Meer info
     

09/03/2007 KB bemanningsvoorschriften
Koninklijk besluit van 9 maart 2007 houdende de bemanningsvoorschriften op de scheepvaartwegen van het Koninkrijk

(B.S., 16 maart 2007 (tweede uitg.))
Gelet op de wet van 5 juni 1972 op de veiligheid van vaartuigen, inzonderheid op artikel 17ter, ingevoegd bij de wet van 22 januari 2007;
Gelet op het koninklijk besluit van 15 oktober 1935 houdende algemeen reglement der scheepvaartwegen van het Koninkrijk, inzonderheid op artikel 5, zoals gewijzigd bij het besluit van de Regent van 6 juli 1948 en bij de koninklijke besluiten van 25 maart 1964, 15 september 1978, 3 oktober 1986, 19 december 1986, 28 maart 1988 en 8 november 1998;
Gelet op de omstandigheid dat de gewestregeringen bij het ontwerpen van dit besluit zijn betrokken;
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling gemotiveerd door de omstandigheid dat de bemanningsvoorschriften die toepasselijk zijn op de Belgische scheepvaartwegen bepalingen bevatten die strijdig zijn met het Reglement betreffende het Onderzoek van Rijnschepen;
Overwegende dat het voor de veiligheid van de scheepvaart essentieel is dat onverwijld dezelfde regels worden ingevoerd als diegene die gelden in de buurlanden en op de Rijn;
Overwegende dat regels voor alleenvaart in de huidige bemanningsvoorschriften ontbreken, dat dit een ernstige handicap betekent voor de economische ontwikkeling van de binnenvaart en dat dit concurrentienadeel dringend moet worden opgeheven;
Overwegende dat ook de concurrentiepositie van de sleepvaartbedrijven die ter beschikking zijn van zeeschepen voor het assisteren, slepen, redding en berging, tegenover buitenlandse concurrenten dient gewaarborgd te blijven; dat één der middelen daartoe het verminderen is van het aantal bemanningsleden aan boord van de sleepboten;
Gelet op het advies 40.629/4 van de Raad van State, gegeven op 12 juni 2006, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
(...)

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Artikel 1

[Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
Reglement Scheepvaartpersoneel: het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn, goedgekeurd bij koninklijk besluit van 30 november 2011.;
binnenvaartcertificaat:
a)
[het Uniebinnenvaartcertificaat afgegeven conform het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen of;]
b)
[het Uniebinnenvaartcertificaat afgegeven conform Richtlijn nr. 2016/1629 EU van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen of;]
c)
het certificaat van onderzoek afgegeven overeenkomstig het Reglement betreffende het Onderzoek van Rijnschepen van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart in de versie die van kracht is;
[Commissie van Deskundigen: de Commissie van Deskundigen, vermeld in artikel 2.01 van het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn (ROSR) die eveneens de inspectie-instantie is, vermeld in artikel 2.01 van bijlage 7 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen;]
bemanningslid: eenieder die zich als schipper, stuurman, machinist, volmatroos, matroos-motordrijver, matroos, lichtmatroos of deksman aan boord van een schip bevindt;
scheepvaartwegen van het Koninkrijk: de binnenwateren die in België zijn gelegen, de Belgische zeewateren inbegrepen, met uitzondering van de territoriale zee;
vaartuig: een schip of een drijvend werktuig;
schip: een binnenschip of een zeeschip;
binnenschip: een schip dat uitsluitend of overwegend bestemd is voor de vaart op de binnenwateren;
zeeschip: een schip dat is toegelaten voor de zee- of kustvaart en overwegend daartoe is bestemd;
10°
motorschip: een schip dat is bestemd voor het vervoer van goederen en gebouwd om door middel van eigen mechanische voortstuwingsmiddelen zelfstandig te varen;
11°
havensleepboot: een schip voorzien van eigen mechanische voortstuwingsmiddelen dat voor het slepen, het duwen of het assisteren van zeeschepen is gebouwd of uitgerust;
12°
sleepboot: een schip dat speciaal is gebouwd om te slepen;
13°
duwboot: een schip dat is gebouwd om te duwen en niet is bestemd voor zelfstandig vervoer van goederen;
14°
duwbak: een schip dat is bestemd voor het vervoer van goederen, gebouwd of geschikt gemaakt om te worden geduwd en dat niet is voorzien van eigen mechanische voortstuwingsmiddelen, ofwel wel is voorzien van eigen mechanische voortstuwings-middelen, doch die slechts voor verplaatsing van het schip over kleine afstanden geschikt zijn, wanneer het geen deel uitmaakt van een duwstel;
15°
hecht samenstel: een duwstel of een gekoppeld samenstel
16°
duwstel: een hecht samenstel van vaartuigen, waarvan er ten minste één is geplaatst vóór het vaartuig met motoraandrijving dat dient voor het voortbewegen van het samenstel, dan wel voor de beide vaartuigen met motoraandrijving die dienen voor het voortbewegen van het samenstel en die worden aangeduid als “duwboot” of “duwboten”. Hieronder wordt ook verstaan een duwstel dat is samengesteld uit een duwend en een geduwd vaartuig waarvan de koppelingen een beheerst knikken mogelijk maken;
17°
gekoppeld samenstel: een samenstel van langszijde van elkaar vastgemaakte vaartuigen, waarvan er geen is geplaatst vóór het vaartuig met motoraandrijving dat dient voor het voortbewegen van het samenstel;
18°
bunkerschip: een schip dat bij andere schepen langsgaat in havens of gedurende de vaart, met als doel deze schepen te bevoorraden;
19°
bilgeboot: een schip dat bij andere schepen langsgaat in havens of gedurende de vaart, met als doel scheepsbedrijfsafval van deze schepen in te nemen;
20°
passagiersschip: een schip voor dagtochten of een hotelschip dat is gebouwd en ingericht voor het vervoer van meer dan 12 passagiers;
21°
schip voor dagtochten: een passagiersschip waarop zich geen hutten bevinden voor overnachting van passagiers;
22°
hotelschip: een passagiersschip waarop zich hutten bevinden voor overnachting van passagiers;
23°
[stadsrondvaartboot: een schip voor dagtochten [dat in overeenstemming is met de elementen, vermeld in bijlage 5, hoofdstuk I, artikel 1.01, punt 2, a) of b), van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen en] dat uitsluitend is ingericht en bestemd voor rondvaarten die aan al de volgende voorwaarden voldoen:
a)
de vertreklocatie is gelegen in een stadskern;
b)
de rondvaart gebeurt in een vaargebied dat door de Commissie van Deskundigen afgebakend wordt en dat alleen binnenwateren van zone 4 omvat;
c)
de rondvaart heeft een ononderbroken maximale vaarduur van twee uur.
]
24°
vaartijd: de tijd als bemanningslid aan boord van een schip dat een reis maakt;
25°
lengte (L): de grootste lengte van de scheepsromp in meter, het roer en de boegspriet niet inbegrepen;
26°
breedte: de grootste breedte van de scheepsromp in meter, gemeten op de buitenkant van de huidbeplating (schoepraderen, schuurlijsten en dergelijke niet inbegrepen);
27°
Bestuur: de [diensten, bevoegd voor de scheepvaartcontrole van de binnenvaart];
28°
Minister: de Minister die de binnenvaart binnen zijn bevoegdheid heeft.]
Wetshistoriek
Art. vervangen bij art. 1 KB 30 november 2011 (BS 12 december 2011 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2012 (art. 21).
Enig lid:
2°, a) en b) vervangen bij art. 38, 1° B.Vl.Reg. 5 oktober 2018 (BS 12 december 2018), met ingang van 7 oktober 2018 (art. 52);
3° vervangen bij art. 38, 2° B.Vl.Reg. 5 oktober 2018 (BS 12 december 2018), met ingang van 7 oktober 2018 (art. 52);
23° vervangen bij art. 38, 3° B.Vl.Reg. 5 oktober 2018 (BS 12 december 2018), met ingang van 7 oktober 2018 (art. 52) en gewijzigd bij art. 2 B.Vl.Reg. 25 november 2022 (BS 21 december 2022);
27° gewijzigd bij art. 145 B.Vl.Reg. 10 juli 2015 (BS 25 augustus 2015).

Artikel 2

[De bepalingen van dit besluit zijn niet van toepassing op:
vlotten;
schepen bestemd tot het redden van drenkelingen;
oorlogsschepen en marinehulpschepen;
schepen die eigendom zijn van of in dienst bij de overheid en die worden gebruikt voor een niet-commerciële openbare dienst;
schepen bestemd of gebruikt voor het bedrijfsmatig vervoer van goederen, met een lengte van minder dan 20 meter;
schepen niet bestemd of gebruikt voor het bedrijfsmatig vervoer van goederen, met een waterverplaatsing van minder dan 15 m3;
schepen waarmee uitsluitend niet bedrijfsmatig wordt gevaren, in het bijzonder pleziervaartuigen;
zeevissersschepen;
zeeschepen.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 2 KB 30 november 2011 (BS 12 december 2011 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2012 (art. 21).

Artikel 3

De bemanning die zich aan boord moet bevinden van schepen die de scheepvaartwegen van het Koninkrijk bevaren, dient voor alle exploitatiewijzen in overeenstemming te zijn met de voorschriften van dit besluit.
De voor de desbetreffende exploitatiewijze en vaartijd voorgeschreven bemanning moet zich tijdens de vaart voortdurend aan boord bevinden. Het is niet toegestaan zonder de voorgeschreven bemanning te vertrekken. Elk schip waarvan de bemanning niet aan de bepalingen van dit besluit voldoet, kan worden opgehouden tot de samenstelling van de bemanning met die bepalingen overeenstemt.
Wanneer door onvoorziene omstandigheden tijdens de vaart ten hoogste één lid van de voorgeschreven bemanning uitvalt, mogen de schepen niettemin hun reis voortzetten tot de eerstvolgende geschikte aanlegplaats in de richting waarin gevaren wordt, indien zich aan boord een persoon bevindt die houder is van één van de documenten als bedoeld in artikel 8, 7°, alsmede nog een lid van de voorgeschreven bemanning.
De persoon die belast is met het toezicht op en de verzorging van zich aan boord bevindende kinderen jonger dan zes jaar mag geen lid van de minimum bemanning zijn, tenzij er maatregelen zijn getroffen om de veiligheid van de kinderen ook zonder voortdurend toezicht te waarborgen.

Artikel 4

De voorschriften betreffende de arbeidsbescherming zijn van toepassing.
Onverminderd het bepaalde in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971, mogen zwangere vrouwen en kraamvrouwen geen deel uitmaken van de bemanning gedurende ten minste 14 weken, waarvan ten minste 6 weken voor de vermoedelijke datum van de bevalling en 7 weken na de datum van de bevalling.

Artikel 5

Voor de toepassing van de artikelen 11, 12 en 13 dient rekening te worden gehouden met vaar- en rusttijden vervuld buiten het Koninkrijk.

Artikel 6

Als één jaar vaartijd gelden 180 effectieve vaardagen in de binnenvaart. Binnen een periode van 365 opeenvolgende dagen kunnen maximaal 180 dagen als effectieve vaardagen worden meegerekend. 250 vaardagen in de zee- of kustvaart dan wel de visserij gelden als één jaar vaartijd.

Hoofdstuk II Leden van de bemanning

Artikel 7

De leden van de bemanning kunnen zijn: deksman, lichtmatroos (scheepsjongen), matroos, matroos-motordrijver, volmatroos, stuurman, schipper, machinist.

Artikel 8

De bekwaamheidseisen voor de leden van de bemanning zijn:
[...]
[...]
[...]
voor de matroos-motordrijver:
a)
de bekwaamheid als matroos hebben en met goed gevolg een door de Minister of door een bevoegde autoriteit in het buitenland erkend examen matroos-motordrijver hebben afgelegd, of
b)
een vaartijd hebben van ten minste één jaar als matroos op een binnenschip met eigen mechanische voortstuwingsmiddelen en elementaire kennis op het gebied van motoren bezitten;
[...]
[...]
[...]
voor de machinist:
a)
ten minste 18 jaar zijn en met goed gevolg een eindexamen hebben afgelegd voor een opleiding op het gebied van motoren en werktuigkunde, of
b)
ten minste 19 jaar zijn en een vaartijd hebben van ten minste twee jaren als matroos-motordrijver op een binnenschip met eigen mechanische voortstuwingsmiddelen.
Wetshistoriek
Enig lid:
1° tot 3° opgeheven bij art. 38, 1° B.Vl.Reg. 6 mei 2022 (BS 7 september 2022), met ingang van 17 september 2022 (art. 59);
5° tot 7° opgeheven bij art. 38, 2° B.Vl.Reg. 6 mei 2022 (BS 7 september 2022), met ingang van 17 september 2022 (art. 59).
Voorgeschiedenis
Enig lid, 7°, c) vervangen bij art. 3 KB 30 november 2011 (BS 12 december 2011 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2012 (art. 21).

Artikel 9

[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 39 B.Vl.Reg. 6 mei 2022 (BS 7 september 2022), met ingang van 17 september 2022 (art. 59).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 4 KB 30 november 2011 (BS 12 december 2011 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2012 (art. 21).

Artikel 10

[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 39 B.Vl.Reg. 6 mei 2022 (BS 7 september 2022), met ingang van 17 september 2022 (art. 59).
Voorgeschiedenis
§ 1 gewijzigd bij art. 5 KB 30 november 2011 (BS 12 december 2011 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2012 (art. 21).

Hoofdstuk III Exploitatiewijzen

Artikel 11

Men onderscheidt de volgende exploitatiewijzen, telkens binnen een tijdvak van 24 uren:
A1: vaart van ten hoogste 14 uren;
A2: vaart van ten hoogste 18 uren;
B: vaart van ten hoogste 24 uren.
Bij exploitatiewijze A1 mag de vaart eenmaal per week tot ten hoogste 16 uren worden verlengd indien de vaartijd kan worden aangetoond met de registraties van een goed functionerende tachograaf van een type dat goedgekeurd is door een bevoegde autoriteit en wanneer er behalve de schipper nog een bemanningslid in de bemanning is opgenomen met de bevoegdheid van stuurman.
Een schip dat op de onder A1, respectievelijk A2, bedoelde wijze wordt geëxploiteerd moet de vaart gedurende 8 respectievelijk 6 aaneengesloten uren onderbreken, te weten:
a)
in de exploitatiewijze A1 tussen 22.00 en 06.00 uur;
b)
in de exploitatiewijze A2 tussen 23.00 en 05.00 uur.
Er mag van deze tijden worden afgeweken indien het schip is uitgerust met een goed functionerende tachograaf van een type dat goedgekeurd is door een bevoegde autoriteit. De tachograaf moet tenminste in het bedrijf zijn vanaf het begin van de laatste ononderbroken rusttijd van 8 respectievelijk 6 uur en voor de controlerende diensten te allen tijde bereikbaar zijn.

Artikel 12

§ 1

Bij exploitatiewijze A1 heeft elk bemanningslid recht op een ononderbroken rusttijd van 8 uren buiten de vaartijd per tijdvak van 24 uren, gerekend vanaf het eind van elke rusttijd van 8 uren.

§ 2

Bij exploitatiewijze A2 heeft elk bemanningslid recht op een rusttijd van 8 uren, waarvan 6 uren ononderbroken buiten de vaartijd per tijdvak van 24 uren, gerekend vanaf het einde van elke rusttijd van 6 uren. Voor bemanningsleden onder de 18 jaar moet een ononderbroken rusttijd van 8 uren worden aangehouden waarvan 6 uren buiten de vaartijd moeten liggen.

§ 3

Bij exploitatiewijze B heeft elk bemanningslid recht op een rusttijd van 24 uren per tijdvak van 48 uren, waarvan er ten minste 2 maal 6 uren ononderbroken moeten zijn.

Artikel 13

Gedurende zijn verplichte rusttijd mag een bemanningslid niet worden verplicht tot enige taak, met inbegrip van toezicht houden of zich beschikbaar houden. De wacht en het toezicht zoals bedoeld in de politievoorschriften voor stilliggende vaartuigen worden niet beschouwd als taak in de zin van dit lid.
Bepalingen in de arbeidsvoorschriften of collectieve arbeidsovereenkomsten die voorzien in een langere duur van de rusttijden blijven onverminderd van kracht.

Artikel 14

§ 1

In afwijking van artikel 11, eerste lid, is een wisseling of herhaling van exploitatiewijze slechts mogelijk met inachtneming van volgende bepalingen:
van exploitatiewijze A1 mag slechts dan naar exploitatiewijze A2 worden gewisseld indien:
a)
de bemanning in zijn geheel is afgelost, of
b)
de voor exploitatiewijze A2 bestemde bemanningsleden direct vóór de wisseling een rusttijd van 8 uren waarvan 6 uren buiten de vaartijd in acht genomen en aangetoond hebben en de voor exploitatiewijze A2 voorgeschreven versterking zich aan boord bevindt;
van exploitatiewijze A2 mag slechts dan naar exploitatiewijze A1 worden gewisseld indien:
a)
de bemanning in zijn geheel is afgelost, of
b)
de voor exploitatiewijze A1 bestemde bemanningsleden direct vóór de wisseling een ononderbroken rusttijd van 8 uren buiten de vaartijd in acht genomen en aangetoond hebben;
van exploitatiewijze B mag slechts dan naar exploitatiewijze A1 of A2 worden gewisseld indien:
a)
de bemanning in zijn geheel is afgelost, of
b)
de voor exploitatiewijze A1 respectievelijk A2 bestemde bemanningsleden direct vóór de wisseling een ononderbroken rusttijd van 8 respectievelijk 6 uren in acht genomen en aangetoond hebben;
van exploitatiewijze A1 of A2 mag slechts dan naar exploitatiewijze B worden gewisseld indien:
a)
de bemanning in zijn geheel is afgelost, of
b)
de voor exploitatiewijze B bestemde bemanningsleden direct vóór de wisseling een ononderbroken rusttijd van 8 respectievelijk 6 uren buiten de vaartijd in acht genomen en aangetoond hebben en de voor exploitatiewijze B voorgeschreven versterking zich aan boord bevindt.

§ 2

Een schip kan onmiddellijk in aansluiting op de exploitatiewijze A1 of A2 voor een verdere A1 of A2 worden ingezet, indien een voltallige uitwisseling van de bemanning heeft plaatsgevonden en de nieuwe bemanningsleden onmiddellijk voorafgaand aan de verdere exploitatiewijze A1 en A2 een ononderbroken rusttijd van 8 respectievelijk 6 uren buiten de vaartijd in acht genomen en aangetoond hebben.

§ 3

Het bewijs van een rusttijd van 8 respectievelijk 6 uren wordt aangetoond met een verklaring bedoeld in [bijlage A4 van het Reglement Scheepvaartpersoneel] of door een kopie van de pagina met de aantekeningen van de vaar- respectievelijk rusttijden uit het vaartijdenboek van het schip, waarop de laatste reis van het bemanningslid heeft plaatsgevonden.
Wetshistoriek
§ 3 gewijzigd bij art. 6 KB 30 november 2011 (BS 12 december 2011 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2012 (art. 21).

Artikel 15

[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 40 B.Vl.Reg. 6 mei 2022 (BS 7 september 2022), met ingang van 17 september 2022 (art. 59).
Voorgeschiedenis
§ 1 vervangen bij art. 7, 1° KB 30 november 2011 (BS 12 december 2011 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2012 (art. 21).
§ 2 gewijzigd bij art. 7, 2° KB 30 november 2011 (BS 12 december 2011 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2012 (art. 21) en bij art. 39 B.Vl.Reg. 5 oktober 2018 (BS 12 december 2018), met ingang van 7 oktober 2018 (art. 52).
§ 3 gewijzigd bij art. 7, 2° KB 30 november 2011 (BS 12 december 2011 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2012 (art. 21).
§ 7 gewijzigd bij art. 7, 3° KB 30 november 2011 (BS 12 december 2011 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2012 (art. 21).

Hoofdstuk IV Uitrusting van schepen

Artikel 16

§ 1

[Onverminderd de verplichting te beschikken over een binnenvaartcertificaat, moeten motorschepen, duwboten, duwstellen en passagiersschepen die met een minimumbemanning worden geëxploiteerd, aan de volgende voorschriften voldoen:]
Standaard S1:
a)
De voortstuwingsinstallaties moeten zo zijn ingericht, dat de verandering van de vaarsnelheid en de omkering van de richting van de stuwkracht van de schroef vanaf de stuurstelling kunnen geschieden;
De hulpmotoren die nodig zijn bij het varen met het schip moeten vanaf de stuurstelling kunnen worden aan- en afgezet, tenzij dit automatisch geschiedt, dan wel deze motoren gedurende elke reis ononderbroken in bedrijf zijn.
b)
Het kritieke peil:
van de temperatuur van het koelwater van de hoofdmotoren;
van de druk van de smeerolie van de hoofdmotoren en de transmissie;
van de oliedruk en de luchtdruk van de omkeerinrichting van de hoofdmotoren, de keerkoppeling of de schroeven;
van het bilgewater in de hoofdmachinekamer, moet worden aangegeven door installaties die in het stuurhuis akoestische en optische alarmsignalen in werking stellen. De akoestische alarmsignalen mogen in één akoestisch apparaat verenigd zijn. Zij mogen worden uitgeschakeld zodra de storing is vastgesteld. De optische alarmsignalen mogen pas worden uitgeschakeld nadat de desbetreffende storingen zijn verhopen.
c)
De brandstoftoevoer en de koeling van de hoofdmotoren dient automatisch te geschieden;
d)
De bediening van de stuurinrichting moet zelfs bij de grootste toegelaten inzinking door één persoon zonder bijzondere krachtsinspanning kunnen worden verricht;
e)
De door het ter plaatse geldende politiereglement voorgeschreven optische tekens en geluidsseinen van varende schepen dienen vanaf de stuurstelling te kunnen worden gegeven;
f)
Indien geen rechtstreeks contact mogelijk is tussen de stuurstelling en het voorschip, het achterschip, de verblijven en de machinekamer, dient een spreekverbinding te zijn aangebracht. Voor contact met de machinekamer mogen in plaats van een spreekverbinding optische en akoestische signalen worden gebruikt;
g)
[...];
h)
[...];
i)
De kracht die nodig is om zwengels en soortgelijke draaibare voorzieningen van hefwerktuigen te bedienen mag niet meer dan 160 N bedragen;
j)
De in het certificaat van onderzoek of in het [Uniebinnenvaartcertificaat] vermelde sleeplieren dienen door een motor te worden aangedreven;
k)
De lenspompen en de dekwaspompen dienen door een motor te worden aangedreven;
l)
De voornaamste bedieningsinrichtingen en controle-instrumenten dienen ergonomisch te zijn aangebracht;
m)
De inrichting nodig voor het sturen van het schip moet vanuit het stuurhuis worden bediend. Indien voor de goede bestuurbaarheid of het kop voor stilhouden een boegschroefinstallatie voorgeschreven is, moet deze eveneens vanuit het stuurhuis worden bediend.
Standaard S2:
a)
voor alleen varende motorschepen:
Standaard S1 en bovendien een uitrusting met een vanuit de stuurhut bedienbare boegschroefinstallatie;
b)
voor motorschepen, die gekoppelde vaartuigen voortbewegen:Standaard S1 en bovendien een uitrusting met een vanuit de stuurhut bedienbare boegschroefinstallatie;
c)
voor motorschepen, die een duwstel, bestaande uit het motorschip en een vaartuig ervoor, voortbewegen:
Standaard S1 en bovendien een uitrusting met hydraulisch of elektrisch aangedreven koppellieren. Deze uitrusting is echter niet vereist, als het vaartuig aan de kop van het duwstel met een boegschroefinstallatie is uitgerust, die vanuit de stuurhut van het duwende motorschip te bedienen is;
d)
voor duwboten, die een duwstel voortbewegen:
Standaard S1 en bovendien een uitrusting met hydraulisch of elektrisch aangedreven koppellieren. Deze uitrusting is echter niet vereist, als het vaartuig aan de kop van het duwstel met een boegschroefinstallatie is uitgerust, die vanuit de stuurhut van het duwende duwboot te bedienen is.

§ 2

Het voldoen of niet voldoen van het schip aan de voorschriften bedoeld in § 1 wordt door de [Commissie van Deskundigen] in het [binnenvaartcertificaat] onder nummer 47 gewaarmerkt of in een verklaring vastgelegd overeenkomstig het model van bijlage III.
Wetshistoriek
§ 1, enig lid:
inleidende bepaling vervangen bij art. 8, 1° KB 30 november 2011 (BS 12 december 2011 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2012 (art. 21);
1°, g) en h) opgeheven bij art. 8, 2° KB 30 november 2011 (BS 12 december 2011 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2012 (art. 21);
1°, j) gewijzigd bij art. 40, 1° B.Vl.Reg. 5 oktober 2018 (BS 12 december 2018), met ingang van 7 oktober 2018 (art. 52).
§ 2 gewijzigd bij art. 8, 3° KB 30 november 2011 (BS 12 december 2011 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2012 (art. 21) en bij art. 40, 2° B.Vl.Reg. 5 oktober 2018 (BS 12 december 2018), met ingang van 7 oktober 2018 (art. 52).

Hoofdstuk V Minimumbemanning van motorschepen en duwboten

17

De minimumbemanning van motorschepen en duwboten is zoals bepaald in de tabel van bijlage IV.

Artikel 18

De in de tabel voorgeschreven matrozen mogen door lichtmatrozen worden vervangen, die een minimum leeftijd van 17 jaar hebben bereikt, zich tenminste in het derde leerjaar bevinden en een jaar vaartijd in de binnenvaart kunnen aantonen.

Artikel 19

De in de tabel voorgeschreven minimum bemanning in groep 2, exploitatiewijze A1, Standaard S2 en in groep 3, exploitatiewijze A1, Standaard S1 kan voor de ononderbroken duur van ten hoogste drie maanden in een kalenderjaar met een lichtmatroos, die een schippersschool bezoekt, worden verminderd.
Opeenvolgende periodes met een verminderde bemanning moeten met een periode van minimaal één maand worden onderbroken.
Het bezoek aan de schippersschool moet worden aangetoond met een verklaring van de schippersschool die zich aan boord moet bevinden, waarin de tijden van het schoolbezoek zijn aangegeven.
Deze bepalingen zijn niet van toepassing op de lichtmatroos als bedoeld in het artikel 18.

Artikel 19/1

§ 1

Voor de motorschepen van groep 1 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 17 voor de exploitatiewijze A2, mag vervangen worden door een schipper en een stuurman, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften:
het schip is voorzien van de optische hulpmiddelen om te kunnen voldoen aan art. 1.09, tweede lid, van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk;
het schip is bij het begin van de vaart vaarklaar en tijdens de vaart worden geen werkzaamheden verricht die betrekking hebben op het laad- of losklaar maken van het schip;
het schip voldoet aan de Standaard S2.

§ 2

Voor de motorschepen van groep 2 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 17 voor de exploitatiewijze A1, mag vervangen worden door een schipper en een matroos, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften:
het schip is voorzien van de optische hulpmiddelen om te kunnen voldoen aan artikel 1.09, tweede lid van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk;
het schip is bij het begin van de vaart vaarklaar en tijdens de vaart worden geen werkzaamheden verricht die betrekking hebben op het laad- of losklaar maken van het schip;
het schip voldoet aan de Standaard S2.

§ 3

Voor de motorschepen van groep 2 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 17 voor de exploitatiewijze A2, mag vervangen worden door een schipper, een stuurman en een lichtmatroos, mits het schip voldoet aan de Standaard S2.

§ 4

Voor de motorschepen van groep 3 geldt dat de minimum-bemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 17 voor de exploitatiewijze A1, mag vervangen worden door een schipper en een stuurman, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften:
het schip onderbreekt de vaart gedurende de periode tussen 22 u 00 en 6 u 00;
het schip is bij het begin van de vaart vaarklaar en tijdens de vaart worden geen werkzaamheden verricht die betrekking hebben op het laad- of losklaar maken van het schip;
het schip is voorzien van de optische hulpmiddelen om te kunnen voldoen aan art. 1.09, tweede lid, van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk;
het schip is uitgerust met een éénmansstuurstelling voor het varen op radar en voldoet aan de daarop betrekking hebbende bepalingen van [het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen] of het Reglement betreffende het Onderzoek van schepen op de Rijn van de Centrale commissie voor de Rijnvaart in de versie die van kracht is;
het schip voldoet aan Standaard S2 en zijn lengte overschrijdt niet de 110 m.

§ 5

Voor de motorschepen van groep 3 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 17 voor de exploitatiewijze A2, mag vervangen worden door twee schippers en een matroos, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften:
het schip is uitgerust met een éénmansstuurstelling voor het varen op radar en voldoet aan de daarop betrekking hebbende bepalingen van [het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen] of het Reglement betreffende het Onderzoek van schepen op de Rijn van de Centrale commissie voor de Rijnvaart in de versie die van kracht is;
het schip voldoet aan Standaard S2 en zijn lengte overschrijdt niet de 110 m.]
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 9 KB 30 november 2011 (BS 12 december 2011 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2012 (art. 21).
§ 4, enig lid, 4° gewijzigd bij art. 41 B.Vl.Reg. 5 oktober 2018 (BS 12 december 2018), met inagen van 7 oktober 2018 (art. 52).
§ 5, enig lid, 1° gewijzigd bij art. 41 B.Vl.Reg. 5 oktober 2018 (BS 12 december 2018), met inagen van 7 oktober 2018 (art. 52).

Chapitre VI Minimumbemanning van motorschepen met een lengte van minder dan 55 m

Artikel 20

§ 1

Voor motorschepen met een lengte van minder dan 55 m geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 17 voor exploitatiewijze A1 kan worden vervangen door:
a)
hetzij één schipper mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften:
de maximale vaartijd van het schip bedraagt 12 uur per dag en 50 uur per week;
de minimale dagelijkse ononderbroken rusttijd van de schipper bedraagt ten minste 12 uur per tijdvak van 24 uur, gerekend vanaf het eind van elke rusttijd van tenminste 8 uur;
het schip onderbreekt de vaart gedurende een periode van 12 uur waarin de periode van 22.00 uur tot 06.00 is gelegen;
er is een vanuit het stuurhuis bedienbaar reserve-toplicht aanwezig;
het schip is uitgerust met een goed functionerende tachograaf [van een type dat goedgekeurd is door een bevoegde autoriteit] die in werking is gesteld vanaf het einde van de voorgaande ten minste 8 aaneengesloten uren durende onderbreking van de vaart;
vervoer van gevaarlijke stoffen waarvoor op grond van het [ADN] een certificaat van goedkeuring is vereist, is niet toegestaan;
voor zover het motorschip een lengte heeft van meer dan 33 meter, is actieve boegsturing bedienbaar vanuit het stuurhuis aanwezig;
voor schepen die onder radar varen blijven de bepalingen van artikel 6.32 van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk, onverkort van kracht;
deze vrijstelling dient [...] in de verklaring als bedoeld in bijlage III vermeld te staan.
b)
hetzij één schipper en een lichtmatroos of deksman mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften:
indien tussen 22.00 uur en 06.00 uur wordt gevaren, is de bedoelde lichtmatroos of deksman 18 jaar of ouder;
de voorschriften, bedoeld in onderdeel a), onder 6° tot en met [9°], worden in acht genomen.

§ 2

De bepalingen van § 1 zijn niet van toepassing op de scheepvaartwegen of gedeelten van de scheepvaartwegen van het Koninkrijk die bepaald worden door de voor het beheer van de waterwegen bevoegde autoriteiten.
Wetshistoriek
§ 1, a):
5° gewijzigd bij art. 10, 1° KB 30 november 2011 (BS 12 december 2011 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2012 (art. 21);
6° gewijzigd bij art. 10, 2° KB 30 november 2011 (BS 12 december 2011 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2012 (art. 21);
9° gewijzigd bij art. 10, 3° KB 30 november 2011 (BS 12 december 2011 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2012 (art. 21).
§ 1, b), 2° gewijzigd bij art. 10, 4° KB 30 november 2011 (BS 12 december 2011 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2012 (art. 21).

Hoofdstuk VII Minimumbemanning van bunkerschepen met een lengte van minder dan 35 m

Artikel 21

§ 1

Voor bunkerschepen [en bilgeboten], met een lengte van minder dan 35 m geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 17 voor exploitatiewijze A 1, kan vervangen worden door:
a)
hetzij één schipper mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften:
de maximale vaartijd van het schip met één en dezelfde schipper bedraagt 12 uur per dag en 50 uur per week;
het schip uitgerust met een goed werkende tachograaf [van een type dat goedgekeurd is door een bevoegde autoriteit] die voortdurend in werking is gesteld;
het vervoer van gevaarlijke stoffen, waarvoor op grond van artikel 3.14 van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk een teken moet worden gevoerd, is niet toegestaan;
het voor schepen die onder radar varen bepaalde in artikel 6.32 van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk, blijft onverkort van kracht;
tijdens het bunkeren moet een technische inrichting tegen het uitstromen van brandstof aan boord worden gebruikt;
de afstand tot de plaats van waaruit de bunkeractiviteit worden bedreven bedraagt niet meer dan 30 km, gemeten over de vaarweg.[...];
[7°
deze vrijstelling dient samen met de plaats van waaruit de bunkeractiviteit wordt bedreven in de verklaring als bedoeld in bijlage III vermeld te worden.]
b)
hetzij een schipper en een lichtmatroos, mits de voorschriften, bedoeld in onderdeel a), onder 3°, in acht worden genomen.

§ 2

De bepalingen van § 1 zijn niet van toepassing op de scheepvaartwegen of gedeelte van de scheepvaartwegen van het Koninkrijk die bepaald worden door de voor het beheer van de waterwegen bevoegde autoriteiten.
Wetshistoriek
§ 1, inleidende bepaling gewijzigd bij art. 11, 1° KB 30 november 2011 (BS 12 december 2011 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2012 (art. 21).
§ 1, a):
2° gewijzigd bij art. 11, 2° KB 30 november 2011 (BS 12 december 2011 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2012 (art. 21);
6° gewijzigd bij art. 11, 3° KB 30 november 2011 (BS 12 december 2011 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2012 (art. 21);
7° ingevoegd bij art. 11, 4° KB 30 november 2011 (BS 12 december 2011 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2012 (art. 21).

Hoofdstuk VIII Minimumbemanning van hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen

Artikel 22

De minimumbemanning van hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen is zoals bepaald in de tabel van bijlage V.

Artikel 23

De in de tabel voorgeschreven matrozen mogen door lichtmatrozen worden vervangen, die een minimum leeftijd van 17 jaar hebben bereikt, zich tenminste in het derde leerjaar bevinden en een jaar vaartijd in de binnenvaart kunnen aantonen.

Artikel 24

De in de tabel voorgeschreven minimum bemanning in de groep 2, exploitatiewijze A1, Standaard S2 en in de groepen 3, 5 en 6 exploitatiewijze A1, Standaard S1 kan voor de ononderbroken duur van ten hoogste drie maanden in een kalenderjaar met een lichtmatroos, die een schippersschool bezoekt, worden verminderd.
Opeenvolgende periodes met een verminderde bemanning moeten met een periode van minimaal één maand worden onderbroken.
Het bezoek aan de schippersschool moet worden aangetoond met een verklaring van de schippersschool die zich aan boord moet bevinden, waarin de tijden van het schoolbezoek zijn aangegeven.
Deze bepalingen zijn niet van toepassing op de lichtmatroos bedoeld in artikel 23.

Artikel 24/1

§ 1

Voor de hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen van groep 1 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 22 voor de exploitatiewijze A2, mag vervangen worden door een schipper en een stuurman, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften:
het vaartuig is voorzien van de optische hulpmiddelen om te kunnen voldoen aan art. 1.09, tweede lid, van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk;
het vaartuig is bij het begin van de vaart vaarklaar en tijdens de vaart worden geen werkzaamheden verricht die betrekking hebben op het laad- of losklaar maken van het vaartuig;
het vaartuig voldoet aan de Standaard S2.

§ 2

Voor de hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen van groep 2 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 22 voor de exploitatiewijze A1, mag vervangen worden door een schipper en een matroos, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften:
het vaartuig is voorzien van de optische hulpmiddelen om te kunnen voldoen aan art. 1.09, tweede lid van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk;
het vaartuig is bij het begin van de vaart vaarklaar en tijdens de vaart worden geen werkzaamheden verricht die betrekking hebben op het laad- of losklaar maken van het vaartuig;
het vaartuig voldoet aan de Standaard S2.

§ 3

Voor de hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen van groep 2 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 22 voor de exploitatiewijze A2, mag vervangen worden door een schipper, een stuurman en een lichtmatroos, mits het vaartuig voldoet aan de Standaard S2.

§ 4

Voor de hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen van groep 3 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 22 voor de exploitatiewijze A1, mag vervangen worden door een schipper en een stuurman, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften:
het vaartuig onderbreekt de vaart gedurende de periode tussen 22 u 00 en 6 u 00;
het vaartuig is bij het begin van de vaart vaarklaar en tijdens de vaart worden geen werkzaamheden verricht die betrekking hebben op het laad- of losklaar maken van het vaartuig;
het vaartuig is voorzien van de optische hulpmiddelen om te kunnen voldoen aan art. 1.09, tweede lid van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk;
het vaartuig is uitgerust met een éénmansstuurstelling voor het varen op radar en voldoet aan de daarop betrekking hebbende bepalingen van [het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen] of het Reglement betreffende het Onderzoek van schepen op de Rijn van de Centrale commissie voor de Rijnvaart in de versie die van kracht is;
het vaartuig voldoet aan Standaard S2.

§ 5

Voor de hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen van groep 3 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 22 voor de exploitatiewijze A2, mag vervangen worden door twee schippers en een matroos, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften:
het vaartuig is uitgerust met een éénmansstuurstelling voor het varen op radar en voldoet aan de daarop betrekking hebbende bepalingen van [het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen] of het Reglement betreffende het Onderzoek van schepen op de Rijn van de Centrale commissie voor de Rijnvaart in de versie die van kracht is;
het vaartuig voldoet aan Standaard S2.

§ 6

Voor de hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen van groep 4 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 22 voor de exploitatiewijze A1, mag vervangen worden door een schipper, een stuurman en een matroos, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften:
het vaartuig is uitgerust met een éénmansstuurstelling voor het varen op radar en voldoet aan de daarop betrekking hebbende bepalingen van [het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen] of het Reglement betreffende het Onderzoek van schepen op de Rijn van de Centrale commissie voor de Rijnvaart in de versie die van kracht is
het vaartuig voldoet aan Standaard S2.

§ 7

Voor de hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen van groep 4 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 22 voor de exploitatiewijze A2, mag vervangen worden door twee schippers, een stuurman en een matroos, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften:
het vaartuig is uitgerust met een éénmansstuurstelling voor het varen op radar en voldoet aan de daarop betrekking hebbende bepalingen van [het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen] of het Reglement betreffende het Onderzoek van schepen op de Rijn van de Centrale commissie voor de Rijnvaart in de versie die van kracht is;
het vaartuig voldoet aan Standaard S2.]
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 12 KB 30 november 2011 (BS 12 december 2011 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2012 (art. 21).
§ 4, enig lid, 4° gewijzigd bij art. 41 B.Vl.Reg. 5 oktober 2018 (BS 12 december 2018), met ingang van 7 oktober 2018 (art. 52).
§ 5, enig lid, 1° gewijzigd bij art. 41 B.Vl.Reg. 5 oktober 2018 (BS 12 december 2018)., met ingang van 7 oktober 2018 (art. 52).
§ 6, enig lid, 1° gewijzigd bij art. 41 B.Vl.Reg. 5 oktober 2018 (BS 12 december 2018), met ingang van 7 oktober 2018 (art. 52).
§ 7, enig lid, 1° gewijzigd bij art. 41 B.Vl.Reg. 5 oktober 2018 (BS 12 december 2018), met ingang van 7 oktober 2018 (art. 52).

Hoofdstuk IX Minimumbemanning van sleepboten

Artikel 25

[§ 1

De minimumbemanning van sleepboten is zoals bepaald in de tabel van bijlage VI, deel a).

§ 2

[...]]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 13 KB 30 november 2011 (BS 12 december 2011 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2012 (art. 21), gedeeltelijk vernietigd bij arrest nr. 226.359 RvS van 10 februari 2014, voor zover voornoemd artikel de minimumbemanning van havensleepboten bepaalt (BS 25 augustus 2014)).

Hoofdstuk IXbis Minimumbemanning van passagiersschepen

Wetshistoriek
Hoofdstuk IXbis (art. 25/1 tot 25/4) ingevoegd bij art. 14 KB 30 november 2011 (BS 12 december 2011 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2012 (art. 21).

Artikel 25/1

§ 1

Onverminderd de artikelen 25/2, 25/3 en 25/4 is de minimumbemanning van passagiersschepen zoals bepaald in de tabel van bijlage VII voor schepen voor dagtochten en bijlage VIII voor hotelschepen.

§ 2

Voor schepen voor dagtochten en hotelschepen die zonder passagiers aan boord varen, wordt de minimumbemanning bepaald overeenkomstig Hoofdstuk V.

§ 3

De in de tabellen in bijlagen VII en VIII voorgeschreven matrozen mogen door lichtmatrozen worden vervangen, die een minimumleeftijd van 17 jaar hebben bereikt, zich ten minste in het derde leerjaar bevinden en een jaar vaartijd in de binnenvaart kunnen aantonen.

§ 4

De in de tabel in bijlage VII voorgeschreven minimumbemanning voor schepen voor dagtochten
van groep 2, exploitatiewijze A1, Standaard S2 en
van de groepen 3 en 5, exploitatiewijze A1, Standaard S1
kan voor een ononderbroken duur van ten hoogste drie maanden in een kalenderjaar met een lichtmatroos die een schippersschool bezoekt, worden verminderd. Opeenvolgende periodes met een verminderde bemanning worden met een periode van minimaal één maand onderbroken. Het bezoek aan de schippersschool wordt aangetoond met een verklaring van de schippersschool die zich aan boord bevindt, waarin de tijden van het schoolbezoek zijn aangegeven. Deze bepalingen zijn niet van toepassing op de lichtmatroos bedoeld in § 3.

§ 5

De in de tabel in bijlage VIII voorgeschreven minimumbemanning voor hotelschepen van groep 3, exploitatiewijze A1, standaard S1 kan voor een ononderbroken duur van ten hoogste drie maanden in een kalenderjaar met een lichtmatroos, die een schippersschool bezoekt worden verminderd. Opeenvolgende periodes met een verminderde bemanning worden met een periode van minimaal één maand onderbroken. Het bezoek aan de schippersschool wordt aangetoond met een verklaring van de schippersschool die zich aan boord bevindt, waarin de tijden van het schoolbezoek zijn aangegeven.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 14 KB 30 november 2011 (BS 12 december 2011 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2012 (art. 21).

Artikel 25/2

§ 1

Voor schepen voor dagtochten van de groepen 2,3 en 4 geldt dat de minimumbemanning voorgeschreven op basis van artikel 25/1, § 1, voor de exploitatiewijze A1 mag vervangen worden door de volgende minimumbemanning, mits de schipper het aantal passagiers dat aan boord is schriftelijk vastlegt voor het begin van de vaart en telkens na elke onderbreking van de vaart, wanneer passagiers inschepen of ontschepen:
voor schepen van groep 2 die minder dan 76 passagiers aan boord hebben: de minimum-bemanning van groep 1 voor de exploitatiewijze A1,
voor de schepen van groep 3 die minder dan 251 passagiers aan boord hebben: de minimum-bemanning van groep 2 voor de exploitatiewijze A1;
voor de schepen van groep 4 die minder dan 601 passagiers aan boord hebben: de minimum-bemanning van groep 3 voor de exploitatiewijze A1.

§ 2

Voor schepen voor dagtochten van groep 1 geldt dat de minimumbemanning voorgeschreven op basis van artikel 25/1, § 1, voor de exploitatiewijze A1, mag worden vervangen door een schipper en een lichtmatroos of een deksman van ten minste 18 jaar, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften:
het schip heeft een lengte van maximaal 45 meter en een capaciteit van maximaal 40 personen en
het schip onderbreekt de vaart gedurende een periode van ten minste 16 uur, waarin de periode van 22.00 uur tot 06.00 uur is gelegen.
de schipper legt het aantal passagiers dat aan boord is schriftelijk vast voor het begin van de vaart en telkens na elke onderbreking van de vaart, wanneer passagiers inschepen of ontschepen.

§ 3

Ten aanzien van de in § 2 bedoelde schepen zijn in geval van vaart zonder passagiers de bepalingen van hoofdstuk VI van toepassing, mits het schip beschikt over vrij toegankelijke gangboorden die voldoen aan de in bijlage II, artikel 11.02, van Richtlijn 2006/87/EG gestelde eisen.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 14 KB 30 november 2011 (BS 12 december 2011 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2012 (art. 21).

Artikel 25/3

Voor schepen voor dagtochten die niet over een binnenvaartcertificaat beschikken en er overeenkomstig [het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen] nog niet over dienen te beschikken, wordt vrijstelling verleend van de in tabel VII voorgeschreven minimumbemanning voor de exploitatiewijze A1, mits de minimumbemanning bestaat uit een schipper en een matroos.
Deze vrijstelling eindigt van zodra het schip over een binnenvaartcertificaat beschikt of erover dient te beschikken overeenkomstig voormeld koninklijk besluit.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 14 KB 30 november 2011 (BS 12 december 2011 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2012 (art. 21).
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 41 B.Vl.Reg. 5 oktober 2018 (BS 12 december 2018), met ingang van 7 oktober 2018 (art. 52).

Artikel 25/4

De minimumbemanning van stadsrondvaartboten is beperkt tot één schipper.
[De functie van schipper, vermeld in het eerste lid, mag worden uitgeoefend door een persoon die houder is van:
een kwalificatiecertificaat van de Unie voor schippers;
een equivalent certificaat dat geldig is conform artikel 10 van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 mei 2022 over de beroepscompetenties voor binnenvaartpersoneel;
een beperkt stuurbrevet dat is afgegeven in overeenstemming met de regelgeving over de pleziervaart.
]
De schipper dient bovendien houder te zijn van:
[een kwalificatiecertificaat van de Unie voor deskundigen voor de passagiersvaart of een equivalent certificaat dat geldig is conform artikel 10 van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 mei 2022 over de beroepscompetenties voor binnenvaartpersoneel of een getuigschrift passagiers voor stadsrondvaartboten;]
een attest met betrekking tot een voldoende kennis van eerste hulp bij ongevallen.]
[De aanvraag tot het verkrijgen van het getuigschrift passagiers voor stadsrondvaartboten wordt ingediend bij De Vlaamse Waterweg nv. De aanvraag wordt ingediend door een aanvrager die ten volle zeventien jaar oud is op het moment dat hij de aanvraag indient. De aanvrager voegt ook een identiteitsbewijs bij de aanvraag.
Het getuigschrift passagiers voor stadsrondvaartboten wordt door de Vlaamse Waterweg nv afgegeven aan de aanvrager die aan al de volgende voorwaarden voldoet:
met goed gevolg een examen afgelegd hebben over de vakkennis voor het personenvervoer, opgenomen in bijlage IX, die bij dit besluit is gevoegd;
ten minste achttien jaar oud zijn.
Het examen wordt georganiseerd door de examencommissie, vermeld in artikel 20ter/1 van het decreet van 2 april 2004 betreffende het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigde agentschap De Vlaamse Waterweg nv, naamloze vennootschap van publiek recht.
De verwerking van persoonsgegevens op basis van dit artikel voldoet aan al de volgende voorwaarden:
de verwerking van persoonsgegevens gebeurt conform verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming);
de persoonsgegevens worden uitsluitend verwerkt voor de toepassing, handhaving en evaluatie van dit artikel;
de Vlaamse Waterweg nv is de verwerkingsverantwoordelijke als vermeld in artikel 4, 7) van de voormelde verordening;
de persoonsgegevens die in het kader van dit artikel worden verwerkt, worden niet langer bewaard dan 45 jaar.
In het vierde tot en met het zevende lid wordt verstaan onder de Vlaamse Waterweg nv: de Vlaamse Waterweg nv, vermeld in artikel 2, 6°, van het Scheepvaartdecreet van 21 januari 2022.]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 14 KB 30 november 2011 (BS 12 december 2011 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2012 (art. 21).
Wetshistoriek
Lid 2 vervangen bij art. 3, 1° B.Vl.Reg. 25 november 2022 (BS 21 december 2022).
Lid 3, 1° vervangen bij art. 3, 2° B.Vl.Reg. 25 november 2022 (BS 21 december 2022).
Leden 4 tot 8 ingevoegd bij art. 3, 3° B.Vl.Reg. 25 november 2022 (BS 21 december 2022).

Hoofdstuk X Afwijking van de in artikel 16 voorgeschreven minimum uitrusting

Artikel 26

[Wanneer de uitrusting van een motorschip, een duwboot, een hecht samenstel, een andere hechte samenstelling of een passagiersschip niet voldoet aan de Standaard S1 bedoeld in artikel 16, dient de minimumbemanning als bedoeld in de artikelen 17, 22 en 25/1:]
a)
in de exploitatiewijze A1 en A2 telkens met een matroos, en
b)
in de exploitatiewijze B telkens met twee matrozen, te worden verhoogd. Wordt alleen niet voldaan aan de gestelde eisen in de onderdelen i) en l) respectievelijk de onderdelen i) of l) van de Standaard S1 [...] dan wordt de bemanning bij exploitatiewijze B met één matroos in plaats van twee verhoogd.
Wetshistoriek
Enig lid:
inleidende bepaling vervangen bij art. 15, 1° KB 30 november 2011 (BS 12 december 2011 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2012 (art. 21);
b) gewijzigd bij art. 15, 2° KB 30 november 2011 (BS 12 december 2011 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2012 (art. 21).
.

Artikel 27

Wordt niet voldaan aan één of meer gestelde eisen van artikel 16, § 1, 1°, onderdelen a) tot en met c) dan moeten in de exploitatiewijze A1 en A2 de matroos door een matroos-motordrijver en in de exploitatiewijze B de twee matrozen door twee matrozen -motordrijver worden vervangen.

Hoofdstuk XI Minimumbemanning van overige vaartuigen en afwijkingen

Artikel 28

De Commissie van Deskundigen kan, voor de vaartuigen waarop de hoofdstukken V tot en met IXbis, niet van toepassing zijn, vaststellen welke bemanning zich tijdens de vaart aan boord moet bevinden, naargelang hun afmetingen, bouwwijze, inrichting en bestemming.
De Commissie van Deskundigen kan bij uitzondering tijdelijke afwijkingen toestaan.
De Commissie van Deskundigen kan, als ze dat nodig acht om de veiligheid te verzekeren, een hogere minimumbemanning vaststellen.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 42 B.Vl.Reg. 5 oktober 2018 (BS 12 december 2018).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 16 KB 30 november 2011 (BS 12 december 2011 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2012 (art. 21).

Hoofdstuk XII Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 29

[§ 1

Tot 31 december 2012 kunnen bemanningsleden van passagiersschepen die niet beschikken over een medische verklaring zoals bedoeld in artikel 9 en een dienstboekje zoals bedoeld in artikel 10, beschouwd worden als leden van de minimumbemanning voor toepassing van hoofdstuk IXbis, mits zij voldoen aan volgende bekwaamheidseisen:
a)
voor de matroos: ten minste 17 jaar zijn en minstens twee kalenderjaren als lid van een dekbemanning van een passagiersschip de binnenvaart hebben beoefend;
b)
voor de matroos-motordrijver: ten minste 18 jaar zijn, minstens twee kalenderjaren als lid van een dekbemanning van een passagiersschip de binnenvaart hebben beoefend en elementaire kennis op het gebied van motoren bezitten;
c)
voor de volmatroos: ten minste 19 jaar zijn en minstens drie kalenderjaren als lid van een dekbemanning van een passagiersschip de binnenvaart hebben beoefend;
d)
voor de stuurman: ten minste 21 jaar zijn en minstens vier kalenderjaren als lid van een dekbemanning van een passagiersschip de binnenvaart hebben beoefend.

§ 2

Het bewijs van de ervaring als lid van een dekbemanning van een passagiersschip dient te worden geleverd door middel van een verklaring van de werkgever met vermelding van de schepen waarop de diensten werden verricht en een op dezelfde periode betrekking hebbend attest van inschrijving bij de dienst maatschappelijke zekerheid voor de binnenvaart.

§ 3

De in § 1 bedoelde bemanningsleden kunnen tot 31 december 2012 een dienstboekje bekomen met vermelding van de bekwaamheid bedoeld in artikel 8, mits voorlegging van de in § 2 bedoelde bewijsstukken en mits ze beschikken over een medische verklaring zoals bedoeld in artikel 9.

§ 4

Tot 31 december 2012 kunnen bestuurders van stadrondvaartboten hun functie vervullen zonder te beschikken over de attesten bedoeld in artikel 25/4 van dit besluit.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 17 KB 30 november 2011 (BS 12 december 2011 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2012 (art. 21).

Artikel 30

Hoofdstuk X van dit besluit treedt in werking op 1 juli 2008.

Artikel 31

Artikel 5 van het koninklijk besluit van 15 oktober 1935 houdende algemeen reglement der scheepvaartwegen van het Koninkrijk, zoals gewijzigd bij het besluit van de Regent van 6 juli 1948 en bij de koninklijke besluiten van 25 maart 1964, 15 september 1978, 3 oktober 1986, 19 december 1986, 28 maart 1988 en 8 november 1998, wordt opgeheven

Artikel 32

Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2007.

Artikel 33

Onze Minister bevoegd voor het Vervoer is belast met de uitvoering van dit besluit.

Bijlage I

[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 18 KB 30 november 2011 (BS 12 december 2011 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2012 (art. 21).

Bijlage II

[...]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 18 KB 30 november 2011 (BS 12 december 2011 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2012 (art. 21).

Bijlage III Verklaring inzake de minimumbemanning voor binnenschepen op de scheepvaartwegen van het Koninkrijk

[
]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 19 KB 30 november 2011 (BS 12 december 2011 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2012 (art. 21).

Bijlage IV Minimum bemanning van motorschepen en duwboten

Groep
Bemanningsleden
Aantal bemanningsleden de exploitatiewijze A1, A2 of B en voor de uitrustingsstandaard SI, S2
A1
A2
B
S1
S2
S1
S2
S1
S2
1
L ≤ 70 m
schipper...
1
 
2
 
2
2
stuurman...
-
 
-
 
-
-
volmatroos...
-
 
-
 
-
-
matroos...
1
 
-
 
1
-
lichtmatroos...
-
 
-
 
1 (1)
2 (1) (3)
2
70 m <  L ≤ 86 m
schipper...
1 of 1
1
2'
 
2
2
stuurman...
- -
-
-
 
-
-
volmatroos...
1 -
-
-
 
-
-
matroos...
- 1
1
-
 
2
1
lichtmatroos...
- 1
1
1 (1)
 
-
1
3
L > 86 m
schipper...
1 of 1
1
2
2
2 of 2
2
stuurman...
1 1
1
-
-
1 1 (2)
1
volmatroos...
- -
-
-
-
- -
-
matroos...
1 -
-
1
-
2 1
1
lichtmatroos...
- 2
1
1 (1)
2 (1)
- -
1
(1)
De lichtmatroos of een van de lichtmatrozen mag worden vervangen door een deksman.
(2)
De stuurman moet voldoen aan de bekwaamheidseisen van schipper.
(3)
Een van de hehtmatrozen moet ouder zijn dan 18 jaar.

Bijlage V Minimum bemanning van hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen

Groep
Bemanningsleden
Aantal bemanningsleden bij de cxploitaticwijzc A1, A2 of B en voor de uitrustingsstandaard S1, S2
A1
A2
B
S1
S2
S1
S2
S1
S2
1
Afmeting van het samenstel
L ≤ 37 m
B ≤15 m
schipper...
1
 
2
 
2
2
stuurman...
-
 
-
 
-
-
volmatroos...
-
 
-
 
-
-
matroos...
1
 
-
 
1
-
lichtmatroos...
-
 
-
 
1 (1)
2 (1) (3)
Machinist of matroos-motordrijver
-
 
-
 
-
 
2
Afmeting van het samenstel
37 m < L ≤ 86 m
B ≤ 15 m
schipper...
1 of 1
1
2
 
2
2
stuurman...
- -
-
-
 
-
-
volmatroos...
1 -
-
-
 
-
-
matroos...
- 1
1
-
 
2
1
lichtmatroos...
- 1
1
1 (1)
 
2
1
Machinist of matroos-motordrijver
- -
-
-
 
-
-
3
duwboot + 1
duwbak met L > 86 m of afmeting van het samenstel
86 m < L ≤ 116,5 m
B ≤ 15 m
schipper...
1 of 1
1
2
2
2 of 2
2
stuurman...
1 1
1
-
-
1 1 (2)
1
volmatroos...
- -
-
-
-
- -
-
matroos...
1 -
-
1
-
2 1
1
lichtmatroos...
- 2
1
1 (1)
2 (1)
- -
-
Machinist of matroos-motordrijver
- -
-
-
-
- -
-
4
duwboot + 2 duwbakken (*) motorschip + 1 duwbak (*)
schipper...
1
1
2
2
2 of 2
2 of 2
stuurman...
1
1
-
-
1 1 (2)
1 1 (2)
volmatroos...
-
-
-
1
- -
1 1
matroos...
1
-
2
-
2 2
1 1
lichtmatroos...
1 (1)
2 (1)
1 (1)
2 (1)
- -
1 1
Machinist of matroos-motordrijver
-
-
-
-
1 -
1 -
5
duwboot + 3 of 4 duwbakken (*) motorschip + 2 of 3 duwbakken (*)
schipper...
1 of 1
1
2
2
2 of 2
2 of 2
stuurman...
1 1
1
-
-
1 1 (2)
1 1 (2)
volmatroos...
- -
-
-
1
- -
1 1
matroos...
2 1
1
2
-
2 2
- -
lichtmatroos...
- 2
1
1 (1)
2 (1)
1 (1) -
2 1
Machinist of matroos-motordrijver
1 1
1
1
1
1 1
1 1
6
duwboot + meer dan 4 duwbakken (*)
schipper...
1 of 1
1
2
2
2 of 2
2 of 2
stuurman...
1 1
1
-
-
1 1 (2)
1 1 (2)
volmatroos...
- -
1
-
1
- -
1 1
matroos...
3 2
1
3
1
3 3
1 1
lichtmatroos...
- 2
1
1 (1)
2 (1)
1 (1) -
2 (1) 1
Machinist of matroos-motordrijver
1 1
1
1
1
1 1
1 1
(1)
De lichtmatroos of een van de lichtmatrozen mag worden vervangen door een deksman.
(2)
De stuurman moet voldoen aan de bekwaamheidseisen van schipper.
(3)
Een van de lichtmatrozen moet ouder zijn dan 18 jaar.
(*)
In dit artikel omvat het begrip duwbak ook motorschepen zonder eigen in werking gestelde voortstuwingwerktuigen en sleepschepen. Bovendien is de volgende gelijkwaardigheid van toepassing: 1 duwbak = meerdere duwbakken met een totale lengte tot en met 76,50 m en een totale breedte tot en met 15 m.

Bijlage VI Minimumbemanning van sleepboten


[a) Minimum bemanning van sleepboten
Groep volgens het vermogen
Bemanningsleden
Aantal bemanningsleden bij de exploitatiewijze A1, A2 of B
 
 
A1
A2
B
1
P < 500 kW
schipper
1
1
2
 
matroos
1
1
 
 
machinist of matroos-motordrijver
2
500 kW < P <= 1250 kW
schipper
1
2
2
 
matroos
1
1
 
 
machinist of matroos-motordrijver
3
P > 1250 kW
schipper
1
2
2
 
matroos
1
1
2
 
 
machinist of matroos-motordrijver
1
1
1
(*P)
= het vermogen van de voorstuwingsmotoren in kW

b) Minimumbemanning van havensleepboten
[...]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 20, 1° KB 30 november 2011 (BS 12 december 2011 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2012 (art. 21), gedeeltelijk vernietigd bij arrest nr. 226.359 RvS van 10 februari 2014, voor zover voornoemd artikel de minimumbemanning van havensleepboten bepaalt (BS 25 augustus 2014)).

Bijlage VII Minimum bemanning van schepen voor dagtochten

[
Groep
Bemanningsleden
Aantal bemanningsleden bij de exploitatiewijze A1, A2 of B en voor de uitrustingsstandaard S1, S2
 
 
 
A1
A2
B
 
 
 
S1
S2
S1
S2
S1
S2
1
Toegestaan aantal passagiers: tot en met 75
schipper
1
 
2
 
2
2
stuurman
 
 
volmatroos
 
 
1
matroos
1
 
1
 
2
lichtmatroos
 
 
1
machinist of matroos-motordrijver
 
 
2
Toegestaan aantal passagiers: van 76 tot en met 250
schipper
1 of 1
1
2
 
2
 
 
stuurman
– of –
 
 
 
volmatroos
– of –
 
 
 
matroos
1 of –
1
 
1
 
 
lichtmatroos
1 of –
1
1 (1)
 
1 (1)
 
 
 
machinist of matroos-motordrijver
– of 1
1
 
1
 
3
Toegestaan aantal passagiers: van 251 tot en met 600
schipper
1 of 1
1
2
2
3
3
 
stuurman
– of –
 
volmatroos
1 of 1
1
 
matroos
– of –
1
1
 
lichtmatroos
– of 2
1
1
1
 
 
machinist of matroos-motordrijver
1 of –
1
1
1
1
4
Toegestaan aantal passagiers: van 601 tot en met 1000
schipper
1
1
2
2
3
3
 
stuurman
1
1
 
volmatroos
1
1
 
matroos
1
2
2
 
lichtmatroos
1 (1)
2 (1)
1
1
 
 
machinist of matroos-motordrijver
1
1
1
1
1
1
5
Toegestaan aantal passagiers: van 1001 tot en met 2000
schipper
2 of 2
2
2
2
3
3
 
stuurman
– of –
 
volmatroos
– of –
1
1
1
 
matroos
3 of 2
1
3
1
3
1
 
lichtmatroos
– of 2
1
11)
21)
11)
21)
 
 
machinist of matroos-motordrijver
1 of 1
1
1
1
1
1
6
Toegestaan aantal passagiers: meer dan 2000
schipper
2
2
2
2
3
3
 
stuurman
 
volmatroos
1
1
1
 
matroos
3
1
4
2
4
2
 
lichtmatroos
1 (1)
2 (1)
1
1 (1)
2 (1)
 
 
machinist of matroos-motordrijver
1
1
1
1
1
1
(1)
De lichtmatroos of een van de lichtmatrozen mag worden vervangen door een deksman
]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 20, 2° KB 30 november 2011 (BS 12 december 2011 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2012 (art. 21).

Bijlage VIII Minimumbemanning van hotelschepen

[
Groep
Bemanningsleden
Aantal bemanningsleden bij de exploitatiewijze A1, A2 of B en voor de uitrustingsstandaard S1, S2
 
 
 
A1
A2
B
 
 
 
S1
S2
S1
S2
S1
S2
1
Toegestaan aantal bedden: tot en met 50
schipper
1
1
2
2
3
3
 
stuurman
 
volmatroos
1
 
matroos
1
1
 
lichtmatroos
2
1
1
 
 
machinist of matroos-motordrijver
1
1
1
1
1
1
2
Toegestaan aantal bedden: van 51 tot en met 100
schipper
1
1
2
2
3
3
 
stuurman
1
1
 
volmatroos
 
matroos
1
1
1
 
lichtmatroos
1
1
1
 
 
machinist of matroos-motordrijver
1
1
1
1
1
1
3
Toegestaan aantal bedden: meer dan 100
schipper
1 of 1
1
2
2
3
3
 
stuurman
1 of 1
1
 
volmatroos
– of –
1
1
 
matroos
2 of 1
1
3
1
3
1
 
lichtmatroos
– of 2
1
1
1
 
 
machinist of matroos-motordrijver
1 of 1
1
1
1
1
1
]
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 20, 3° KB 30 november 2011 (BS 12 december 2011 (ed. 1)), met ingang van 1 januari 2012 (art. 21).

Bijlage IX Verplichte aanvullende vakkennis voor het behalen van het getuigschrift passagiers voor stadsrondvaartboten als vermeld in artikel 25/4

1

Summiere kennis van de technische voorschriften met betrekking tot de stabiliteit van passagiersschepen in geval van averij, waterdichte schotten, niveau van de grootste diepgang.

2

EHBO.

3

Brandpreventie en brandbestrijdingsinrichtingen.

4

Omgaan met reddingsmiddelen en -materieel.

5

Maatregelen voor de bescherming van passagiers in het algemeen en met name in geval van evacuatie, averij, aanvaring, standing, brand, explosie of andere panieksituaties.

6

Kennis van de veiligheidsvoorschriften (nooduitgangen, valreep, gebruik van het noodroer).
Wetshistoriek
Ingevoegd bij art. 4 B.Vl.Reg. 25 november 2022 (BS 21 december 2022).