Meer info
     

01/06/1995 Vlarem II
Besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (titel II van het VLAREM)

Artikel 5.16.3.2 Luchtcompressoren

§ 1

De bepalingen van dit artikel gelden voor luchtcompressoren, als samenstel of als ter plaatse geassembleerd geheel, die een drukvat omvatten, waarvan het product van de toelaatbare druk (PS) en het volume (V) groter is dan 3000 bar.liter, voor zover [de toelaatbare druk (PS)] meer dan 4 bar hoger is dan de normale atmosferische druk (1013 mbar), of waarvan PS groter is dan 3000 bar.

§ 2

[De luchtcompressoren voldoen aan de volgende voorwaarden:
de bouw van het drukvat, de veiligheidsappendages en de onder druk staande appendages horende bij het drukvat beantwoorden aan een door een milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen aanvaarde code van goede praktijk;
elk drukvat heeft een hydrostatische druktest ondergaan; de test moet zo zijn uitgevoerd en geattesteerd dat de uitgevoerde test als evenwaardig aan de test, vermeld in artikel 5.16.1.8, § 1, 6°, kan beschouwd worden;
elk drukvat draagt een plaat waarop de naam van de constructeur, het nummer van het drukvat, het fabricagejaar, de maximaal toelaatbare druk (PS), het volume (V) en de beproevingsdruk voorkomt.]

§ 3

De drukvaten zijn voorzien van de hieronder opgesomde veiligheidsvoorzieningen:
een of meer veiligheidskleppen die in werking treden bij een druk lager dan of gelijk aan de PS en die verhinderen dat de druk in het drukvat met meer dan 10 % deze PS kan overschrijden;
een goed zichtbaar geplaatste manometer, waarvan de schaal een goed merkbaar teken draagt, dat de PS aanwijst;
een manostaat die de motor van de compressor stillegt, zodra deze druk bereikt is, tenzij de installatie zo is gebouwd dat de druk in het reservoir niet hoger kan opgevoerd worden dan PS;
een purgeerkraan;
een inspectieopening volgens het minimum aan inspectie-openingen voor cilindrische houders aangegeven in de volgende tabel:
inwendige diameter (Di)in mm
lengte van het cilindrisch gedeelte L in mm
aard, schikking en aantal inspectie-openingen
Di ≤ 300
 
1 klein kijkgat in iedere bodem.
Bij L > 1000 mm is een bijkomend groot kijkgat te voorzien (1) .
300< Di ≤ 450
L ≤ 1500
2 grote kijkgaten, kort bij of in de bodem of 1 handgat (1) in het centrale 3de gedeelte van de cilindrische sectie.
 
L > 1500
een handgat kort bij iedere bodem of in de bodems. Is de afstand tussen 2 handgaten groter dan 1500 mm is een bijkomend handgat te voorzien (1) .
450< Di ≤ 800
L ≤ 1500
2 grote kijkgaten, kort bij of in de bodem of 1 handgat (1) in het centrale 3de gedeelte van de cilindrische sectie.
 
1500 < L ≤ 3000
1 kopgat in het centrale 3de gedeelte van de cilindrische lichaam of een handgat kort bij elke bodem of in elke bodem. Is de afstand tussen 2 handgaten groter dan 1500 mm is een bijkomend handgat te voorzien (1) .
 
L > 3000
Het aantal inspectie-openingen zal vermeerderd worden zodat de afstand tussen 2 kopgaten niet groter wordt dan 3000 mm en deze tussen 2 handgaten niet groter dan 2000 mm;
Handgaten zullen gelokaliseerd worden in het cilindrisch gedeelte kort bij elke bodem of in elke bodem en in het centrale 3de gedeelte van het cilindrisch lichaam.
800 < Di ≤ 1200
L ≤ 2000
1 kopgat in het centrale 3de gedeelte van de cilindrische lichaam of een handgat in het cilindrisch gedeelte kort bij elke bodem of een handgat in elke bodem of 1 mangat.
 
L > 2000
Dezelfde inspectie-openingen als in het geval Di < 800 en L > 3000, ofwel 1 mangat
Di> 1200
-
1 mangat
(1)
kijkgaten moeten zo opgesteld staan dat zij zicht geven op de langsnaad(naden).
Voor de begrippen gehanteerd in voorgaande tabel gelden de volgende definities:
kijkgat
klein kijkgat: opening met inwendige diameter ≥ 30 mm en opstaande rand ≤ inwendige diameter;
groot kijkgat: opening met inwendige diameter ≥ 50 mm en opstaande rand ≤ inwendige diameter
handgat: opening waardoor een hand en een lamp kan ingebracht worden
afmetingen: minimum 80 × 100 mm (inwendig)
opstaande rand ≤ 65 mm
opstaande rand ≤ 100 mm wanneer conisch.
kopgat: opening waardoor een hoofd, een arm en een lamp kan ingebracht worden.
afmetingen: minimum 220 × 320 mm of diameter 320 mm (inwendig)
opstaande rand ≤ 65 mm
opstaande rand ≤ 100 mm wanneer conisch.
mangat: opening waardoor een persoon kan binnendringen.
afmetingen: minimum 320 × 420 mm of diameter 420 mm (inwendig)
opstaande rand ≤ 150 mm
opstaande rand ≤ 100 mm wanneer conisch.

§ 4

Een luchtcompressor moet bij de ingebruikname onderworpen worden aan een onderzoek door een [milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen]. De luchtcompressoren worden verder overeenkomstig het artikel 5.16.1.8, § 2, onderworpen aan een periodiek onderzoek door een [milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen] zodat een maximale beveiliging voor de buurt wordt verzekerd.
Voor de vergunningsplichtige en meldingsplichtige installaties die op 1 januari 2009 vergund respectievelijk gemeld zijn, geldt de overgangsregeling voorzien in artikel 5.16.1.9, § 5.]
Wetshistoriek
Art. vervangen bij art. 107 B. Vl. Reg. 19 september 2008 (B.S., 27 januari 2009 (eerste uitg.)), met ingang van 1 maart 2009 (art. 227).
§ 1 gewijzigd bij art. 66 B.Vl.Reg. 18 maart 2016 (BS 26 augustus 2016 (ed. 1)).
§ 2 vervangen bij art. 207, 1° B.Vl.Reg. 16 mei 2014 (BS 24 september 2014 (ed. 1)).
§ 4 gewijzigd bij art. 207, 2° B.Vl.Reg. 16 mei 2014 (BS 24 september 2014 (ed. 1)).
Voorgeschiedenis
§ 1, enig lid, 1° en 3°, inleidende bepaling en a) gewijzigd bij art. 120, 1° tot 3° B. Vl. Reg. 19 januari 1999 (B.S., 31 maart 1999 (eerste uitg.)), met ingang van 1 mei 1999 (art. 303).
§ 2, enig lid:
4°, enig lid, c) gewijzigd bij art. 120, 4° B. Vl. Reg. 19 januari 1999 (B.S., 31 maart 1999 (eerste uitg.)), met ingang van 1 mei 1999 (art. 303);
5°, enig lid, b) gewijzigd bij art. 120, 5° B. Vl. Reg. 19 januari 1999 (B.S., 31 maart 1999 (eerste uitg.)), met ingang van 1 mei 1999 (art. 303);
6° en 7° gewijzigd bij art. 120, 6° en 7° B. Vl. Reg. 19 januari 1999 (B.S., 31 maart 1999 (eerste uitg.)), met ingang van 1 mei 1999 (art. 303).