12/11/1981 KB passagiersschepen
Koninklijk besluit van 12 november 1981 betreffende voorschriften voor passagiersschepen die geen internationale reis maken en die uitsluitend in een beperkt vaargebied langs de kust varen
Hoofdstuk I Inleidende bepalingen
Artikel 1 Omschrijvingen
Voor de toepassing van dit besluit:
- 1.
- Wordt verstaan onder:
“wet” de wet op de veiligheid der schepen van 5 juni 1972;
“Zeevaartinspectiereglement” het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 juni 1975, 20 juni 1977, 24 november 1978 en 10 juli 1981.
[STCW-Verdrag: het Internationaal Verdrag van 1978 betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, brevettering en wachtdienst met de bij de conferentie van 1995 herziene bijlage en de Code voor opleiding, brevettering en wachtdienst van zeevarenden.]
- 2.
- hebben de woorden “eigenaar”, “kapitein” en “schip” de betekenis zoals ze omschreven zijn in artikel 1 van de wet;
- 3.
- hebben de woorden: [...] “bemanningsleden”, “passagiers”, [“passagiersschip,] “vrijboord”, “radioreglement”, “internationale reis”, “ton”, “tonnenmaat”, “lastlijn”, “vermogen”, “vlampunt” en “goedgekeurd” de betekenis zoals omschreven in het zeevaartinspectiereglement;
- 4.
- wordt verstaan onder:
“schottendek” het bovenste doorlopende dek tot hetwelke de waterdichte dwarsschotten zijn opgetrokken. Het is als regel het dek dat is blootgesteld aan het weer en aan de zee en dat voorzien is van permanente middelen tot sluiting van alle openingen in de aan weer en wind blootgestelde gedeelten en waar beneden alle openingen in de zijden van het schip voorzien zijn van permanente middelen tot waterdichte afsluiting. Wanneer het schottendek lager is gelegen dan het dek dat is blootgesteld aan het weer en aan de zee wordt het gedeelte van de romp dat zich boven het schottendek uitstrekt beschouwd als bovenbouw.
“bovenbouw”:
- a)
- een overdekte constructie op het schottendek welke zich van boord tot boord uitstrekt of waarvan de zijbeplating zich op geen grotere afstand dan 4 pct. van de breedte (B) vanaf de huid naar binnen bevindt. Een verhoogd halfdek wordt beschouwd als een bovenbouw;
- b)
- een gesloten bovenbouw is een bovenbouw met:
- (i)
- eindschotten van deugdelijke constructie;
- (ii)
- eventuele toegangsopeningen in deze schotten voorzien van deuren welke voldoen aan de eisen van artikel 13 van bijlage II;
- (iii)
- alle andere openingen in de zijden of eindschotten van de bovenbouw voorzien van deugdelijke middelen tot afsluiting welke dicht zijn tegen weer en wind. Een brug of kampanje wordt niet beschouwd als gesloten tenzij de bemanning de machinekamer en andere dienstruimten gelegen in de bovenbouw via toegangswegen die te allen tijde wanneer de openingen in de schotten zijn gesloten ter beschikking moeten zijn, kan bereiken.
“indompelingsgrenslijn” een lijn gedacht op het scheepsboord evenwijdig aan en op een afstand van ten minste 76 mm onder de aansnijding van de bovenzijde van het schottendek met dit boord.
[“lijnvisserij: het recreatief vissen op zee met individuele vishengels.”
“zeegebied A1”: een gebied binnen het radiotelefoniebereik van ten minste een VHF-radiokuststation, waarin een ononderbroken DSC-alarmering beschikbaar is;
“zeegebied A2”: een gebied, met uitzondering van het zeegebied A1, binnen het radiotelefoniebereik van ten minste een MF-radiokuststation, waarin een ononderbroken DSC-alarmering beschikbaar is;
“zeegebied A3”: een gebied, met uitzondering van de zeegebieden A1 en A2, binnen het bereik van een [erkende mobiele satellietdienst], waarin onafgebroken DSC-alarmering beschikbaar is;
“zeegebied A4”: een gebied buiten de zeegebieden A1, A2 en A3.]
Wetshistoriek
Enig lid:
- –
- 1. gewijzigd bij art. 10, 1° KB 11 maart 2002 (BS 23 mei 2002 (ed. 1)), met ingang van 23 mei 2002 (art. 28);
- –
- 3. gewijzigd bij art. 10, 2° KB 11 maart 2002 (BS 23 mei 2002 (ed. 1)), met ingang van 23 mei 2002 (art. 28) en bij art. 3 KB 12 maart 2003 (BS 14 maart 2003 (ed. 3)), met ingang van 14 maart 2003 (art. 4);
- –
- 4. gewijzigd bij art. 10, 3° KB 11 maart 2002 (BS 23 mei 2002 (ed. 1)), met ingang van 23 mei 2002 (art. 28) en bij art. 3 KB 26 januari 2020 (BS 21 februari 2020).
Artikel 2 Toepassing
Dit besluit is van toepassing op de passagiersschepen die geen internationale reis maken en uitsluitend in een beperkt vaargebied langs de kust met de vaarbeperkingen bedoeld in artikel 3 varen.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 11 KB 11 maart 2002 (BS 23 mei 2002 (ed. 1)), met ingang van 23 mei 2002 (art. 28).
Artikel 3 Vaargebied. Verbod tot uitvaren
1
Schepen bestemd voor de lijnvisserij mogen varen in de wateren die zich uitstrekken aan deze zijde van een denkbeeldige lijn die parallel loopt met de Belgische kust op [35 zeemijl] van de laagwaterlijn.
2
[Niet voor de lijnvisserij bestemde schepen mogen varen in de wateren die zich uitstrekken aan deze zijde van een denkbeeldige lijn die parallel loopt met de Belgische kust op 5 zeemijlen van de laagwaterlijn]
3
Schepen waarop dit besluit van toepassing is, mogen geen zee kiezen wanneer de zichtbaarheid minder is dan 500 m of de windkracht 6 Beaufort te boven gaat.
4
[De aangestelde ambtenaar] kan, gelet op de grootte, de bouw of de uitrusting van het schip en op het aantal passagiers, strengere beperkingen opleggen dan dit artikel stelt.
Wetshistoriek
1. gewijzigd bij art. 12 KB 11 maart 2002 (BS 23 mei 2002 (ed. 1)), met ingang van 23 mei 2002 (art. 28).
2. vervangen bij art. 1 KB 14 augustus 1985 (BS 17 oktober 1985).
4. gewijzigd bij art. 9 KB 11 maart 2002 (BS 23 mei 2002 (ed. 1)), met ingang van 23 mei 2002 (art. 28).
Artikel 4 Gelijkwaardigheid
Waar in dit besluit en zijn bijlagen wordt geëist dat een bepaald materiaal, onderdeel, instrument of toestel, of een bepaald type daarvan, in een schip moet worden aangebracht of medegevoerd, of dat een bijzondere voorziening moet worden getroffen, kan [de aangestelde ambtenaar] toestaan, dat in plaats daarvan een ander materiaal, onderdeel, instrument of toestel of type daarvan wordt aangebracht, of een andere voorziening wordt getroffen, mits hij zich door geschikte proeven ervan overtuigd heeft dat het materiaal, onderdeel of toestel, of de voorziening welke in de plaats gekomen is, ten minste even doelmatig is als die welke in dit besluit en zijn bijlagen worden genoemd.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 9 KB 11 maart 2002 (BS 23 mei 2002 (ed. 1)), met ingang van 23 mei 2002 (art. 28).