Meer info
     

29/04/1958 Verdrag territoriale zee en aansluitende zone
Verdrag van 29 april 1958 inzake de territoriale zee en de aansluitende zone

(B.S., 2 februari 1992)
Goedkeuring
Goedgekeurd bij W. 29 juli 1971 (B.S., 2 februari 1972).
Redactionele opmerking
De Nederlandse tekst is een vertaling.

Hoofdstuk I Territoriale zee

Afdeling I Algemeen

Artikel 1

1.
De soevereniteit van een Staat strekt zich buiten zijn landgebied en zijn binnenwateren uit over een zeestrook grenzende aan zijn kust en omschreven als de territoriale zee.
2.
Deze soevereniteit wordt uitgeoefend met inachtneming van de bepalingen van deze artikelen en van de andere regels van het volkenrecht.

Artikel 2

De soevereniteit van een kuststaat strekt zich uit over het luchtruim boven de territoriale zee en over de bedding en ondergrond van die zee.

Afdeling II Begrenzing van de territoriale zee

Artikel 3

Behalve voorzover anders in deze artikelen bepaald, is de normale basislijn vanwaar de breedte van de territoriale zee gemeten wordt de laagwaterlijn langs de kust, zoals die is aangegeven op officieel door de kuststaat erkende, op grote schaal uitgevoerde zeekaarten.

Artikel 4

1.
Op plaatsen waar de kustlijn diepe uithollingen en insnijdingen vertoont, of indien er een eilandenreeks langs en in de onmiddellijke nabijheid van de kust ligt, kan de methode van rechte basislijnen die daarvoor in aanmerking komende punten verbinden, worden toegepast voor het vaststellen van de basislijn vanwaar de breedte van de territoriale zee wordt gemeten.
2.
Aldus getrokken basislijnen mogen niet aanmerkelijk afwijken van de algemene richting van de kust en de binnen die lijnen gelegen zeegebieden moeten voldoende nauw met het landgebied verbonden zijn om onderworpen te zijn aan het regime der binnenwateren.
3.
Er mogen geen basislijnen worden getrokken van en naar bij eb droogvallende bodemvereffeningen, tenzij er vuurtorens of soortgelijke installaties die duurzaam boven zee uitsteken, op gebouwd zijn.
4.
In de gevallen waarin overeenkomstig het bepaalde in lid 1 de methode van de rechte basislijnen kan worden toegepast, kan bij het vaststellen van bepaalde basislijnen rekening worden gehouden met bijzondere economische belangen van die betrokken streek, waarvan het bestaan en het gewicht duidelijk uit langdurig gebruik blijken.
5.
De methode van rechte basislijnen mag door geen Staat op zodanige wijze worden toegepast, dat daardoor de territoriale zee van een andere Staat van de volle zee zou worden afgesneden.
6.
De kuststaat dient rechte basislijnen duidelijk aan te geven op zeekaarten, waaraan voldoende bekendheid dient te worden gegeven.

Artikel 5

1.
Wateren gelegen aan de landzijde van de basislijn van de territoriale zee maken deel uit van de binnenwateren van de Staat.
2.
Wanneer het vaststellen van een rechte basislijn overeenkomstig artikel 4 tot gevolg heeft, dat wateren die vroeger beschouwd werden als deel van de territoriale zee of de volle zee, als binnenwateren worden ingesloten, zal in die wateren het in de artikelen 14 tot en met 23 omschreven recht van onschuldige doorvaart bestaan.

Artikel 6

De buitengrens van de territoriale zee wordt aangegeven door de lijn waarvan elk punt op een afstand gelijk aan de breedte van de territoriale zee is gelegen van het dichtstbijgelegen punt van de basislijn.

Artikel 7

1.
Dit artikel heeft uitsluitend betrekking op baaien waaraan een enkele staat ligt.
2.
In deze artikelen wordt onder een baai verstaan een duidelijke insnijding van de kust waarvan de diepte landinwaarts in een zodanige verhouding staat tot de breedte van de monding dat er een door land ingesloten watervlakte ontstaat, en die meer is dan een kromming van de kustlijn. Een insnijding wordt echter niet als een baai beschouwd indien de oppervlakte ervan niet even groot is als of groter dan de halve cirkel waarvan de middellijn wordt gevormd door de lijn die over de monding van de insnijding wordt getrokken.
3.
Voor het meten wordt als oppervlakte van een insnijding gerekend het gebied gelegen tussen de laagwaterlijn rond de kust van de insnijding en een lijn getrokken tussen de natuurlijke toegangspunten bij laag water. Indien een insnijding door de aanwezigheid van eilanden meer dan één monding heeft, wordt de halve cirkel getrokken op een lijn ter lengte van de totale lengte van de lijnen over de verschillende mondingen. Eilanden die binnen een insnijding zijn gelegen worden meegerekend alsof zij deel uitmaakten van de wateroppervlakte van de insnijding.
4.
Indien de afstand tussen de natuurlijke toegangspunten van een baai bij laag water niet groter is dan vierentwintig mijl, kan tussen deze twee punten een afsluitingslijn worden getrokken, waarbij de aldus ingesloten wateroppervlakte zal worden beschouwd als tot de binnenwateren te behoren.
5.
Indien de afstand tussen de natuurlijke toegangspunten van een baai bij laag water groter is dan vierentwintig mijl, wordt een rechte basislijn ter lengte van de vierentwintig mijl getrokken binnen de baai en wel op zodanige wijze dat daardoor de grootste wateroppervlakte die met een lijn van die lengte kan worden begrensd, wordt ingesloten.
6.
De voorgaande bepalingen zijn niet van toepassing op zogenaamde “historische” baaien, noch in de gevallen waarin het systeem van rechte basislijnen als bedoeld in artikel 4 wordt toegepast.

Artikel 8

Voor het vaststellen van de begrenzing van de territoriale zee worden de permanente havenwerken die het verst uit de kust zijn gelegen en die een integrerend onderdeel vormen van het havensysteem, beschouwd als een onderdeel van de kust te vormen.

Artikel 9

Reden die normaal gebruikt worden voor het laden, lossen en voor anker gaan van schepen en die anders geheel of gedeeltelijk buiten de buitengrens van de territoriale zee zouden zijn gelegen, worden tot de territoriale zee gerekend. De kuststaat moet dergelijke reden duidelijk afbakenen en ze op zeekaarten aangeven met hun grenzen, aan welke zeekaarten voldoende bekendheid dient te worden gegeven.

Artikel 10

1.
Een eiland is een op natuurlijke wijze ontstane landoppervlakte die door water is omgeven en die ook bij hoog tij boven water uitsteekt.
2.
De territoriale zee van een eiland wordt gemeten overeenkomstig de bepalingen van deze artikelen.

Artikel 11

1.
Een bij eb droogvallende bodemverheffing is een op natuurlijke wijze ontstane landoppervlakte die bij laag tij door water is omgeven en boven water uitsteekt doch bij hoog tij onder water komt. Indien een bij eb droogvallende bodemverheffing geheel of gedeeltelijk op een afstand tot het vasteland of een eiland ligt, die niet groter is dan de breedte van de territoriale zee, dan kan de laagwaterlijn van die bodemverheffing gebruikt worden als basislijn voor het meten van de breedte van de territoriale zee.
2.
Indien een bij eb droogvallende bodemverheffing in haar geheel op een afstand van het vasteland of een eiland ligt, die groter is dan de breedte van de territoriale zee, heeft zij geen eigen territoriale zee.

Artikel 12

1.
In gevallen waarin de kusten van twee Staten tegenover elkaar zijn gelegen of aan elkaar grenzen, is, indien er geen overeenkomst tussen hen bestaat waarin anders wordt bepaald, geen van beide Staten gerechtigd zijn territoriale zee uit te strekken tot voorbij de middellijn waarvan elk punt even ver is verwijderd van de dichtstbijgelegen punten van de basislijnen vanwaar de breedte van de territoriale zee van elk der twee Staten wordt gemeten. De bepalingen van dit lid zijn echter niet van toepassing in gevallen, waarin het op grond van een historische titel of van andere bijzondere omstandigheden noodzakelijk is de territoriale zeeën van de twee Staten af te bakenen op een wijze welke afwijkt van deze bepaling.
2.
De afbakeningslijn tussen de territoriale zeeën van twee Staten die tegenover elkaar zijn gelegen of aan elkaar grenzen, dient te worden aangegeven op officieel door de kuststaten erkende, op grote schaal uitgevoerde zeekaarten.

Artikel 13

Indien een rivier rechtstreeks in zee uitmondt, is de basislijn een rechte lijn getrokken over de monding van de rivier tussen de uiterste punten op de laagwaterlijn van de oevers van die rivier.

Afdeling III Recht van onschuldige doorvaart

Onderafdeling A Regels welke van toepassing zijn op alle schepen

Artikel 14
1.
Onder voorbehoud van de bepalingen van deze artikelen, genieten schepen van alle Staten, ongeacht of zij kuststaten zijn of niet, het recht van onschuldige doorvaart door de territoriale zee.
2.
Doorvaart betekent het varen door de territoriale zee, hetzij zonder de bedoeling de binnenwateren binnen te varen, hetzij met de bedoeling de binnenwateren binnen te varen of vanuit de binnenwateren de volle zee te bereiken.
3.
Doorvaart omvat het stoppen en voor anker gaan, doch alleen voor zover zulks een onderdeel vormt van de normale navigatie of noodzakelijk wordt als gevolg van overmacht of van het feit dat het schip in nood verkeert.
4.
De doorvaart is onschuldig zolang zij geen gevaar oplevert voor de vrede, de goede orde of de veiligheid van de kuststaat. Een zodanige doorvaart moet plaats vinden overeenkomstig deze artikelen en de andere regelen van het volkenrecht.
5.
Doorvaart van vreemde vissersvaartuigen wordt niet als onschuldig beschouwd, indien zij zich niet houden aan de wetten en voorschriften die de kuststaat mocht hebben uitgevaardigd en openbaar gemaakt om te voorkomen, dat deze vissersvaartuigen in de territoriale zee vissen.
6.
Onderzeeboten zijn verplicht aan de oppervlakte te varen en hun vlag te tonen.

Artikel 15
1.
De kuststaat mag de onschuldige doorvaart door de territoriale zee niet belemmeren.
2.
De kuststaat is verplicht voldoende bekendheid te geven aan alle hem bekende gevaren voor de navigatie in zijn territoriale zee.

Artikel 16
1.
De kuststaat kan binnen zijn territoriale zee de maatregelen nemen welke nodig zijn om een doorvaart die niet onschuldig is, te voorkomen.
2.
In het geval van schepen die op weg zijn naar de binnenwateren, heeft de kuststaat eveneens het recht de maatregelen te nemen welke noodzakelijk zijn om te voorkomen, dat inbreuk wordt gemaakt op de voorwaarden waaraan de toelating van die schepen tot de binnenwateren is onderworpen.
3.
Met inachtneming van de bepalingen van lid 4 kan de kuststaat, zonder onderscheid te maken tussen schepen van vreemde nationaliteit, in bepaalde gebieden van zijn territoriale zee de uitoefening van het recht van onschuldige doorvaart van vreemde schepen tijdelijk opschorten, indien die opschorting onontbeerlijk is voor de bescherming van zijn veiligheid. Een zodanige opschorting wordt slechts van kracht nadat zij op behoorlijke wijze is bekendgemaakt.
4.
Het recht van onschuldige doorvaart van vreemde schepen mag niet worden opgeschort in zeestraten die gebruikt worden voor de internationale scheepvaart tussen een bepaald deel van de volle zee en een ander deel van de volle zee dan wel de territoriale zee van een vreemde Staat.

Artikel 17
Vreemde schepen die gebruik maken van het recht van onschuldige doorvaart, dienen zich te houden aan de wetten en voorschriften welke door de kuststaat zijn of worden uitgevaardigd in overeenstemming met deze artikelen en de andere regelen van het volkenrecht, en, in het bijzonder, aan de wetten en voorschriften die betrekking hebben op vervoer en scheepvaart.

Onderafdeling B Regels die van toepassing zijn op koopvaardijschepen

Artikel 18
1.
Aan vreemde schepen mag niets in rekening worden gebracht louter op grond van het feit dat zij door de territoriale zee varen.
2.
Aan een vreemd schip dat door de territoriale zee vaart, mogen alleen kosten in rekening worden gebracht voor bepaalde ten behoeve van het schip verrichte diensten. Deze kosten worden in rekening gebracht zonder enige discriminatie.

Artikel 19
1.
De rechtsmacht in strafrechtelijke aangelegenheden van de kuststaat dient niet te worden uitgeoefend aan boord van een door de territoriale wateren varend vreemd schip met het oogmerk een persoon te arresteren of een onderzoek in te stellen in verband met een aan boord van het schip tijdens de doorvaart bedreven strafbaar feit, behalve in de volgende gevallen:
a)
Indien de gevolgen van het strafbare feit zich uitstrekken tot de kuststaat; of
b)
Indien het strafbare feit van dien aard is, dat daardoor de openbare orde in het land of de orde op de territoriale zee wordt verstoord; of
c)
Indien door de kapitein van het schip of door de consul van het land welks vlag het schip voert, de hulp van de plaatselijke autoriteiten is ingeroepen; of
d)
Indien zulks noodzakelijk is voor de onderdrukking van de verboden handel in verdovende middelen.
2.
Bovenstaande bepalingen doen geen afbreuk aan het recht van de kuststaat om alle maatregelen waartoe hij krachtens zijn wetgeving gemachtigd is, te treffen voor een arrestatie of een onderzoek aan boord van een vreemd schip dat door de territoriale zee vaart nadat het de binnenwateren heeft verlaten.
3.
In de in lid 1 en lid 2 van dit artikel bedoelde gevallen dient de kuststaat, indien de kapitein zulks verzoekt, de consulaire autoriteiten van de vlaggestaat op de hoogte te stellen alvorens tot het treffen van de maatregelen over te gaan, en het contact tussen die autoriteiten en de bemanning van het schip te vergemakkelijken. In noodgevallen kan deze mededeling worden gedaan terwijl de maatregelen reeds getroffen worden.
4.
Bij de overweging van de vraag of en hoe een arrestatie verricht dient te worden, moeten de plaatselijke autoriteiten rekening houden met de belangen van de scheepvaart.
5.
De kuststaat mag aan boord van een door de territoriale zee varend schip geen maatregelen treffen met het oogmerk iemand te arresteren of een onderzoek in te stellen in verband met een strafbaar feit dat aan boord werd bedreven voor het schip de territoriale zee binnenvoer, indien het schip, komende van een buitenlandse haven, slechts door de territoriale zee vaart zonder de binnenwateren binnen te varen.

Artikel 20
1.
De kuststaat mag een vreemd schip dat door zijn territoriale zee vaart niet dwingen te stoppen of een andere koers te volgen met het oogmerk zijn rechtsmacht in burgerrechtelijke aangelegenheden uit te oefenen ten aanzien van een persoon aan boord van dat schip.
2.
De kuststaat mag geen executoire of conservatoire maatregelen tegen het schip treffen ten behoeve van een civiele procedure, behalve in verband met verplichtingen welke door het schip zijn aangegaan of aansprakelijkheden welke voor het schip zijn ontstaan tijdens of met het oog op zijn reis door de wateren van de kuststaat.
3.
De bepalingen van het voorgaande lid doen geen afbreuk aan het recht van de kuststaat om, overeenkomstig zijn wetgeving, executoire of conservatoire maatregelen ten behoeve van civiele procedures te treffen ten aanzien van een vreemd schip dat in de territoriale zee of door de territoriale zee vaart na de binnenwateren te hebben verlaten.

Onderafdeling C Regels welke van toepassing zijn op staatsschepen, met uitzondering van oorlogsschepen

Artikel 21
De in de onderafdelingen A en B vervatte regelen zijn eveneens van toepassing op staatsschepen welke worden gebruikt voor commerciële doeleinden.

Artikel 22
1.
De regels vervat in onderafdeling A en in artikel 18 zijn van toepassing op staatsschepen welke worden gebruikt voor andere dan commerciële doeleinden.
2.
Met inachtneming van de uitzonderingen vervat in de bepalingen bedoeld in het voorgaande lid, doet niets in deze artikelen afbreuk aan de immuniteiten welke die schepen genieten uit hoofde van deze artikelen of andere regels van het volkenrecht.

Onderafdeling D Regel welke van toepassing is op oorlogsschepen

Artikel 23
Indien een oorlogsschip de voorschriften van de kuststaat ten aanzien van de vaart door de territoriale zee niet in acht neemt en verzoeken om deze voorschriften in acht te nemen negeert, kan de kuststaat van het oorlogsschip eisen, dat het de territoriale zee verlaat.

Hoofdstuk II De aansluitende zone

Artikel 24

1.
In een zone van de volle zee die grenst aan zijn territoriale zee, mag de kuststaat toezicht uitoefenen ten einde:
a)
te voorkomen dat inbreuk wordt gemaakt op de fiscale, douane-, immigratie- of gezondheidsvoorschriften welke binnen zijn gebied of territoriale zee van kracht zijn;
b)
een binnen zijn grondgebied of territoriale zee gemaakte inbreuk op bovenbedoelde voorschriften te bestraffen.
2.
De aansluitende zone mag zich niet verder uitstrekken dan twaalf mijl van de basislijn vanwaar de breedte van de territoriale zee wordt gemeten.
3.
In gevallen waarin de kusten van twee Staten tegenover elkaar zijn gelegen of aan elkaar grenzen, is, indien er geen overeenkomst tussen deze Staten bestaat waarin anders wordt bepaald, geen van beide Staten gerechtigd zijn aangrenzende zone uit te breiden tot voorbij de middellijn waarvan elk punt even ver verwijderd is van de dichtstbijgelegen punten van de basislijnen vanwaar de breedte van de territoriale zee van elk der beide Staten wordt gemeten.

Hoofdstuk III Slotartikelen

Voor Afghanistan:
A.R. Pazhwak.
30 oktober 1958.
Voor Argentinië:
A. Lescure.
Voor Australië:
E. Ronald Walker.
30 oktober 1958.
Voor Oostenrijk:
Dr. Franz Matsch.
27 oktober 1958.
Voor Bolivia:
M. Tamayo.
17 oktober 1958.
Voor Bulgarije:
Artikel 20: De Regering van de Volksrepubliek Bulgarije acht dat de staatsschepen in de vreemde territoriale wateren de immuniteit genieten en dat om die reden de in dat artikel omschreven maatregelen slechts ten aanzien van deze schepen kunnen worden toegepast met de toestemming van de Staat waarvan het schip de vlag voert.
Artikel 23 (Onderafdeling D. Regel toepasselijk op de oorlogsschepen): De Regering van de Volksrepubliek Bulgarije acht dat de kuststaat het recht heeft een stelsel van machtigingen in te stellen voor de vaart van vreemde oorlogsschepen door zijn territoriale wateren.
Dr. Voutov
31 oktober 1958.
Voor de Socialistische Sovjetrepubliek Witrusland:
Met voorbehouden (1) bij artikelen 20 en 23:
K.K. Elev.
30 oktober 1958.
Voor Canada:
Georges A. Drew.
Voor Ceylon:
C. Corea.
30 oktober 1958.
Voor China:
Liu Chieh.
Yu-Chi Hsueh.
Voor Columbia:
Met bijgaande verklaring (2) .
Juan Uribe Holguin.
José Joaquin Caicedo Castilla.
Voor Costa-Rica:
Raul Trejos Flores.
Voor Cuba:
F.V. Garcia Amador.
Voor Tsjechoslowakije:
Met de volgende voorbehouden:
Artikelen 14 en 23: Aangezien de Conferentie geen bijzonder artikel heeft aangenomen voor de doorvaart van de vreemde oorlogsschepen door de territoriale zee, acht de Regering van de Tsjechoslovaakse Republiek het nodig er de nadruk op te leggen dat de bepalingen van de artikelen 14 en 23 in geen geval mogen worden uitgelegd alsof zij aan de oorlogsschepen een recht van onschuldige doorvaart door de territoriale zee zouden geven.
Artikel 21: De Regering van de Tsjechoslovaakse Republiek acht dat op grond van het van kracht zijnde internationaal recht, alle staatsschepen zonder enig onderscheid, de immuniteit genieten; dienvolgens verzet zij zich tegen de toepassing van de artikelen 19 en 20 van het Verdrag op de staatsschepen die voor commerciële doeleinden worden gebruikt.
Karel Kurka.
30 oktober 1958.
Voor Denemarken:
Max Sorensen.
T. Oldenburg.
Voor de Dominikaanse Republiek:
A. Alvarez Aybar.
Voor Finland:
G.A. Gripenberg.
27 oktober 1958.
Voor Ghana:
Richard Quarshie.
K.B. Asante.
Voor Guatemala:
L. Aycinena Salazar.
Voor Haïti:
Rigal.
Voor de Heilige Stoel:
P. Demeur.
30 april 1958.
Voor Hongarije:
Onder de voorbehouden gemaakt bij artikelen 14, 23 en 31 (3)
Dr. Szita Janos.
31 oktober 1958.
Voor IJsland:
H.G. Andersen.
Voor Iran:
Met voorbehouden (4) .
Dr. A. Matine-Daftary.
28 mei 1958.
Voor Ierland:
Frank Aiken.
2 oktober 1958.
Voor Israël:
Shabtai Rosenne.
Voor Liberia:
Rocheforte L. Weeks.
27 mei 1958.
Voor Nepal:
Rishikesh Shaha.
Voor het Koninkrijk der Nederlanden:
C. Schurmann.
31 oktober 1958.
Voor Nieuw-Zeeland:
Foss Shanahan.
29 oktober 1958.
Voor Pakistan:
Aly Khan.
31 oktober 1958.
Voor Panama:
Carlos Sucre C.
2 mei 1958.
Voor Portugal:
Onder voorbehoud van bekrachtiging.
Vasco Vieira Garin.
28 oktober 1958.
Voor Roemenië:
Onder de volgende voorbehouden: 1) artikel 20: De Regering van de Volksrepubliek Roemenië acht dat de staatsschepen in de vreemde territoriale wateren de immuniteit genieten en dat de toepassing van de maatregelen omschreven in dat artikel slechts kan geschieden met de toestemming van de Staat waarvan de schepen de vlag voeren; 2) artikel 23: de Regering van de Volksrepubliek Roemenië acht dat de kuststaat het recht heeft als regel te stellen dat de vaart van vreemde oorlogsschepen door haar territoriale wateren onderworpen is aan haar voorafgaande goedkeuring.
M. Magheru.
31 oktober 1958.
Voor Zwitserland:
F. Schnyder.
22 oktober 1958.
Voor Thailand:
Luang Chakrapani Srisilvisuddhi.
Voor Tunesië:
Onder het volgende voorbehoud: De Regering van de Tunesische Republiek acht zich niet gebonden door de bepalingen van artikel 16, paragraaf 4, van het Verdrag.
Mongi Slim.
30 oktober 1958.
Voor de Socialistische Sovjetrepubliek Oekraïne:
Met voorbehouden (5) bij artikelen 20 en 23;
L. Palamarchuk.
30 oktober 1958.
Voor de Unie van de Socialistische Sovjetrepublieken:
Met voorbehouden (6) bij artikelen 20 en 23;
V. Zorin.
30 oktober 1958.
Voor het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland:
Pierson Dixon.
9 september 1958.
Voor de Verenigde Staten van Amerika:
Arthur H. Dean.
15 september 1958.
Voor Uruguay:
Carlos Carbajal.
H. Martinez Montero.
Voor Venezuela:
De Republiek Venezuela verklaart bij de ondertekening van het Verdrag dat wat artikel 12 betreft, er bijzondere omstandigheden zijn waarmede dient rekening gehouden voor navolgende streken: golf van Paria en aangrenzende zones; streek gelegen tussen de Venezolaanse kust en het eiland Aruba; de golf van Venezuela.
ad referendum
Carlos Sosa Rodriguez.
30 oktober 1958.
Voor Zuidslavië:
Onder voorbehoud van bekrachtiging.
Milan Bartos.
V. Popovic.
Gebonden staten
1 Lijst der Staten welke gebonden zijn door het Verdrag inzake de territoriale zee en de aansluitende zone
Staten
Datum van de neerlegging van bekrachtigingsoorkonden (B) en toetredingsoorkonden (T)
Datum van de inwerkingtreding
Australië
14.5.1963 B
10.9.1964
België
6.1.1972 T
5.2.1972
Witrusland (S.S.R.)
27.2.1961 B
10.9.1964
Bulgarije (1)
31.8.1962 B
10.9.1964
Kambodja
18.3.1960 T
10.9.1964
Denemarken
26.9.1968 B
26.10.1968
Spanje (2)
25.2.1971 T
27.3.1971
Verenigde Staten
12.4.1961 B
10.9.1964
Finland
16.2.1965 B
18.3.1965
Haïti
29.3.1960 B
10.9.1964
Hongarije
6.12.1961 B
10.9.1964
Israël
6.9.1961 B
10.9.1964
Italië (3)
17.12.1964 T
16.1.1965
Japan
10.6.1968 T
10.7.1968
Kenya
20.6.1969 T
20.7.1968
Madagascar
31.7.1962 T
10.9.1964
Maleisië
21.12.1960 T
10.9.1964
Malawi
3.11.1965 T
3.12.1965
Mexico (4)
2.8.1966 T
1.9.1966
Oeganda
14.9.1964 T
14.10.1964
Nederland
18.2.1966 B
20.3.1966
Polen
8.1.1963 B
10.9.1964
Dominikaanse Republiek
11.8.1964 B
10.9.1964
Zuidafrikaanse Republiek
9.5.1963 T
10.9.1964
Roemenië
12.12.1961 B
10.9.1964
Verenigd-Koninkrijk (5)
14.3.1960 B
10.9.1964
Senegal (7)
25.4.1961 T
10.9.1964
Swaziland
16.10.1970 T
15.11.1970
Zwitserland
18.5.1966 B
17.6.1966
Tsjechoslowakije
31.8.1961 B
10.9.1964
Thailand
2.7.1964 B
1.8.1968
Oekraïne (S.S.R.)
12.1.1961 B
10.9.1964
U.S.S.R.
22.11.1960 B
10.9.1964
Venezuela (6)
15.8.1961 B
10.9.1964
Zuidslavië
28.1.1966 B
27.2.1966
(1)
Bij de bekrachtiging gemaakte voorbehouden:
Wat artikel 20 betreft: “De Regering van de Volksrepubliek Bulgarije oordeelt dat de staatsschepen in de territoriale zee van een andere Staat de immuniteit genieten; de maatregelen omschreven in dat artikel kunnen dan ook op hen alleen worden toegepast met de toestemming van de Staat waarvan het schip de vlag voert.”
Wat artikel 23 betreft: (Onderafdeling D. Regel toepasselijk op de oorlogsschepen): “De Regering van de Volksrepubliek Bulgarije acht dat de kuststaat het recht heeft een stelsel van machtigingen in te stellen voor de vaart van vreemde oorlogsschepen door zijn territoriale wateren.”
(2)
De toetreding van Spanje mag niet worden uitgelegd als zijnde een erkenning van enige rechten of toestanden met betrekking tot de wateren van Gibraltar, die niet worden bedoeld in artikel 10, van het Verdrag van Utrecht, hetwelk op 13 juli 1713, tussen de Spaanse en de Britse Kroon is gesloten.
(3)
De Regering van de Italiaanse Republiek zal niet alleen controle uitoefenen in de zone van de volle zee die grenst aan haar territoriale zee voor de doeleinden omschreven in artikel 24, § 1, doch behoudt zich ook het recht voor de zeezone die aansluit op haar kust op een breedte van twaalf zeemijlen te bewaken, om de inbreuken op de douanevoorschriften te voorkomen en te bestraffen op de punten van bedoelde zone waar dergelijke inbreuken zouden worden begaan.
(4)
De Regering van Mexico acht dat de staatsschepen, tot welk doel ze ook worden gebruikt de immuniteit genieten, ze maakt dan ook uitdrukkelijk voorbehoud wat betreft de bepalingen van artikel 21, onderafdeling C. (Regels welke van toepassing zijn op staatsschepen, met uitzondering van oorlogsschepen), wat betreft hun toepassing op de §§ 1, 2 en 3, van artikel 19, en op de §§ 2 en 3 van artikel 20, van de onderafdeling B. (Regels die van toepassing zijn op koopvaardijschepen).
(5)
Bij de neerlegging van haar akte van bekrachtiging verklaart de Regering van Hare Majesteit in het Verenigd-Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, dat behoudens de bepalingen van iedere andere kennisgeving die later zou worden gedaan, de bekrachtiging van het Verdrag namens het Verenigd-Koninkrijk niet geldt voor de staten van de Perzische Golf die onder de Britse bescherming staan. De toepassing van de multilaterale overeenkomsten waarbij het Verenigd-Koninkrijk aansluit, wordt tot die staten alleen uitgebreid wanneer de Vorst van de belanghebbende staat die aansluiting vraagt.
(6)
Voorbehouden gemaakt bij de bekrachtiging:
Met uitdrukkelijk voorbehoud wat betreft artikel 12 en artikel 24, §§ 2 en 3 van gezegd Verdrag.
(7)
Opzegging: 9 juni 1971 (datum van ontvangst door de Secretaris-generaal van de O.V.N. van de kennisgeving van opzegging). In de kennisgeving is vermeld dat de opzegging van kracht zal worden de dertigste dag na de ontvangst van de kennisgeving.

(1)
Artikel 20: De Regering van de Socialistische Sovjetrepubliek Witrusland acht dat de staatsschepen in de vreemde territoriale wateren de immuniteit genieten en dat om die reden de in dat artikel omschreven maatregelen omschreven in dat artikel op hen alleen kunnen worden toegepast met de toestemming van de Staat waarvan het schip de vlag voert.
Artikel 23 (Onderafdeling D. Regel welke van toepassing is op oorlogsschepen): De Regering van de Socialistische Sovjetrepubliek Witrusland acht dat de kuststaat het recht heeft een stelsel van machtigingen in te stellen voor de vaart van vreemde oorlogsschepen door haar territoriale wateren.
(2)
De Columbiaanse afvaardiging verklaart ter fine van het Verdrag inzake de territoriale zee en de aansluitende zone, dat artikel 98 van de Grondwet van haar land bepaalt dat de doortocht van vreemde legers door 's lands gebied onderworpen is aan de machtiging van de Senaat en dat op grond van een interpretatie bij analogie, de vaart van vreemde oorlogsschepen door de Columbiaanse territoriale wateren eveneens aan die machtiging onderworpen is.
(3)
Artikelen 14 en 23: De Regering van de Volksrepubliek Hongarije acht dat de kuststaat het recht heeft de vaart van oorlogsschepen door zijn territoriale wateren aan een voorafgaande machtiging te onderwerpen.
Artikel 21: De Regering van de Volksrepubliek Hongarije acht dat de bepalingen die voorkomen in onderafdeling B van afdeling III van het eerste deel van het Verdrag in het algemeen niet van toepassing zijn op staatsschepen welke voor commerciële doeleinden worden gebruikt, voor zover ze afbreuk doen aan de immuniteiten die alle staatsschepen genieten, al dan niet voor koopvaardij gebruikt, in de vreemde territoriale wateren. Dienvolgens zijn de bepalingen van de onderafdeling B tot beperking van de immuniteiten die de staatsschepen welke voor commerciële doeleinden worden gebruikt slechts van toepassing met de toestemming van de Staat waarvan het schip de vlag voert.
(4)
Bij de ondertekening vna het Verdrag inzake de territoriale zee en de aansluitende zone, maak ik volgend voorbehoud:
Artikel 14: De Iraanse Regering handhaaft de exceptie van onbevoegdheid die haar afvaardiging op de Conferentie van het zeerecht tijdens de twaalfde voltallige bijeenkomst van de conferentie, gehouden op 24 april 1958, heeft gemaakt ten aanzien van de artikelen aanbevolen door de Vijfde Commissie van de Conferentie en gedeeltelijk verwerkt in artikel 14 van het Verdrag. De Iraanse Regering behoudt zich dan ook alle rechten voor ten aanzien van de bepalingen van dit artikel welke betrekking hebben op landen die geen kust hebben.”
(5)
Artikel 20: De Regering van de Socialistische Sovjetrepubliek Oekraïne acht dat de staatsschepen in de vreemde territoriale wateren de immuniteit genieten en dat om die reden de in dat artikel omschreven maatregelen alleen kunnen worden toegepast met de toestemming van de Staat waarvan het schip de vlag voert.
Artikel 23 (Onderafdeling D. Regel welke van toepassing is op oorlogsschepen): De Regering van de Socialistische Sovjetrepubliek Oekraïne acht dat de kuststaat het recht heeft een stelsel van machtigingen in te stellen voor de vaart van vreemde oorlogsschepen door haar territoriale wateren.
(6)
Artikel 20: De Regering van de Unie der Socialistische Sovjetrepublieken acht dat de staatsschepen in de vreemde territoriale wateren de immuniteit genieten en dat, om die reden, de maatregelen waarvan sprake in dat artikel op hen alleen kunnen worden toegepast met de toestemming van de Staat waarvan het schip de vlag voert.
Artikel 23 (Onderafdeling D. Regel welke van toepassing is op oorlogsschepen): De Regering van de Unie der Socialistische Sovjetrepublieken acht dat de kuststaat het recht heeft een stelsel van machtigingen in te stellen voor de vaart van vreemde oorlogsschepen door haar territoriale wateren.

Artikel 25

Aan reeds van kracht zijnde verdragen of andere internationale overeenkomsten wordt, voor zover betreft de Staten die daarbij partij zijn, geen afbreuk gedaan door de bepalingen van dit Verdrag.

Artikel 26

Dit Verdrag staat tot 31 oktober 1958 open ter ondertekening door alle Staten die Lid zijn van de Verenigde Naties of van een der Gespecialiseerde Organisaties, en door iedere andere Staat die door de Algemene Vergadering der Verenigde Naties wordt uitgenodigd partij te worden bij dit Verdrag.

Artikel 27

Dit Verdrag dient te worden bekrachtigd. De akten van bekrachtiging zullen worden nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.

Artikel 28

Dit Verdrag staat open voor toetreding door iedere Staat die tot een der in artikel 26 genoemde categorieën behoort. De akten van toetreding zullen worden nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.

Artikel 29

1.
Dit Verdrag treedt in werking op de dertigste dag volgend op de datum van nederlegging van de tweeëntwintigste akte van bekrachtiging of toetreding bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.
2.
Ten aanzien van iedere Staat die het Verdrag bekrachtigt of ertoe toetreedt na de nederlegging van de tweeëntwintigste akte van bekrachtiging of toetreding, treedt het Verdrag in werking op de dertigste dag na de nederlegging van de akte van bekrachtiging of toetreding door die Staat.

Artikel 30

1.
Na het verstrijken van een tijdvak van vijf jaar te rekenen vanaf de datum waarop dit Verdrag in werking treedt, kan iedere Verdragsluitende Partij te allen tijde door middel van een schriftelijke, tot de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties gerichte mededeling om een herziening van dit Verdrag verzoeken.
2.
De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties beslist over de eventueel te nemen stappen naar aanleiding van een dergelijk verzoek.

Artikel 31

De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties doet aan alle Staten die Lid zijn van de Verenigde Naties en aan de andere in artikel 26 bedoelde Staten mededeling van:
a)
Ondertekeningen van dit Verdrag en van de nederlegging van akten van bekrachtiging of toetreding, overeenkomstig de artikelen 26, 27 en 28;
b)
De datum waarop dit Verdrag ingevolge artikel 29 in werking zal treden;
c)
Verzoeken om herziening overeenkomstig artikel 30.

Artikel 32

Het origineel van dit Verdrag, waarvan de Chinese, Engelse, Franse, Russische en Spaanse teksten gelijkelijk authentiek zijn, zal worden nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, die gewaarmerkte afschriften ervan zal doen toekomen aan alle in artikel 26 bedoelde Staten.
Ten blijke waarvan de ondergetekende gevolmachtigden, daartoe behoorlijk gemachtigd door hun onderscheiden Regeringen, dit Verdrag hebben ondertekend.
Gedaan te Genève, de negenentwintigste april negentienhonderd achtenvijftig.