Meer info
     

21/03/1804 BW
[Oud] Burgerlijk Wetboek

Artikel 375

[Indien de afstamming niet is vastgesteld ten aanzien van een van de ouders of indien een van beiden overleden of vermoedelijk afwezig is dan wel in de onmogelijkheid verkeert zijn wil te kennen te geven of wilsonbekwaam is, oefent de andere dat gezag alleen uit. Tenzij deze onmogelijkheid voortvloeit uit een uitdrukkelijke beslissing genomen overeenkomstig artikel 492/1 of uit een vermoeden van afwezigheid, wordt ze vastgesteld door de rechtbank van eerste aanleg overeenkomstig artikel 1236bis van het Gerechtelijk Wetboek.]
[Als van beide ouders er geen overblijft die in staat is het ouderlijk gezag uit te oefenen, moet een voogdijregeling worden uitgewerkt.]]
Wetshistoriek
Opgeheven bij art. 64 W. 15 mei 1912 (B.S., 27-29 mei 1912), opnieuw opgenomen bij art. 42 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987), gewijzigd bij art. 9 W. 13 april 1995 (B.S., 24 mei 1995), bij art. 36, 9° W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007) en bij art. 23 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 Wet 12 mei 2014 (BS 19 mei 2014)).
Overgangsbepaling(en)
Overgangsbepalingen: art. 227 tot 230 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 36, 9° W. 9 mei 2007 (B.S., 21 juni 2007).