Meer info
     

01/06/1995 Vlarem II
Besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (titel II van het VLAREM)

Artikel 5.32.3.8 Brandbestrijding

[§ 1 Blusmiddelen

De exploitant brengt een uitrusting aan die bestemd is om een begin van brand te bestrijden. Als minimum geldt één bluseenheid per 150 m2. De blusmiddelen zijn doelmatig gesignaleerd, makkelijk bereikbaar en oordeelkundig verdeeld. Voor de benodigde brandbestrijdingsmiddelen raadpleegt de exploitant de bevoegde brandweer.

§ 2 Noodplanning en eerste interventieploeg

De exploitant stelt een intern noodplan op om adequaat te kunnen reageren bij brand of een andere calamiteit. Het noodplan wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de bevoegde brandweer. Het goedgekeurd noodplan wordt in het veiligheidsdossier bewaard.
De exploitant richt een eerste interventieploeg op. De betreffende ploeg bestaat uit twee teams: een team van interventieleden die de brand proberen te controleren in afwachting van de komst van de brandweer en een team van evacuatieverantwoordelijken die toezien op een vlotte evacuatie van personeel en publiek. Voor de samenstelling en het functioneren van deze dienst raadpleegt de exploitant de bevoegde brandweer.
De lijst van het personeel waaruit deze dienst bestaat, wordt aan het veiligheidsdossier toegevoegd. De interventieploeg houdt minstens eenmaal per jaar een oefening.

§ 3 Detectie, waarschuwing en alarmering

Iedere inrichting is voorzien van een adequaat branddetectiesysteem.
Voor inrichtingen met meer dan driehonderd toegelaten aanwezigen wordt het branddetectiesysteem bijkomend voorzien van brandmeldknoppen.
Voor inrichtingen met meer dan duizend toegelaten aanwezigen wordt het branddetectiesysteem verbonden met een brandcentrale. De brandcentrale geeft minimaal aan in welke zone de brand gedetecteerd wordt. De locatie van de brandcentrale wordt bepaald in overleg met de bevoegde brandweer. De exploitant beschikt daarnaast over een autonoom oproepsysteem van de interne interventieploeg.
Iedere inrichting beschikt over een autonome alarmeringsinstallatie die het personeel en publiek waarschuwt als bij een incident de inrichting ontruimd moet worden.
Voor inrichtingen met meer dan driehonderd toegelaten aanwezigen wordt de vertoning automatisch stopgezet en de verlichting aangestoken voordat het ontruimingsalarm afgaat. Het ontruimingsalarm wordt periodiek onderbroken met een vooraf ingesproken ontruimingsinstructie.
Voor de uitrusting van branddetectie, -melding en alarmering raadpleegt de exploitant de bevoegde brandweer.

§ 4 Evacuatieplannen

Een grondplan van de inrichting met aanduiding van de evacuatiewegen en de locatie van de brandbestrijdingsmiddelen wordt correct georiënteerd opgehangen in de nabijheid van elke in- en uitgang van de publiek toegankelijke ruimten.

§ 5 Onderhoud en periodieke controle

Alle delen van de inrichting, de toestellen en de installaties worden goed onderhouden. Het materiaal voor brandbestrijding en de elektrische installaties worden maandelijks gecontroleerd op de goede staat door de exploitant of zijn aangestelde. Het waarschuwings- en alarmsysteem worden maandelijks getest. Het brandbestrijdingsmaterieel wordt jaarlijks gecontroleerd door een daarvoor bevoegde instantie. Van die controles en vaststellingen wordt een verslag opgemaakt. Dat verslag wordt bijgevoegd in het veiligheidsdossier.

§ 6

De inrichting is uitgerust met ten minste één gemakkelijk te bereiken vast telefoontoestel.

§ 7

Voor inrichtingen die voor 1 juli 2014 vergund zijn, gelden de verplichtingen, vermeld in paragraaf 2 en in paragraaf 3, het tweede, derde en vijfde lid, vanaf 1 juli 2017.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 334 B.Vl.Reg. 16 mei 2014 (BS 24 september 2014 (ed. 1)).
Voorgeschiedenis
§ 1 gewijzigd bij art. 181, 1° B. Vl. Reg. 19 januari 1999 (B.S., 31 maart 1999 (eerste uitg.)), met ingang van 1 mei 1999 (art. 303) en gewijzigd bij art. 163, 1° en 2° B.Vl.Reg. 7 juni 2013 (BS 10 september 2013 (ed. 1)).
§ 3 gewijzigd bij art. 181, 2° en 3° B. Vl. Reg. 19 januari 1999 (B.S., 31 maart 1999 (eerste uitg.)), met ingang van 1 mei 1999 (art. 303).