[Onverminderd de bepalingen van de wet van 18 juli 1975 betreffende het opsporen en exploiteren van ondergrondse bergruimten in situ bestemd voor het opslaan van gas en de bepalingen van [hoofdstuk IV] van deze wet, zijn de bouw en de exploitatie van elke vervoerinstallatie onderworpen aan de voorafgaande toekenning van een individuele vergunning door de minister.
Wat de directe leidingen betreft, wordt, onverminderd de andere criteria bepaald met toepassing van artikel 4, 1°, de toekenning van een vervoervergunning onderworpen aan het ontbreken van een aanbod tot gebruik van het geïnterconnecteerd net tegen redelijke economische en technische voorwaarden [na raadpleging van de aardgasvervoersnetbeheerder].]
[Met de vervoersvergunningen toegekend voor het vervoer van aardgas mogen ook biogas, gas uit biomassa of andere gassoorten, evenals mengelingen van deze gassen met aardgas, worden geïnjecteerd in en vervoerd via het aardgasvervoersnet, in de mate dat deze injectie technisch mogelijk is, dat deze gassen veilig kunnen worden vervoerd over dit net en dat deze gassen of de bekomen mengelingen verenigbaar zijn met de kwaliteitsnormen die op het vermelde net vereist worden.]
Vervangen bij art. 5 W. 29 april 1999 (B.S., 11 mei 1999), met ingang van 5 juni 2002 (art. 70, 2° K.B. 14 mei 2002 (B.S., 5 juni 2002)), gewijzigd bij art. 57, 1° en 2° Wet 8 januari 2012 (BS 11 januari 2012 (ed. 2)) en bij art. 4 Wet 18 mei 2021 (BS 27 mei 2021), van toepassing op alle vervoersvergunningen voor het vervoer van aardgas toegekend overeenkomstig de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen, met inbegrip van alle vervoersvergunningen voor het vervoer van aardgas die reeds werden toegekend voor 6 juni 2021 (art. 9).