Zomervrijboord
1
Het minimum vrijboord in het zomervaargebied is het vrijboord dat uit de in artikel 26 van deze bijlage gegeven tabellen is afgeleid, na wijziging ingevolge het bepaalde in artikel 25 voor zover van toepassing, de artikels 27, 28, 29, 30, 35 en 36, en, indien van toepassing, artikel 37 van deze bijlage.
2
Het vrijboord, berekend overeenkomstig het bepaalde in § 1, echter zonder de correctie voor de plaats van de deklijn zoals bepaald in artikel 30 van deze bijlage, mag in zout water niet minder zijn dan 50 mm.
Voor een schip waarvan de luikhoofden in positie 1 zijn voorzien van luiken die niet voldoen aan het bepaalde in de artikels 13, § 7, 14 of 24, van deze bijlage, mag dit vrijboord in zout water niet minder zijn dan 150 mm.
Tropen vrijboord
3
Het minimum vrijboord in het tropisch vaargebied is het vrijboord dat wordt verkregen door van het toegekende zomervrijboord 1/48 van de zomerdiepgang, gemeten van de bovenkant van de kiel tot het middelpunt van de ring van het uitwateringsmerk, af te trekken.
4
Het tropenvrijboord berekend overeenkomstig het bepaalde in [§ 3], echter zonder correctie voor de plaats van de deklijn, zoals bepaald in artikel 30 van deze bijlage, mag in zout water niet minder zijn dan 50 mm.
Voor een schip waarvan de luikhoofden in positie 1 zijn voorzien van luiken die niet voldoen aan het bepaalde in de artikels 13, § 7, 14 of 24 van deze bijlage mag dit vrijboord in zout water niet minder zijn dan 150 mm.
Wintervrijboord
5
Het minimum vrijboord in het wintervaargebied is het vrijboord dat wordt verkregen door bij het toegekende zomervrijboord 1/48 van de zomerdiepgang gemeten van de bovenkant van de kiel tot het middelpunt van de ring van het uitwateringsmerk op te tellen.
Wintervrijboord in de Noord-Atlantische Oceaan
6
Het minimum vrijboord voor een schip met een lengte van niet meer dan 100 m, dat gedurende het periodieke winterseizoen op enigerlei plaats in het vaargebied in de Noord-Atlantische Oceaan, zoals bedoeld in artikel 68 van deze bijlage, komt, is gelijk aan het toegekende wintervrijboord vermeerderd met 50 mm.
Voor een schip met een lengte van meer dan 100 m is het gelijk aan het toegekende wintervrijboord.
Vrijboord in zoet water
7
Het minimum vrijboord in zoet water van een soortelijk gewicht van 1 is het vrijboord, verkregen door het toegekende vrijboord in zout water te verminderen met:
Δ = het deplacement in zout water in tonnen bij de uitwatering in de zomer, en
t = het aantal tonnen, waarmede het deplacement per cm in zout water bij de uitwatering in de zomer toeneemt.
8
Indien het deplacement bij de uitwatering in de zomer niet met zekerheid kan worden vastgesteld, moet de aftrek 1/48 van de zomerdiepgang zijn, gemeten van de bovenkant van de kiel tot het middelpunt van de ring van het uitwateringsmerk.