Met uitzondering van de echtgenoot of echtgenote, kan de bewindvoerder geen goederen van de beschermde persoon verkrijgen, noch rechtstreeks, noch door een tussenpersoon, behalve na bijzondere machtiging verleend door de vrederechter overeenkomstig de procedure bepaald [in deel 4, boek IV, hoofdstuk X, afdeling 1, van het Gerechtelijk Wetboek] of krachtens [boek 4, titel 1, ondertitels 9 en 10, van het Burgerlijk Wetboek], of in het kader van een gerechtelijke of minnelijke verdeling goedgekeurd overeenkomstig artikel 1206 van het Gerechtelijk Wetboek. Hij kan de goederen van de beschermde persoon slechts in huur nemen als de vrederechter daartoe op schriftelijk verzoek machtiging verleent. In dat geval bepaalt de vrederechter in zijn beschikking de huurvoorwaarden, alsook de bijzondere waarborgen verbonden aan de aldus toegestane huur.