Meer info
     

21/03/1804 BW
[Oud] Burgerlijk Wetboek

Artikel 376

[Wanneer de ouders het gezag over de persoon van het kind gezamenlijk uitoefenen, beheren zij ook gezamenlijk zijn goederen en treden zij gezamenlijk als zijn vertegenwoordiger op.
Ten opzichte van derden die te goeder trouw zijn, wordt elke ouder geacht te handelen met instemming van de andere ouder wanneer hij, alleen, een daad van beheer van de goederen van het kind stelt, behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen.
Oefenen de ouders het gezag over de persoon van het kind niet gezamenlijk uit, dan heeft alleen de ouder die dat gezag uitoefent, het recht om de goederen van het kind te beheren en het kind te vertegenwoordigen, behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen.
De andere ouder behoudt het recht om toezicht te houden op het beheer. Met dat doel kan hij bij degene die het gezag uitoefent of bij derden alle nuttige informatie inwinnen en zich in het belang van het kind tot de [familierechtbank] wenden.]
Wetshistoriek
Vervangen bij art. 11 W. 13 april 1995 (B.S., 24 mei 1995) en gewijzigd bij art. 61 Wet 30 juli 2013 (BS 27 september 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 september 2014 (art. 274).
Voorgeschiedenis
Opgeheven bij W. 15 mei 1912 (B.S., 27-29 mei 1912) en opnieuw opgenomen bij art. 43 W. 31 maart 1987 (B.S., 27 mei 1987).