Meer info
     

21/03/1804 BW
[Oud] Burgerlijk Wetboek

Artikel 499/19

§ 1

De opdracht van de bewindvoerder eindigt op het tijdstip van het overlijden van de beschermde persoon.

§ 2

[Indien de beschermde persoon tijdens de duur van het bewind overlijdt, kan de vrederechter, ambtshalve of op verzoek van de bewindvoerder, van de vertrouwenspersoon of van elke belanghebbende evenals van de procureur des Konings, in afwijking van paragraaf 1, de bewindvoerder over de goederen, bij afwezigheid van erfgenamen die zich bij deze bewindvoerder hebben aangemeld, machtigen om diens opdracht uit te oefenen tot uiterlijk zes maanden na dit overlijden.
In dat geval zijn de bevoegdheden van de bewindvoerder beperkt:
tot de eventuele teruggave van een goed dat de beschermde persoon als hoofdverblijfplaats had gehuurd, met inbegrip van het recht om te beschikken over de huurwaarborg;
[...] tot de betaling bij voorafneming op de tegoeden van de nalatenschap:
a)
de bezoldigingen en vergoedingen bedoeld in artikel 497/5;
b)
de begrafeniskosten;
c)
de andere bevoorrechte schuldvorderingen vermeld in de artikelen 19 en 20 van de hypotheekwet van 16 december 1851;
d)
de rusthuiskosten [voor zover dat ze het overlijden van de beschermde persoon voorafgaan];
tot het vragen van de aanwijzing van een curator bij een onbeheerde nalatenschap, van een sekwester of van een voorlopige bewindvoerder voor de nalatenschap.
De opdracht van de bewindvoerder eindigt in ieder geval op het tijdstip waarop de curator over de onbeheerde nalatenschap zijn opdracht aanvat of op het tijdstip waarop een erfgenaam zich aanmeldt. De bewindvoerder deelt deze informatie mee aan de vrederechter.]
In afwijking van [artikel 499/17, eerste lid], [deelt de bewindvoerder, binnen de termijn bedoeld in het eerste lid, zijn definitief verslag en rekening mee aan de griffie], waar de erfgenamen van de beschermde persoon en de notaris die belast is met de aangifte en de verdeling van de nalatenschap ervan kennis kunnen nemen. Dit geldt onverminderd de toepassing van de artikelen 1358 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek.
Wetshistoriek
Art. ingevoegd bij art. 103 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)), en vervangen bij art. 197 Wet 25 april 2014 (BS 14 mei 2014 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 221).
§ 2 gewijzigd bij art. 34, 1° en 2° Wet 21 december 2018 (BS 31 december 2018), met ingang van 1 maart 2019 (art. 98) en bij art. 15, 1° en 2° Wet 19 december 2023 (BS 27 december 2023 (ed. 2)).