[1
Wanneer schotten van klasse A zijn doorboord voor het doorlaten van elektrische leidingen, pijpen, schachten, kokers, enz., of voor langsdragers, balken of andere verbanddelen, moeten, afhankelijk van het bepaalde in § 7 van dit artikel, zodanige maatregel getroffen worden, dat de brandwerendheid van de schotten niet vermindert.
2
Indien het nodig is dat een ventilatiekoker door een schot van een verticale hoofdsectie wordt gevoerd, moet een doelmatige automatisch sluitende brandklep van het “fail-safe” type direct bij het schot worden aangebracht. De klep moet tevens aan beide zijden van het schot met de hand kunnen worden gesloten. De bedieningsplaatsen moeten gemakkelijk bereikbaar zijn en met een rode reflecterende kleur zijn aangegeven. Het gedeelte van de koker tussen het schot en de klep moet van staal of ander gelijkwaardig materiaal zijn, en indien nodig zodanig geïsoleerd zijn, dat voldaan wordt aan het bepaalde in § 1 van dit artikel. De klep moet aan ten minste één zijde van het schot zijn voorzien van een zichtbare standaanwijzer die aangeeft of de klep de doorgang openlaat.
3
Alle openingen moeten zijn voorzien van vast aangebrachte sluitingsmiddelen die ten minste even doeltreffend zijn voor het weren van brand als de schotten waarin zij voorkomen, met uitzondering van luiken tussen ruimten voor lading, ruimten van speciale categorie, ruimten voor voorraden en bagage en tussen deze ruimten en het open dek.
4
De constructie van alle deuren en deurkozijnen in schotten van klasse A en de middelen die deze gesloten houden, moeten zoveel als praktisch mogelijk is even doeltreffend zijn voor het weren van brand en van de doortocht van rook en vlammen als de schotten waarin zij zijn aangebracht.
Zulke deuren en deurkozijnen moeten zijn geconstrueerd van staal of ander gelijkwaardig materiaal. Waterdichte deuren behoeven niet te zijn geïsoleerd.
5
Elke deur moet aan beide zijden van het schot door één persoon geopend en gesloten kunnen worden.
6
Branddeuren in schotten van verticale hoofdsecties en ingesloten trap- en deurenruimten, andere dan werktuiglijk bediende waterdichte deuren die gewoonlijk op slot zijn, moeten zelfsluitend zijn en in staat te sluiten tegen een helling van 3,5°. De snelheid waarmede de deur wordt gesloten moet, indien nodig, worden afgeremd om nodeloos gevaar voor het personeel te voorkomen. Al zulke deuren, met uitzondering van die welke in normale omstandigheden gesloten zijn, moeten vanuit een controlestation kunnen worden vrijgemaakt, hetzij gelijktijdig, hetzij groepsgewijs en eveneens afzonderlijk vanaf een plaats bij de deur. Het mechanisme dat de deur vrijmaakt moet zodanig zijn ontworpen, dat de deur automatisch sluit, indien het controlesysteem in het ongerede raakt; goedgekeurde mechanisch bewogen waterdichte deuren worden evenwel voor dit doel aanvaardbaar geacht. Deurhaken die niet vanuit een controlestation kunnen worden vrijgemaakt, zijn niet toegestaan. Indien het gebruik van dubbele draaideuren is toegestaan, moeten zij van een klinkinrichting zijn voorzien, die automatisch in werking wordt gesteld door het mechanisme dat de deur vrijmaakt.
7
Indien een ruimte wordt beschermd door een automatisch sprinklersysteem dat voldoet aan het bepaalde in artikel 9 van bijlage V of indien een ruimte is voorzien van een doorlopend plafond van klasse B, moeten openingen in dekken die geen trapsgewijze verspringingen van de verticale hoofdsecties vormen of die geen horizontale secties begrenzen, redelijk dicht zijn en moeten deze dekken voldoen aan de voorschriften van klasse A inzake brandwerendheid, voor zover zulks naar het oordeel van [de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaar die daartoe aangesteld is] redelijk en uitvoerbaar is.
8
De voorschriften inzake brandwerendheid van klasse A voor de buitenste begrenzingswanden van het schip zijn niet van toepassing op glazen scheidingswanden, ramen en patrijspoorten; evenmin zijn de voorschriften inzake brandwerendheid van klasse A van toepassing op buitendeuren in bovenbouwen en dekhuizen.]