§ 1 Zitplaatsen
Om een vlotte circulatie bij gebruik en eventuele evacuatie te garanderen, worden volgende eisen gesteld aan de zaalindeling:
- 1°
- iedere zitplaats is minstens 50 cm breed en minstens 75 cm lang. Deze afmetingen worden respectievelijk genomen van as tot as tussen de zitplaatsen van dezelfde rij en van as tot as tussen de rijen zitplaatsen;
- 2°
- elke rij zitplaatsen wordt verdeeld door armleuningen of door elke andere inrichting die het plaatsen van meer dan één persoon per 50 cm breedte verhindert;
- 3°
- de vrije ruimte tussen de stoelenrijen bedraagt minimaal 45 cm. Die breedte mag beperkt worden tot 40 cm als de zitplaatsen geplaatst zijn op treden van ten minste 15 cm hoogte. Bij automatische klapstoelen geldt als vrije ruimte de kleinste van de ruimte tussen enerzijds de achterzijde van de voorgaande stoelenrij en anderzijds de dichtgeklapte stoel of de armleuning;
- 4°
- de zitplaatsen zijn stevig verankerd in de vloer of aan elkaar, met uitzondering van de zitplaatsen van de loges en de benedenloges;
- 5°
- voor het personeel wordt er altijd een voldoende aantal zitplaatsen gereserveerd;
- 6°
- de rijen zitplaatsen mogen niet meer dan tien zitplaatsen omvatten, als er maar één gang voor bestaat. Ze mogen twintig zitplaatsen omvatten als er twee gangen voor bestaan.
Een afwijkende indeling van de zitplaatsen kan worden toegestaan door de vergunningverlenende overheid als de exploitant kan aantonen dat de effectiviteit van de ontruiming minimaal gelijkwaardig is. Hij toont dat aan door middel van simulatieberekeningen.
§ 2 Staanplaatsen
De staande toeschouwers worden alleen tot de daarvoor speciaal bestemde wandelgangen toegelaten. De plaats die gereserveerd is voor staande toeschouwers, bedraagt minstens een halve vierkante meter per staande toeschouwer.
§ 3 Trappen
De trappen, uitgezonderd tribunetrappen, zijn aan beide kanten van stevige leuningen voorzien. Als de trappen, uitgezonderd tribunetrappen, breder dan 2,40 meter zijn, worden ze bovendien door een of meer leuningen in verscheidene delen gescheiden, zodat de breedte van elk van die delen 2,40 meter niet overtreft en niet minder dan 0,80 meter bedraagt. Tribunetrappen zijn aan de zijde die niet naast de zitplaatsen gelegen is ook van een stevige leuning voorzien.
De trappen hebben geen wenteltrapvormige delen. De trappen worden verdeeld door trapbordessen van minstens 1 meter zodat elke traparm niet meer dan zeventien treden telt.
De trappen hebben volle stootborden. Voor trappen voor dalende evacuatie geldt deze verplichting niet. Elke trede is minstens dertig cm breed en hoogstens achttien cm hoog. Geen enkele trede mag meer dan vijf cm buiten haar stootbord uitsteken.
De helling van de trappen bedraagt maximaal 75 %. Voor inrichtingen die voor 1 juli 2014 vergund zijn, geldt deze verplichting vanaf 1 juli 2017.
De voorwaarden van deze paragraaf gelden ook voor uitschuifbare of tijdelijke tribunes. Met behoud van de toepassing van andere wettelijke bepalingen ter zake worden de uitschuifbare tribunes jaarlijks onderworpen aan een keuring door een bevoegd persoon of een onafhankelijke keuringsorganisatie. Het keuringsattest wordt bijgevoegd in het veiligheidsdossier.
Een tijdelijke tribune wordt voor ingebruikname in dienst gesteld door een bevoegd persoon of een onafhankelijk keuringsorganisatie.
De toegang onder uitschuifbare of tijdelijke tribunes wordt onmogelijk gemaakt voor publiek en onbevoegden. Elke vorm van opslag onder de tribune is verboden.
§ 4 Inrichtingen voor toegangscontrole
De inrichtingen voor toegangscontrole zijn stevig verankerd en zodanig opgesteld dat voldaan blijft aan de minimaal vereiste breedte van de toegangs- en uitgangswegen. De aanwezigheid van bezoekers bij de inrichtingen voor toegangscontrole mag evenmin een belemmering vormen in geval van evacuatie.]
Vervangen bij art. 329 B.Vl.Reg. 16 mei 2014 (BS 24 september 2014 (ed. 1)).
§ 1, 3° gewijzigd bij art. 178, 1° B. Vl. Reg. 19 januari 1999 (B.S., 31 maart 1999 (eerste uitg.)), met ingang van 1 mei 1999 (art. 303).
§ 5, 3° gewijzigd bij art. 178, 2° B. Vl. Reg. 19 januari 1999 (B.S., 31 maart 1999 (eerste uitg.)), met ingang van 1 mei 1999 (art. 303).
§ 8, 1° gewijzigd bij art. 178, 3° B. Vl. Reg. 19 januari 1999 (B.S., 31 maart 1999 (eerste uitg.)), met ingang van 1 mei 1999 (art. 303).