12/04/1965 Gaswet
Wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen
Afdeling I Rechten en verplichtingen ingevolge de vervoervergunning, verklaring van openbaar nut en wijziging van het tracé
Wetshistoriek
Opschrift afdeling 1 ingevoegd bij art. 17 W. 1 juni 2005 (B.S., 14 juni 2005) en vervangen bij art. 21 Wet 8 mei 2014 (BS 4 juni 2014), met ingang van 1 maart 2017 (art. 31, 1° KB 1 december 2016 (BS 30 januari 2017)).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 14 Wet 26 december 2013 (BS 31 december 2013 (ed. 2)), met ingang van 31 december 2013 (art. 29).
Artikel 8/7
Onder voorbehoud van artikel 4 worden alle vervoerinstallaties, ongeacht de begunstigde ervan, en alle werken uitgevoerd voor de aanleg en de uitbating van deze installaties, op onweerlegbare wijze geacht van openbaar nut te zijn.
De Koning bepaalt de nadere regels van het eerste lid van dit artikel.
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 22 Wet 8 mei 2014 (BS 4 juni 2014), met ingang van 1 maart 2017 (art. 31, 1° KB 1 december 2016 (BS 30 januari 2017)).
Artikel 9
De [houder van een vervoervergunning] heeft het recht alle werken uit te voeren, onder, op of boven het openbaar domein, die nodig zijn voor de oprichting, de werking en het onderhoud in goede staat van de gasvervoerinstallaties. Deze werken moeten worden uitgevoerd overeenkomstig [de voorwaarden die in de vervoervergunning zijn vermeld], en met inachtneming van alle ter zake geldende wets- en verordeningsbepalingen.
Wanneer 's lands belang het vereist, heeft de Koning het recht de ligging of het tracé van de gasvervoerinstallatie en de desbetreffende werken te doen wijzigen. De kosten van deze wijzigingen komen ten laste van degene die de gasvervoerinstallatie exploiteert. Ditzelfde recht bezitten ook de Staat, de provincie en de gemeente ten aanzien van de gasvervoerinstallaties op hun openbaar domein opgericht. De aldus verrichte wijzigingen geschieden op kosten van degene die de gasvervoerinstallatie exploiteert, indien zij zijn opgelegd hetzij terwille van de openbare veiligheid, hetzij terwille van de vrijwaring van het landschapsschoon, hetzij in het belang van een openbare dienst of van de waterlopen, kanalen en openbare wegen, hetzij wegens verandering in de toegangen tot de eigendommen gelegen langs de openbare weg. In de andere gevallen komen de kosten ten laste van de Staat, de provincie of de gemeente; deze laatste kunnen dan een voorafgaande prijsberekening vragen; als er onenigheid is over de prijs van de uit te voeren werken, kunnen zij ze zelf uitvoeren.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 8 W. 29 april 1999 (B.S., 11 mei 1999), met ingang van 5 juni 2002 (art. 70, 2° K.B. 14 mei 2002 (B.S., 5 juni 2002)).
Artikel 10
Na onderzoek kan de Koning van openbaar nut verklaren het oprichten van een gasvervoerinstallatie onder, op of boven [het geheel of een deel van de private niet bebouwde gronden en die niet volledig omsloten zijn met een ondoordringbare muur of omheining].
Deze verklaring van openbaar nut verleent aan [de houder van een vervoervergunning], ten voordele van wie zij wordt gedaan, het recht gasvervoerinstallaties op te richten onder, op of boven deze private gronden, het toezicht op deze installaties te houden en de werken uit te voeren die nodig zijn voor de werking en het onderhoud ervan, onder de voorwaarden welke in die verklaring zijn genoemd.
[Met de uitvoering van de werken van aanleg van de vervoersinstallatie mag slechts een aanvang worden genomen] twee maanden nadat de belanghebbende eigenaars en huurders op de hoogte zijn gebracht bij ter post aangetekend schrijven.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 8 W. 29 april 1999 (B.S., 11 mei 1999), met ingang van 5 juni 2002 (art. 70, 2° K.B. 14 mei 2002 (B.S., 5 juni 2002)) en bij art. 24, 1° en 2° Wet 8 mei 2014 (BS 4 juni 2014), met ingang van 1 maart 2017 (art. 31, 1° KB 1 december 2016 (BS 30 januari 2017)).
Artikel 11
[Het gebruik waartoe het openbaar domein of privéterreinen die gedeeltelijk worden bezet, is bestemd, moet worden geëerbiedigd.] Deze bezetting brengt generlei bezitsberoving mee, maar vormt een wettelijke erfdienstbaarheid van openbaar nut die elke daad verbiedt welke de gasvervoerinstallatie of de exploitatie ervan kan schaden.
[...]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 25, 1° en 2° Wet 8 mei 2014 (BS 4 juni 2014), met ingang van 1 maart 2017 (art. 31, 1° KB 1 december 2016 (BS 30 januari 2017)).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 8 W. 29 april 1999 (B.S., 11 mei 1999), met ingang van 5 juni 2002 (art. 70, 2° K.B. 14 mei 2002 (B.S., 5 juni 2002)).
Artikel 12
De eigenaar van het private erf dat met de erfdienstbaarheid zoals voorzien in artikel 11 is bezwaard, kan binnen de termijn door de Koning bepaald, aan de minister laten weten dat hij aan de gerechtigde van die erfdienstbaarheid vraagt het bezette gedeelte van het terrein aan te kopen.
Wanneer tussen de eigenaar van het bezwaarde erf en de houder van een vervoervergunning geen overeenstemming wordt bereikt over een verkoop in der minne, is het hiernavolgende artikel 14 van toepassing.
De vervoerinstallaties moeten worden verplaatst of, zo nodig, weggenomen op verzoek van de eigenaar van het bezwaarde erf of van degene die het recht heeft om er bouwwerken op uit te voeren of om het te omsluiten met een ondoordringbare muur of omheining.
Indien de betrokkenen waarvan sprake in het derde lid dit recht uitoefenen zonder de verplaatsing of het wegnemen van de vervoerinstallaties te eisen, behoudt de gerechtigde op de erfdienstbaarheid het recht om het toezicht op deze installaties uit te oefenen en om de werken uit te voeren die nodig zijn voor hun werking, hun onderhoud en hun herstelling.
De kosten veroorzaakt door het verplaatsen of wegnemen van de vervoerinstallaties komen ten laste van de gerechtigde op de erfdienstbaarheid; echter, de in het derde lid vermelde personen moeten minstens zes maanden voor zij de voorgenomen werken aanvangen, de gerechtigde op de erfdienstbaarheid hiervan schriftelijk verwittigen.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 26 Wet 8 mei 2014 (BS 4 juni 2014), met ingang van 1 maart 2017 (art. 31, 1° KB 1 december 2016 (BS 30 januari 2017)).
Artikel 13
De gerechtigde op de erfdienstbaarheid, bepaald in artikel 11, is verplicht een vergoeding te betalen aan de eigenaar van het erf dat met deze erfdienstbaarheid bezwaard is of aan hen die de werkelijke rechten bezitten welke aan dit erf verbonden zijn.
Deze vergoeding kan ineens uitbetaald worden, en geldt dan als een forfaitaire vergoeding; zij kan ook worden uitbetaald in de vorm van een jaarlijkse vooruit te betalen uitkering.
De [houder van een vervoervergunning] moet bovendien de schade vergoeden die berokkend wordt door de werken welke hij uitvoert voor de oprichting of gedurende de exploitatie van zijn gasvervoerinstallaties, alsook de schade aan derden berokkend, hetzij uit hoofde van de werken, hetzij door de benuttiging van het erf dat met de erfdienstbaarheid bezwaard is; de vergoedingen voor de berokkende schade komen volledig ten laste van deze houder; zij zijn verschuldigd aan de personen aan wie de schade berokkend wordt; hun bedrag wordt vastgesteld hetzij in der minne, hetzij door de rechtbanken.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 8 W. 29 april 1999 (B.S., 11 mei 1999), met ingang van 5 juni 2002 (art. 70, 2° K.B. 14 mei 2002 (B.S., 5 juni 2002)).
Artikel 14
De [houder van een vervoervergunning], ten voordele van wie een koninklijk besluit van verklaring van openbaar nut is vastgesteld, kan, wanneer hij het vraagt en binnen de perken van dit laatste besluit door de Koning worden gemachtigd in naam van de Staat maar op eigen kosten de nodige onteigeningen te verrichten. De spoedprocedure bepaald in artikel 5 van de wet van 26 juli 1962 betreffende de onteigeningen ten algemenen nutte en de concessies voor de bouw van de autosnelwegen is van toepassing op deze onteigeningen.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 8 W. 29 april 1999 (B.S., 11 mei 1999), met ingang van 5 juni 2002 (art. 70, 2° K.B. 14 mei 2002 (B.S., 5 juni 2002)).
Artikel 15
De [houder van een vervoervergunning] is verplicht zonder verwijl gevolg te geven aan elk met redenen omkleed verzoek van de bevoegde overheid om binnen de termijn van achtenveertig uur een einde te maken aan de stoornissen of schadelijke gevolgen die uit zijn gasvervoerexploitatie voortvloeien. Wanneer aan deze stoornissen of schadelijke gevolgen geen einde is gemaakt binnen de gestelde termijn, neemt de Minister tot wiens bevoegdheid de energie behoort zelf de nodige maatregelen; zo nodig, geeft hij bevel tot wijziging of tot verplaatsing van de gasvervoerinstallaties. De bevelen van de Minister worden uitgevoerd op kosten en risico van de betrokken [vervoeronderneming].
[De houder van een vervoersvergunning met betrekking tot andere producten dan aardgas dient zijn vervoerinstallaties te onderhouden en te ontwikkelen tegen economisch aanvaardbare voorwaarden en met eerbiediging van het leefmilieu.]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 8 W. 29 april 1999 (B.S., 11 mei 1999), met ingang van 5 juni 2002 (art. 70, 2° K.B. 14 mei 2002 (B.S., 5 juni 2002)) en bij art. 18 W. 1 juni 2005 (B.S., 14 juni 2005).