01/06/1995 Vlarem II
Besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (titel II van het VLAREM)
Artikel 5.60.2
[Groeven, graverijen, uitgravingen of andere putten mogen geheel of gedeeltelijk opgevuld worden met niet-verontreinigde bodemmaterialen, meer bepaald bodemmaterialen die een fysische scheiding hebben ondergaan en gereinigde bodemmaterialen die voor de fysische samenstelling voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 162 van het VLAREBO-besluit van 14 december 2007. In den droge wordt er opgevuld met steekvaste bodemmaterialen.]
[Wat de chemische samenstelling betreft, voldoen de bodematerialen aan de waarden voor vrij gebruik van bodemmaterialen, vermeld in bijlage V van het VLAREBO-besluit van 14 december 2007.]
[Behalve voor de bovenste laag van 150 cm waarvoor met toepassing van het standstillbeginsel de actuele milieukwaliteit moet worden gerespecteerd, kan in de [omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit] van de waarden, vermeld in het tweede lid, afgeweken worden:
- 1°
- voor groeven, graverijen, uitgravingen of andere putten die conform hun nabestemming ingedeeld worden in bestemmingstype I, II en III, tot maximaal 80 % van de overeenstemmende bodemsaneringsnormen van het overeenkomstige bestemmingstype, vermeld in bijlage IV van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2007 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de bodemsanering en de bodembescherming;
- 2°
- voor groeven, graverijen, uitgravingen of andere putten die conform hun nabestemming ingedeeld worden in bestemmingstype IV en V, tot maximaal de waarden voor bestemmingstype III, vermeld in bijlage IV van hetzelfde besluit.
[[Voor elke opvulling levert de bouwheer via een studie, die een bodemsaneringsdeskundige volgens de standaardprocedure uitgevoerd heeft, het bewijs van de volgende elementen:
- 1°
- het gebruik van de bodemmaterialen als bodem heeft geen negatieve effecten op het watersysteem en kan geen bijkomende verontreiniging van het grondwater veroorzaken;
- 2°
- mogelijke blootstelling aan de verontreinigde stoffen levert geen extra risico op.
] In die studie worden de milieukenmerken van de bodemmaterialen geëvalueerd afhankelijk van de milieukenmerken van de ontvangende grond.]
[Tevens] kunnen op basis van de geologische en hydrogeologische gegevens van de inplantingsplaats of op basis van de kwetsbaarheid van het grondwater in de [omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit] strengere waarden worden bepaald.]
[In functie van de plaatselijke omstandigheden en de beoogde vegetatie kan in de vergunning de bovenste laag van 150 cm waarvoor met toepassing van het standstillbeginsel de actuele milieukwaliteit moet worden gerespecteerd, tot 2 meter uitgebreid worden.]
[...]
Wetshistoriek
Gewijzigd bij art. 46 B. Vl. Reg. 28 november 2003 (B.S., 13 februari 2004 (eerste uitg.)), met ingang van 1 april 2004 (art. 61), bij art. 2 B. Vl. Reg. 9 januari 2004 (B.S., 18 maart 2004), bij art. 52 B. Vl. Reg. 12 mei 2006 (B.S., 30 juni 2006 (derde uitg.)), met ingang van 1 augustus 2006 (art. 59), bij art. 30 B.Vl.Reg. 24 april 2009 (BS 15 juli 2009 (ed. 1)), bij art. 1 B.Vl.Reg. 23 september 2011 (BS 24 november 2011), met ingang van 1 januari 2012 (art. 4), bij art. 510 B.Vl.Reg. 27 november 2015 (BS 23 februari 2016 (ed. 1)), met ingang van 23 februari 2017 (art. 798), bij art. 5, 1° tot 4° B.Vl.Reg. 21 september 2018 (BS 17 december 2018), met ingang van 1 april 2019 (art. 80) en bij art. 37 B.Vl.Reg. 24 juni 2022 (BS 16 november 2022 (ed. 1)).
Voorgeschiedenis
Gewijzigd bij art. 3, 1° tot 4° B. Vl. Reg. 14 december 2007 (B.S., 22 april 2008 (eerste uitg.)), met ingang van 1 juni 2008 (art. 9), bij art. 186 B. Vl. Reg. 19 september 2008 (B.S., 27 januari 2009 (eerste uitg.)), met ingang van 1 maart 2009 (art. 227) en bij art. 416, 1° tot 3° B.Vl.Reg. 16 mei 2014 (BS 24 september 2014 (ed. 1)).