Meer info
     

01/12/2007 Omzendbrief MER plannen
Omzendbrief LNE/2007 van 1 december 2007 Milieueffectbeoordeling van plannen en programma's

C.3 Plannen en programma's waarvoor geval per geval moet geoordeeld worden of ze aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben (= ?screeningsplichtige?)
Plannen en programma's waarvoor geval per geval moet geoordeeld worden of ze aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben zijn niet van rechtswege plan-MER-plichtig, maar zijn screeningsplichtig. Hiervoor moet met andere woorden een screening naar de mogelijke aanzienlijke milieueffecten worden doorgevoerd. Men onderscheidt hierbij twee groepen van plannen en programma's die het kader vormen voor de toekenning van een vergunning voor een project:
plannen en programma's, of de wijziging ervan, die het gebruik bepalen van een klein gebied op lokaal niveau of een kleine wijziging inhouden (artikel 4.2.3, § 3, D.A.B.M.);
plannen en programma's die niet het gebruik bepalen van een klein gebied op lokaal niveau, noch een kleine wijziging inhouden én die niet vallen onder de bovenvermelde plan-MER-plicht van rechtswege onder groep a op pagina 10 ( artikel 4.2.3, § 2, 2° D.A.B.M.).
De screening houdt meer bepaald in dat men nagaat of het plan of programma aanzienlijk effecten kan hebben op de bestaande situatie voor mens en milieu. Deze screening houdt een beoordeling in aan de hand van de in bijlage I opgesomde criteria van het D.A.B.M. De genoemde criteria zijn onderverdeeld in twee categorieën, nl. de kenmerken van de plannen en programma's enerzijds en de kenmerken van de effecten en van de gebieden die kunnen worden beïnvloed anderzijds (zie verder op pagina 17).
Of er sprake is van een “klein gebied op lokaal niveau” of een “kleine wijziging” moet steeds geval per geval worden getoetst, daardoor werd er niet voor geopteerd een concrete definitie van deze begrippen te geven.
Wat betreft het begrip “klein gebied op lokaal niveau”:
Wanneer een plan of programma betrekking heeft op het hele grondgebied van een lokale instantie (zijnde een gemeente) dan is er geen sprake van een klein gebied op lokaal niveau. Wanneer het plan of programma betrekking heeft op een gedeelte van het grondgebied van een lokale instantie, dan kan er wel sprake zijn van een klein gebied op lokaal niveau, maar ook hier zal er in concreto een beoordeling dienen te gebeuren.
Wat betreft het begrip “kleine wijzigingen”:
Er zal in concreto moeten gekeken worden naar de context van het plan of programma dat wordt gewijzigd.
Een kleine wijziging is een wijziging die van die aard is dat het geen substantiële of essentiële verandering van de milieueffecten ten gevolge van de uitvoering van het plan of programma zou kunnen veroorzaken.
Hierna volgen ter illustratie enkele voorbeelden van plannen die het gebruik bepalen van kleine gebieden op lokaal niveau of een kleine wijziging van (bestaande) plannen inhouden. Het onderscheid tussen kleine wijzigingen en het gebruik van kleine gebieden op lokaal niveau is niet altijd zo duidelijk te stellen, zodat in de onderstaande voorbeelden dit onderscheid ook niet gemaakt wordt. De voorbeelden situeren zich in de ruimtelijke ordening, meer bepaald ruimtelijke uitvoeringsplannen. De voorbeelden zijn opgedeeld in twee groepen:
Een eerste groep van ruimtelijke uitvoeringsplannen zijn deze die het kader vormen voor vergunningen voor projecten die niet vermeld worden onder bijlage I of II van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004. Het betreft hier veelal activiteiten met een beperkt ruimtelijk bereik en waarvan de milieueffecten vermoedelijk niet als aanzienlijk te beschouwen zijn. Het spreekt voor zich dat hierbij rekening dient gehouden te worden met de ligging van het plan in de onmiddellijke nabijheid van bijzonder beschermde gebieden (bijvoorbeeld stads- of dorpsgezicht, natuurgebied) (voor meer informatie over bijzonder beschermde gebieden zie ook p. 18-19):
zone van openbaar nut moet uitgebreid worden om de verbouwing van een basisschool toe te laten;
zone van openbaar nut moet worden aangeduid om de herlokalisatie van de lokalen van een jeugdbeweging mogelijk te maken;
in een woongebied worden de bouwvoorschriften gewijzigd en wordt een beperkte zone voor magazijnen omgezet naar een zone voor woningbouw;
een ruimtelijk uitvoeringsplan dat de mogelijkheid biedt voor vestiging van vier lokale bedrijven (bv. garagebedrijf, drankenhandel, bouwmaterialen en bandencentrale);
een ruimtelijk uitvoeringsplan dat het mogelijk maakt om een lokale weg door te trekken zodat een lokaal bedrijventerrein ontsloten wordt;
een gebied wordt bestemd om randstedelijk groengebied te ontwikkelen.
Een tweede groep van ruimtelijke uitvoeringsplannen zijn deze die het kader vormen voor vergunningen voor projecten vermeld onder bijlage II van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004. De screening van de milieueffecten gebeurt aan de hand van de criteria vermeld in bijlage I van het D.A.B.M. (voor de criteria zie pagina 17). Hierbij zal tevens rekening gehouden worden met de ligging van het plan in de onmiddellijke nabijheid van bijzonder beschermde gebieden. Omdat het activiteiten betreft van bijlage II zal de onderbouwing uitgebreider moeten zijn:
een ruimtelijk uitvoeringsplan dat het vervolledigen van een knooppunt tussen autosnelwegen voorziet. Vertaald naar de rubrieken van het besluit van 10 december 2004 betreft het hier een wijzing van een autosnelweg (rubriek 13 van bijlage II );
een ruimtelijk uitvoeringsplan dat de aanpassing van een kanaal mogelijk maakt zodat er een wachthaven kan worden aangelegd. Vertaald naar de rubrieken van het besluit van 10 december 2004 betreft het hier een wijziging van een waterweg (rubriek 10)h) van bijlage II).
Hierna volgt ter illustratie een voorbeeld van een plan dat niet het gebruik bepaalt van klein gebied op lokaal niveau noch een kleine wijziging van een (bestaand) plan inhoudt:
Als er een ruimtelijk uitvoeringsplan opgemaakt wordt voor een bestemmingswijziging (dit kan bijvoorbeeld de omvorming van een agrarisch gebied naar een gemengd regionaal bedrijventerrein zijn) die de ontwikkeling van een industrieterrein van 45 ha mogelijk maakt, dan is het voorgenomen plan screeningsplichtig. Het betreft dan immers een plan dat betrekking heeft op ruimtelijke ordening, dat niet het gebruik regelt van een klein gebied op lokaal niveau noch een kleine wijzing inhoudt én dat niet het kader vormt voor de toekenning van een vergunning voor een bijlage I of II-project uit het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004. Het voorgenomen plan maakt de ontwikkeling van een industrieterrein mogelijk, hetwelk niet onder rubriek 10)a) van bijlage II van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 valt, meer bepaald industrieterreinontwikkeling met een oppervlakte van 50 ha of meer.
Wat betreft de screeningsprocedure of de procedure van het onderzoek tot milieueffectrapportage, zie verder onder punt 2 op deze pagina.