden in verband met de gemeenschappelijke lasten van een mede-eigendom van een gebouw, schendt zij de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet (GwH nr. 6/2011, 13 januari 2011 (prejudiciėle vraag) (BS 1 maart 2011)).
Artikel 2277 schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.
De ontstentenis van een wetsbepaling die voorziet in een verjaring van de vordering tot terugbetaling van wedden en toelagen daarop die ten onrechte werden betaald door de gemeenten die niet langer is dan de verjaringstermijn van vijf jaar bepaald in artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek of dan de verjaringstermijn die van toepassing is op de vordering tot terugbetaling van wedden en toelagen daarop gericht tegen de ambtenaren van de Staat, een gemeenschap, een gewest of een provincie die zich in dezelfde situatie bevinden, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet (GwH nr. 143/2017, 14 december 2017 (prejudiciėle vraag) (BS 4 april 2018)).

Artikel 2277bis
De rechtsvordering van verzorgingsverstrekkers met betrekking tot de door hen geleverde geneeskundige verstrekkingen, diensten en goederen, daar inbegrepen de vordering wegens bijkomende kosten, verjaart ten overstaan van de patiėnt door verloop van een termijn van 2 jaar te rekenen vanaf het einde van de maand waarin deze zijn verstrekt.
Dezelfde bepaling is van toepassing voor geneeskundige verstrekkingen, diensten, goederen en bijkomende kosten welke door de verplegings- en verzorgingsinstelling of door derden werden geleverd of gefaktureerd.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 64 W. 6 augustus 1993 (B.S., 9 augustus 1993).

Artikel 2277ter

§ 1

Rechtsvorderingen ingesteld door publieke overheden tot vergoeding van de kosten voor maatregelen tot voorkoming en tot het herstel van milieuschade verjaren door verloop van vijf jaar vanaf de dag waarop de maatregelen geheel zijn voltooid of waarop de aansprakelijke persoon is geļdentificeerd, indien die laatstgenoemde datum later is.
De in het eerste lid vermelde rechtsvorderingen verjaren in ieder geval door verloop van dertig jaar vanaf de dag volgend op die waarop het feit dat tot milieuschade heeft geleid, heeft plaatsgevonden.

§ 2

Milieuschade ten gevolge van nucleaire activiteiten of ten gevolge van activiteiten die hoofdzakelijk de landsverdediging of de internationale veiligheid dienen, alsook milieuschade ten gevolge van oorlogshandelingen, vijandelijkheden, burgeroorlog, oproer of milieuschade ten gevolge van een natuurverschijnsel dat uitzonderlijk, onontkoombaar en onafwendbaar is, of milieuschade ten gevolge van activiteiten die uitsluitend tot doel hebben bescherming te bieden tegen natuurrampen, valt niet onder het toepassingsgebied van dit artikel.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 216 W. 25 april 2007 (B.S., 8 mei 2007 (derde uitg.)).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepaling: art. 219 W. 25 april 2007 (B.S., 8 mei 2007 (derde uitg.)).

Artikel 2278
De verjaringen waarover in de artikelen van deze afdeling gehandeld wordt, lopen tegen minderjarigen en [personen beschermd krachtens artikel 492/1]; behoudens hun verhaal op hun [voogd of bewindvoerder].
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 146 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen: art. 227 tot 230 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)).

Artikel 2279
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 9° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij enig art. W. 22 juni 1953 (B.S., 13-14 juli 1953).

Artikel 2280
[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 29, 10° Wet 4 februari 2020 (BS 17 maart 2020), met ingang van 1 september 2021 (art. 39).