Meer info
     

01/06/1995 Vlarem II
Besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (titel II van het VLAREM)

Artikel 5.2.4.4.5

§ 1

Verontreiniging van bodem, oppervlakte- en/of grondwater ingevolge de uitbating van de stortplaats wordt steeds voorkomen.

§ 2

Het overtollige niet-verontreinigde regenwater of afvloeiwater wordt opgevangen en afgevoerd.

§ 3

Het gevormde percolaat wordt permanent afgepompt. Het waterpeil in de opvangputten voor percolaat mag niet hoger komen dan de halve hoogte van de laagste draineerbuizen die erin uitmonden.

§ 4

Het is verboden percolaat of ander water over de stortplaats te sproeien of te injecteren.
In de [omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit] kan in afwijking van de bepalingen van punt 1 worden toegestaan dat bedrijfsintern percolaat of ander bedrijfsintern water over de stortplaats wordt gesproeid of geïnjecteerd, mits aangetoond wordt dat dit percolaat of ander water, al dan niet na zuivering, geen stoffen bevat die rechtstreeks of onrechtstreeks schadelijk kunnen zijn voor de mens en het leefmilieu of het stortterrein kunnen verontreinigen, en indien deze handeling er toe bijdraagt dat:
a)
stofhinder wordt voorkomen. Specifiek voor dit doeleinde kan dit alleen uitgevoerd worden met anorganisch bedrijfsintern percolaat of ander anorganisch bedrijfsintern water;
b)
de biologische werking van de stortplaats verbetert;
c)
innovatieve proefprojecten kunnen onderzocht worden voor een maximale duur van vier jaar met het oog op het zuiveren van het materiaal in de stortplaats, met het oog op recyclage of voor de extractie van elementen uit de materialen in de stortplaatsen. Na een gunstige evaluatie van het proefproject kan deze handeling gedurende een langere periode vergund worden.
Het sproeien van percolaat of ander water over de stortplaats om het te verwerken is altijd en in alle omstandigheden verboden.]

§ 5

Het overtollig verontreinigd afvloeiwater en het percolaatwater wordt onafgebroken overgepompt naar een ondoorlatend verzamelbekken. De capaciteit wordt zo berekend dat te allen tijde de gevormde hoeveelheid percolaat kan worden opgevangen. Maatregelen worden getroffen om te beletten dat het water in het verzamelbekken hinder veroorzaakt voor de omgeving. In de [omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit] kan een technisch alternatief worden toegelaten.

§ 6

In functie van de kwaliteit van het te lozen water en van de lozingsvoorwaarden moet zonodig een aangepaste waterzuiveringsinstallatie worden gebouwd.

§ 7

De waterzuiveringsinstallatie wordt zo aangelegd dat iedere verontreiniging van bodem en grondwater wordt voorkomen. De verzamel- en behandelingsbekkens worden vloeistofdicht gemaakt. Het waterzuiveringssysteem wordt zodanig geconcipieerd dat in ieder geval steeds wordt voorkomen dat water dat niet aan de lozingsnormen voldoet, zou worden geloosd.

§ 8

De produkten nodig voor de waterzuivering worden gestockeerd in een afsluitbaar lokaal dat beantwoordt aan de vereisten voor de opslag van die produkten.

§ 9

De afwatering van de beëindigde stortvakken gebeurt zo dat het regenwater zonder te worden verontreinigd kan afvloeien of worden weggepompt.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 13 B. Vl. Reg. 13 juli 2001 (B.S., 19 september 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 16 juli 2001 (art. 16).
Wetshistoriek
§ 4 vervangen bij art. 124 B.Vl.Reg. 7 juni 2013 (BS 10 september 2013 (ed. 1)) en gewijzigd bij art. 300 B.Vl.Reg. 27 november 2015 (BS 23 februari 2016 (ed. 1)), met ingang van 23 februari 2017 (art. 798).
§ 5 gewijzigd bij art. 300 B.Vl.Reg. 27 november 2015 (BS 23 februari 2016 (ed. 1)), met ingang van 23 februari 2017 (art. 798).