01/06/1995 Vlarem II
Besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (titel II van het VLAREM)
Subafdeling 5.16.4.1 Algemene bepalingen
Artikel 5.16.4.1.1
De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op de inrichting bedoeld in subrubriek 16.4 van de indelingslijst.
Deze bepalingen zijn niet van toepassing op het laden en lossen van tankwagens, tankwagons en laadketels.
Artikel 5.16.4.1.2
Artikel 5.16.4.1.3 is niet van toepassing op inrichtingen voor de bevoorrading van motorvoertuigen.
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 81 B.Vl.Reg. 23 december 2011 (BS 21 maart 2012 (ed. 2)).
Artikel 5.16.4.1.3 Sproei-installatie
§ 1
Tenzij anders vermeld in de [omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit][wordt] een vaste installatie voor het besproeien met water aangebracht:
- 1°
- boven en bij de bovengrondse opslagtanks van vulcentra voor verplaatsbare recipiënten die [gassen gekenmerkt door gevarenpictogram GSH02 volgens de CLP-verordening] bevatten;
- 2°
- boven de oppervlakte waar de toestellen en installaties voor de vulling van verplaatsbare recipiënten die [gassen gekenmerkt door gevarenpictogram GSH02 volgens de CLP-verordening] bevatten, zich bevinden alsmede de zone binnen een straal van 1,5 m rond voormelde toestellen en installaties. [...]
Elk systeem dat evenwaardige veiligheidswaarborgen biedt, is eveneens aanvaardbaar.
§ 2
De in § 1 bedoelde sproei-installatie heeft tenminste de volgende eigenschappen:
- 1°
- [de capaciteit is zodanig dat, in geval van brand in de nabijheid van het vulcentrum, de temperatuur van de opgeslagen vloeibaar gemaakte gassen niet boven 50°C kan stijgen. Het minimumdebiet bedraagt 10 liter/min/m2, waarbij m2 als volgt wordt bepaald:
- a)
- voor cilindrische opslagtanks: lengte x diameter;
- b)
- voor bolvormige opslagtanks: 1/4 × π × diameter × diameter;
- c)
- voor de andere inrichtingen: de oppervlakte en zone, vermeld in paragraaf 1, 2°;
]
- 2°
- er is voldoende hoeveelheid water opgeslagen om de volledige sproei-installatie ten minste gedurende 1 uur in werking te kunnen houden, tenzij een aansluiting op een openbaar waterdistributienet dezelfde waarborgen biedt; indien een vergunning voorhanden is voor waterafname uit een openbare waterloop met een voldoende debiet is er ook aan deze voorwaarde voldaan;
- 3°
- de sproei-installatie moet bediend kunnen worden vanaf tenminste twee oordeelkundig gekozen plaatsen die in alle omstandigheden gemakkelijk kunnen bereikt worden en voldoende verwijderd zijn van de te beveiligen installaties;
- 4°
- de sproei-installatie start automatisch bij het ontstaan van brand aan de te beveiligen installaties; het branddetectiesysteem wordt daartoe volgens een code van goede praktijk opgesteld;
- 5°
- indien de sproei-installatie niet gevoed wordt door het openbaar waterdistributienet, is deze zodanig uitgerust dat bij het uitvallen van de normaal voorziene voedings- of bevoorradingsmiddelen de werking automatisch en volledig overgenomen wordt met handhaving van de sub 1° voorgeschreven minimumcapaciteit door een enkel hiervoor dienstige:
- a)
- ofwel een noodgroep;
- b)
- ofwel een aansluiting op het openbaar laagspanningsnet, wanneer de stroomvoorziening van de inrichting gebeurt via een eigen statische transformator die aangesloten is op het hoogspanningsnet en die in de inrichting is opgesteld;
- 6°
- de sproei-installatie met haar toebehoren wordt goed onderhouden, zij is steeds bedrijfsklaar en is op afdoende wijze beschermd tegen corrosie, verstopping of vorstschade.
[Voor inrichtingen die voor 1 januari 2012 vergund zijn, gelden de verplichtingen, vermeld in het eerste lid, 1°, vanaf 1 januari 2015.]
§ 3 Controle en periodiek onderzoek
1°
De in § 1 bedoelde sproei-installatie met haar toebehoren wordt tenminste om de maand op de goede werking getest door de exploitant of een door hem aangestelde deskundige. De testresultaten worden genoteerd in een notitieboek dat ter beschikking wordt gehouden van de [toezichthouder] alsmede van de erkende milieudeskundige belast met de in sub 2° vermelde controles.
2°
De goede werking van de sproei-installatie met haar toebehoren wordt vóór de ingebruikname en vervolgens tenminste jaarlijks gecontroleerd door een [milieudeskundige in de discipline toestellen onder druk].
De erkende milieudeskundige stelt met betrekking tot elke uitgevoerde controle een verslag op waarin hij tenminste vermeldt:
- a)
- de gedetailleerde opgave van de gedane nazichten, onderzoeken en beproevingen, welke hijzelf uitgevoerd heeft alsmede van de hierbij gedane vaststellingen;
- b)
- het ondubbelzinnige besluit dat de [sproei-installatie] al of niet:
- –
- voldoet aan onderhavige voorschriften alsmede aan alle andere eisen die de goede en veilige [werking van de [sproei-installatie] moeten waarborgen];
- –
- [een conceptiefout] of enig ander zichtbaar gebrek vertoont dat de goede werking van de [sproei-installatie] zou kunnen schaden.
Het voormelde controleverslag wordt ter inzage gehouden van de [toezichthouder].
3°
[Het vulcentrum] mag slechts worden in gebruik genomen, respectievelijk verder worden geëxploiteerd, indien:
- a)
- uit de sub 1° en sub 2° bedoelde onderzoeks- en controleresultaten blijkt dat de goede en veilige werking van de [sproei-installatie] is gewaarborgd;
- b)
- de nodige maatregelen zijn getroffen om de vastgestelde tekorten binnen de in het controleverslag gestelde termijn te verhelpen en mits de nodige voorzorgsmaatregelen zijn getroffen om ondertussen dezelfde veiligheidseisen verder te waarborgen.
Wetshistoriek
§ 1, lid 1,
- –
- inleidende bepaling gewijzigd bij art. 211, 1° B.Vl.Reg. 16 mei 2014 (BS 24 september 2014 (ed. 1)) en bij art. 378 B.Vl.Reg. 27 november 2015 (BS 23 februari 2016 (ed. 1)), met ingang van 23 februari 2017 (art. 798);
- –
- 1° gewijzigd bij art. 211, 2° B.Vl.Reg. 16 mei 2014 (BS 24 september 2014 (ed. 1)), met ingang van 1 juni 2015 (art. 211);
- –
- 2° gewijzigd bij art. 82, 1° B.Vl.Reg. 23 december 2011 (BS 21 maart 2012 (ed. 2)) en bij art. 211, 3° B.Vl.Reg. 16 mei 2014 (BS 24 september 2014 (ed. 1)), met ingang van 1 juni 2015 (art. 211).
§ 2, lid 1, 1° vervangen bij art. 82, 2° B.Vl.Reg. 23 december 2011 (BS 21 maart 2012 (ed. 2)).
§ 2, lid 2 ingevoegd bij art. 82, 3° B.Vl.Reg. 23 december 2011 (BS 21 maart 2012 (ed. 2)).
§ 3, 1° gewijzigd bij art. 37 B.Vl.Reg. 7 juni 2013 (BS 10 september 2013 (ed. 1)).
§ 3, 2° gewijzigd bij art. 37 B.Vl.Reg. 7 juni 2013 (BS 10 september 2013 (ed. 1)).
§ 3, 2°, lid 1 gewijzigd bij art. 211, 4° B.Vl.Reg. 16 mei 2014 (BS 24 september 2014 (ed. 1)).
§ 3, 2°, lid 2, b) gewijzigd bij art. 123 B. Vl. Reg. 19 januari 1999 (B.S., 31 maart 1999 (eerste uitg.)), met ingang van 1 mei 1999 (art. 303) en bij art. 82, 4° B.Vl.Reg. 23 december 2011 (BS 21 maart 2012 (ed. 2)).
§ 3, 3°, enig lid:
- –
- inleidende bepaling gewijzigd bij art. 82, 5° B.Vl.Reg. 23 december 2011 (BS 21 maart 2012 (ed. 2));
- –
- a) gewijzigd bij art. 82, 4° B.Vl.Reg. 23 december 2011 (BS 21 maart 2012 (ed. 2)).
Voorgeschiedenis
§ 3, 2°, lid 1 gewijzigd bij art. 82, 4° B.Vl.Reg. 23 december 2011 (BS 21 maart 2012 (ed. 2)).