20/07/1973 Zeevaartinspectiereglement
Koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement
Hoofdstuk IV Uitwatering van schepen die deklasten hout vervoeren
1 Algemene bepalingen
Artikel 39 Omschrijvingen
Deklast hout
1
De uitdrukking “deklast hout” duidt een lading hout aan die op een niet overdekt gedeelte van een vrijboorddek of van een dek van de bovenbouw wordt vervoerd en die zich zo dicht mogelijk tot elk boord uitstrekt.
Houtpulp of dergelijke lading die zeer hygroscopisch is, wordt niet als een deklast hout beschouwd.
Houtvaartuitwatering
2
Een deklading hout geeft aan het schip een aanvullend drijf vermogen en een extra bescherming tegen de zee. In verband hiermede kan aan een schip dat een deklast hout vervoert een gereduceerde uitwatering worden toegekend. Deze uitwatering wordt vastgesteld volgens het bepaalde in artikel 60 van deze bijlage en kan door [de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaar die daartoe aangesteld is] slechts worden toegestaan onder de voorwaarden gesteld in de artikels 40 tot en met 59 van deze bijlage. De bijbehorende uitwateringslijnen worden aangebracht volgens het bepaalde in §§ 3 en 4 van artikel 5 van deze bijlage.
Wetshistoriek
Punt 2 gewijzigd bij art. 10 KB 29 februari 2004 (BS, 11 maart 2004), met ingang van 11 maart 2004 (art. 17).
Artikel 40 Eisen gesteld bij het vervoer van deklasten hout
1
- a)
- Deklasten hout van meer dan 5 % van het draagvermogen op zomermerk mogen alleen vervoerd worden door schepen die voldoen aan de eisen gesteld in de artikels 41 tot en met 52 van deze bijlage;
- b)
- schepen waarvoor een vermindering van het vrijboord bij het vervoer van deklasten hout wordt toegestaan moeten daarenboven voldoen aan de eisen gesteld in de artikels 55 tot en met 61 van deze bijlage.
2
Een tekening van het algemeen plan, benevens tekeningen die de onderdelen en inrichtingen voor het sjorren van de deklast hout aangeven, moeten bij de eerste aanvraag tot het verkrijgen van vrijboorden voor houtvaart worden overgelegd.
2 Bijzondere voorwaarden waaraan in het algemeen moet worden voldaan
Artikel 41 Sterkte en stabiliteit
Het schip moet voldoende sterk zijn met het oog op het gewicht van de deklast en J redelijke waarborgen bieden voor voldoende stabiliteit bij het vervoer van deklasten hout. In verband daarmede kan [de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaar die daartoe aangesteld is]de hoogte van de deklast die een schip mag vervoeren, beperken. Een deklast hout met een hoogte van meer dan 1/3e van de scheepsbreedte mag in de zomer slechts worden vervoerd indien het schip voorzien is van een dubbele bodem. Deze dubbele bodem moet ten minste over de halve scheepslengte doorlopen en zodanig zijn ingedeeld dat het optreden van een vrij vloeistofoppervlak over meer dan de halve scheepsbreedte steeds kan worden vermeden.
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 10 KB 29 februari 2004 (BS, 11 maart 2004), met ingang van 11 maart 2004 (art. 17).
Artikel 42 Bovenbouw
Het schip moet zijn voorzien van een bak en, indien de lengte (L) minder is dan 100 m, eveneens van een kampanje of van een verhoogd halfdek. Indien een verhoogd halfdek is aangebracht moet achter op dit verhoogd halfdek een sterke stalen kap of een dekhuis zijn geplaatst.
Artikel 43 Verschansing
1
De verschansing moet door verschansingsteunen van voldoende sterkte op onderlinge afstanden van ten hoogste 1,85 m worden ondersteund. Deze steunen moeten onderdeks voldoende zijn gesteund en deugdelijk aan het dek en aan de verschansing zijn verbonden.
2
De verschansing moet zijn voorzien van de in artikel 22 van deze bijlage voorgeschreven waterloospoorten die zodanig moeten zijn ingericht dat, ook wanneer het schip een deklast hout vervoert, hun goede werking is gewaarborgd.
3
In plaats van een verschansing mag een doelmatige reling van dezelfde hoogte en gelijkwaardige sterkte toegepast worden.
Artikel 44 Schachten van voortstuwingsruimten
Schachten van voortstuwingsruimten op het vrijboorddek moeten door een bovenbouw worden beschermd, tenzij deze schachten voldoende sterk en hoog zijn om tegen het voeren van deklasten hout langs haar zijden bestand te zijn.
Artikel 45 Stuurinrichting
1
De plaats van het stuurrad moet zodanig zijn, dat de roerganger te allen tijde vrij uitzicht over de deklast heen heeft.
2
De stuurinrichting moet deugdelijk tegen beschadiging door de deklast zijn beschermd en, voor zover dit uitvoerbaar is, te allen tijde bereikbaar zijn. Indien op het achterdek van een schip zonder kampanje een stuurinrichting aanwezig is, moet deze in een stevige stalen dekhut zijn opgesteld die te allen tijde behoorlijk toegankelijk is, tenzij een andere doeltreffende bescherming aanwezig is.
Artikel 46 Inrichtingen aan dek voor sjorren van de deklast
1
Op het dek moeten op onderlinge afstanden van ten hoogste 3 m dekpotten van behoorlijke constructie en sterkte stevig aan de stringerplaat nabij de verschansing zijn bevestigd of gelijkwaardige inrichtingen zijn aangebracht om de losse stutten ter voorkoming van het overgaan van de deklast te steunen. Vertikaal boven elke pot moet een tweetal gaten van 26 mm middellijn in het verschansingsprofiel aanwezig zijn om gelegenheid te bieden bedoelde deklaststutten daaraan te bindselen. De afstand van de eerste dekpot tot een eindschot van de bovenbouw of tot de achterzijde van de deklast bij een schip zonder bovenbouw op het achterschip mag niet groter zijn dan 1,90 m.
2
Voor het bevestigen van de sjorrings voor de deklast moeten sterke oogplaten aan de berghoutsgang op afstanden van ten hoogste 3 m stevig zijn bevestigd, waarbij de afstand van de eerste oogplaat tot een eindschot van de bovenbouw niet meer dan 1,25 m mag zijn. Indien zich op het achterschip geen bovenbouw bevindt, moeten eveneens oogplaten op 0,60 m en 1,50 m vanaf de achterzijde van de deklast zijn aangebracht.
3
In het boveneinde van elke verschansingsteun moet een gat met een middellijn van ten minste 26 mm aanwezig zijn om zo nodig extra sjorrings te kunnen aanbrengen.
Artikel 47 Lier of spil op het achterdek
Een werktuiglijk gedreven lier of spil moet op het achterdek aanwezig zijn, tenzij de inrichting zodanig is, dat te allen tijde van één der werktuiglijk gedreven lieren aan dek of op een bovenbouw kan worden gebruik gemaakt.
Op schepen van minder dan 500 ton wordt een dergelijke lier of spil niet geëist.
Artikel 48 Verkeer van en naar verblijven, voortstuwingsruimten en overige gedeelten van het schip
1
Het verkeer van en naar de verblijven, de voortstuwingsruimten en alle overige gedeelten van het schip, die in verband met de werkzaamheden aan boord moeten worden gebruikt, moet te allen tijde voldoende veilig kunnen zijn.
2
De verblijven moeten daartoe zijn voorzien van veilige nooduitgangen, indien de inrichting zodanig is, dat gevaar bestaat dat de gewone toegangsopeningen door verschuiving van de deklast worden versperd. Onder deze nooduitgangen moeten trappen of klimtreden zijn aangebracht.
3
Als aanvulling op het bepaalde in § 5 van artikel 23 van deze bijlage, moeten lijnen op onderlinge afstanden van ten hoogste 33 cm boven elkaar worden bevestigd aan stevig geplaatste stutten van voldoende sterkte of er moet zijn voorzien in een deugdelijk relingwerk waarvan de roeden op ten hoogste dezelfde afstand uit elkaar zijn geplaatst. De hoogte van deze bescherming moet tenminste 1 m boven de deklast bedragen.
De bescherming moet aan iedere zijde van de deklast worden aangebracht. De deklast moet aan de bovenzijde voldoende vlak zijn om deze begaanbaar te doen zijn.
Artikel 49 Dekopeningen, die door de deklast worden bedekt
Openingen die naar ruimten onder het vrijboorddek leiden en door de deklast worden bedekt, moeten goed zijn gesloten en geschalmd. Alle onderdelen als luikschilden en luiken moeten op hun plaats liggen. Luchtkokers moeten op doeltreffende wijze zijn beschermd.
Artikel 50 Stuwen
1
Een deklast hout moet zo goed mogelijk passend tussen delen van de bovenbouw, luikhoofden en dergelijke zijn gestuwd en behoorlijk zijn gesjord. Ter plaatse van openingen die toegang geven tot de verblijven, de voortstuwingsruimten en andere ruimten die in verband met de werkzaamheden aan boord moeten worden gebruikt, moet de deklast zodanig zijn gestuwd, dat deze openingen behoorlijk kunnen worden bereikt, geopend en afgesloten tegen het binnendringen van water.
2
De deklast mag op generlei wijze de navigatie en het verrichten van noodzakelijke werkzaamheden aan boord belemmeren of gevaar opleveren voor de stabiliteit gedurende de reis, waarbij rekening moet worden gehouden met het verbruik van brandstoffen en voorraden en met het toenemen van het gewicht van de deklast door het opnemen van water en de afzetting van ijs.
Indien het compenseren van het verbruik geschiedt door het vullen van dubbele bodemtanks moeten deze gezamenlijk een gewicht aan zeewater kunnen bevatten, dat ten minste gelijk is aan het gehele gewicht van het te verwachten verbruik van de in de dubbele bodem medegevoerde brandstoffen en water, vermeerderd met de helft van het gedurende de reis te verwachten verbruik van vloeistoffen en vaste brandstoffen uit ruimten tussen het bovendek en de dubbele bodem en vervolgens verminderd met de helft van het gewicht van het gedurende de reis te verwachten verbruik van vloeistoffen en vaste brandstoffen uit ruimten boven het bovendek. Ter compensatie van nat worden van de deklading zal zo nodig bij de aanvang van de reis een speciaal daartoe bestemde dubbele bodemtank van geëigende inhoud ledig moeten worden gehouden.
De indeling van de dubbele bodem moet zodanig zijn dat aan bovenstaande eisen gemakkelijk kan worden voldaan. Daarbij moet het optreden van een vrij vloeistofoppervlak over meer dan de halve scheepsbreedte kunnen worden vermeden. Het vervoer van een deklast hout mag in het algemeen niet plaatshebben op een dek waar de boten zijn opgesteld. Indien echter geen deklast hout in de nabijheid van de boten wordt gestuwd en naar het oordeel van [de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaar die daartoe aangesteld is] het verkeer naar en de behandeling van de boten ook bij mogelijk verschuiven van de deklast geen hinder zullen ondervinden, kan hij van deze bepaling vrijstelling verlenen.
3
De peilpijpen moeten bij het vervoer van een deklast hout bereikbaar zijn. De deklast mag het gebruik van de peilpijpen niet belemmeren.
4
Op een schip dat zich in de winter in een periodiek wintervaargebied bevindt, mag de hoogte van de deklast boven het vrijboorddek een derde gedeelte van de grootste scheepsbreedte niet te boven gaan.
5
Het licht van de boordlantaarns mag niet worden onderschept.
Wetshistoriek
Punt 2 gewijzigd bij art. 10 KB 29 februari 2004 (BS, 11 maart 2004), met ingang van 11 maart 2004 (art. 17).
Artikel 51 Deklaststutten
1
In elk der in artikel 46 van deze bijlage voorgeschreven dekpotten moet een stevige stut tegen de verschansing worden geplaatst om overgaan van de deklast te verhinderen. Deze stutten moeten van hout zijn en stevig aan het verschansingsprofiel worden gebindseld.
2
Indien de aard van de deklast dit wenselijk maakt moeten, zowel voor de deklast op het vrijboorddek als voor die op een dek van de bovenbouw, tussen de in § 1 bedoelde stutten extra stutten zo goed mogelijk bevestigd, worden geplaatst.
3
Waar nodig moeten de stutten door dwarsscheepse sjorrings van voldoende sterkte onderling worden verbonden.
Artikel 52 Sjorrings
1
Een deklast hout moet deugdelijk over de gehele lengte door onafhankelijk over de deklast geslagen sjorrings op afstanden van ten hoogste 3 m worden vastgemaakt.
2
Indien de lengte van het als deklast vervoerde hout kleiner is dan 3,60 m, moet de afstand tussen de sjorrings worden verminderd of moeten andere geschikte voorzieningen worden getroffen.
3
De sjorrings over de deklast moeten in goede toestand verkeren en zijn voorzien van de nodige sliphaken en spanschroeven, die te allen tijde bereikbaar moeten zijn.
3 Bijzondere eisen voor dieper afladen
Artikel 53 Algemene bepalingen
1
Schepen waarvoor een vermindering van het vrijboord bij het vervoer van deklasten hout wordt toegestaan, moeten voldoende sterk zijn met het oog op het dieper afladen.
2
Behoudens het bepaalde in artikel 59 van deze bijlage, is dieper afladen slechts toegestaan indien de kuilen op het vrijboorddek over hun volle lengte met hout zijn gevuld. De hoogte van de deklast moet ten minste gelijk zijn aan de standaardhoogte van de bovenbouw, geen verhoogd halfdek zijnde.
Artikel 54 Bovenbouw
De volgens artikel 42 van deze bijlage voorgeschreven bak moet bij de in artikel 53 van deze bijlage bedoelde schepen een hoogte hebben die ten minste gelijk is aan de standaardhoogte en een lengte van ten minste 0,07 L.
Indien de scheepslengte kleiner is dan 100 m moeten bedoelde schepen bovendien zijn voorzien van een kampanje van standaardhoogte of van een verhoogd halfdek.
Indien een verhoogd halfdek is aangebracht, moet achter op dit dek een sterke stalen kap of dekhuis zijn geplaatst. De totale hoogte van het verhoogde halfdek en het dekhuis op de kap moet ten minste gelijk zijn aan de standaardhoogte van een kampanje.
Artikel 55 Verschansing
1
De verschansing mag bij de in artikel 53 van deze bijlage bedoelde schepen niet lager zijn dan 1 m en de dikte van de verschansingplaat niet minder dan 7 mm.
2
De afstanden tussen de verschansingsteunen op het vrijboorddek mogen bij de in § 1, bedoelde schepen niet groter zijn dan 1,5 maal de hoogte van de verschansing.
3
De verschansingsteunen moeten zijn vervaardigd van bulbplaat van 180 x 10 mm of van gelijkwaardige profiel en overigens voldoen aan het bepaalde in artikel 43 van deze bijlage.
4
In plaats van een verschansing mag een doelmatige reling van dezelfde hoogte en gelijkaardige sterkte toegepast worden.
Artikel 56 Schachten van voortstuwingsruimten
Schachten van voortstuwingsruimten op het vrijboorddek moeten bij de in artikel 53 van deze bijlage bedoelde schepen ten minste een hoogte hebben gelijk aan de standaardhoogte van een brughuis of van een kampanje. Indien deze schachten zich uitstrekken boven het dek van een bovenbouw waarop een deklast hout wordt vervoerd, moeten zij voldoende sterk en hoog zijn om tegen het voeren van deklasten hout langs haar zijden bestand te zijn.
Artikel 57 Dubbele bodem
De in artikel 53 van deze bijlage bedoelde schepen moeten zijn voorzien van een dubbele bodem, die zoveel mogelijk van het voorpiekschot tot het achterpiekschot doorloopt. Deze dubbele bodem moet zodanig zijn ingedeeld dat het optreden van een vrij vloeistofoppervlak over meer dan de halve scheepsbreedte steeds kan worden vermeden.
Artikel 58 Sjorrings
1
De sjorrings over de deklast bij de in artikel 53 van deze bijlage bedoelde schepen moeten bestaan uit ketting met een diameter van niet minder dan 19 mm of uit buigzaam staaldraad van gelijke sterkte.
2
In staaldraadsjorrings moet een kort eind ketting met lange schalmen voorkomen, ten einde de lengte der sjorrings te kunnen regelen.
3
Indien de onderlinge afstand der sjorrings kleiner is dan 1,50 m mag de zwaarte der sjorrings evenredig worden verminderd, doch nimmer mogen zij uit ketting bestaan met een diameter van minder dan 13 mm of uit staaldraad van een geringere sterkte dan die, welke overeenkomt met de sterkte van een ketting van 13 mm.
4
Alle onderdelen die nodig zijn voor het vastmaken van de sjorrings moeten in sterkte met die van de sjorrings overeenkomen.
Artikel 59 Stuwen
De deklast hout moet zijn gestuwd overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 50 en 53, § 2, van deze bijlage.
Indien zich op het achterschip geen bovenbouw bevindt, moet de deklast zich over de gehele lengte van het dek uitstrekken, indien dit niet uitvoerbaar is, dient de deklast zich ten minste tot de achterzijde van het achterste luikhoofd uit te strekken.
4 Toe te kennen vrijboord
Artikel 60 Berekening van het vrijboord
1
Indien [de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaar die daartoe aangesteld is] overtuigd is dat het schip geschikt is voor het vervoer van deklasten hout en dat de inrichtingen gelijk of ten minste gelijkwaardig zijn aan hetgeen in het voorgaande voor dat vervoer is voorgeschreven, mag voor dat schip tijdens bedoeld vervoer het minimum vrijboord in de zomer worden verminderd volgens het bepaalde in § 2.
2
Het houtvaart minimum vrijboord in de zomer wordt berekend overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 25 (§§ 5, 6 en 11), 26, 27, 28, 29, 30, 35 en 36 van deze bijlage, met dien verstande dat de volgende percentages in de plaats worden gesteld van die volgens artikel 35 van deze bijlage:
Totale in rekening te brengen lengte van de bovenbouw
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Percentages bij tussengelegen lengten van de bovenbouw worden door lineaire interpolatie verkregen.
3
Het toe te kennen houtvaart vrijboord in de winter wordt verkregen door bij het toegekende houtvaart vrijboord in de zomer 1/36 van de tot bovenkant kiel gemeten corresponderende diepgang op te tellen.
4
Het toe te kennen houtvaart vrijboord in de winter in de Noord-Atlantische Oceaan is het toegekende vrijboord in de winter in de Noord-Atlantische Oceaan, zoals dit in § 6 van artikel 38 van deze bijlage wordt voorgeschreven.
5
Het toe te kennen houtvaart vrijboord in de tropen wordt verkregen door van het toegekende houtvaart vrijboord in de zomer 1/48 van de tot bovenkant kiel gemeten corresponderende diepgang af te trekken.
6
Het toe te kennen houtvaart vrijboord in zoet water wordt verkregen in overeenstemming met het bepaalde in § 7 van artikel 38 van deze bijlage en gebaseerd op het toegekende houtvaart vrijboord in de zomer[, of in overeenstemming met het bepaalde in § 8 van artikel 38 van deze bijlage, gebaseerd op de zomerdiepgang voor de houtvaart, gemeten van de bovenkant van de kiel tot de uitwateringslijn voor houtvaart in de zomer.]
Wetshistoriek
Punt 1 gewijzigd bij art. 10 KB 29 februari 2004 (BS, 11 maart 2004), met ingang van 11 maart 2004 (art. 17).
Punt 6 gewijzigd bij art. 16 KB 24 november 1978 (BS, 4 april 1979).